...

E I G E N B O U W E... T I G D S C H R I F... N U M M E R 5

by user

on
Category: Documents
16

views

Report

Comments

Transcript

E I G E N B O U W E... T I G D S C H R I F... N U M M E R 5
EIGENBOUWER
TIGDSCHRIFT
0
1
2
VOOR
DE GOEDE
SMAAK
NUMMER
MAART 2 0 1 6
5
§
3
•)
5
6
7
9
10
1 1
12
13
11
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
Herman
wan
iergeijk
n z
h
dit de eerst
promotie is t o t
doctornngenieur
bouwkunol
D.F. S L O T H O U W E R ( 1 8 8 4 - 1 9 4 6 ) E N
DELFT
De in 1 8 8 4 in de r e s i d e n t i e J a p a r a te Ivlanjong in N e d e r l a n d s - I n d i ë g e b o r e n Dirl<
Frederil< S l o t t i o u w e r ging in 1 9 0 0 B o u w k u n d e s t u d e r e n a a n de P o l y t e c h n i s c h e
S c h o o l in Delft. Vijf j a a r l a t e r s t u d e e r d e hij af. In h e t z e l f d e j a a r w e r d de
instelling o m g e d o o p t tot e e n T e c h n i s c h e H o g e s c h o o l . In 1 9 2 4 w a s S l o t h o u w e r
de e e r s t e p r o m o v e n d u s v a n de afdeling B o u w k u n d e . Zijn p r o e f s c h r i f t w a s
gewijd a a n De Nederlandsche
Renaissance
in Denemarken.
In 1 9 2 6 w e r d hij tot
hoogleraar benoemd.
In 1902 werd Henri Evers benoemd tot hoogleraar aan de Technische Hogeschool i n Delft.
Nadat h i j twaalf jaar de scepter had gezwaaid,
kwam i n 1914 de aan dezelfde instelling opgeleide J.A.G. van de Steur als tijdelijke vervanger
van Evers aan de macht. Jarenlang zal Van der
Steur vervolgens het onderwijs bepalen.' U i t
zijn inaugurele rede k u n n e n we reeds opmaken
dat h i j een man was die de Technische Hogeschool de plaats vond waar de opleiding tot
architect moest geschieden. Daarbij wilde h i j
oud en nieuw met elkaar verbinden. Z i j n positie
verwoordde h i j als volgt: 'De zuiver zakelijke
Browning-revolver is niet te vergelijken met de
met goud en zilver beslagen oude ruiterpistolen, onze schepen, onze r i j t u i g e n , onze machines, alles w i j s t op een drang naar zakelijkheid
en eenvoud. En ons nieuwste vervoer-middel,
de auto, welk een samenstel van gebruikselementen en toch welk een oogbekorend geheel,
hier is weder "Icunst" te zien i n den meest
modernen z i n van het woord. Maar wat zien w i j
tevens gebeuren? Sinds allerlei invloeden ons
dreven naar het weglaten van elke versiering,
d r i j f t de n a t u u r l i j k e , eiken mensch aangeboren
versieringszin ons tot een smartkreet naar
"kunst" tot een zoeken en tasten en woelen i n
alle r i c h t i n g e n om het verloren gegane terug te
vinden, de n a t u u r l i j k e reactie van een toestand
van wetenschappelijke overheersching en
overmacht. Aan dezen toestand paste de kunst
zich n i e t aan omdat zij de groote technische
beweging niet of niet voldoende had doorvoeld.
Dat zal en dat moet evenwel veranderen'. Het
z i j n opmerkelijke woorden zo kort voor het
uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Van
der Steur vervolgde z i j n betoog door erop te
w i j z e n hoe belangrijk wetenschap was voor een
jonge bouwkundige. Voor de jongeren is de
eervolle en schoone taak weggelegd ons weder
kunst te geven i n modernen zin, kunst die
gegrond is op, die zich aanpast en die leiding
geeft aan de groote technische en aesthetische
beginselen die i n den vooruitgang van de
laatste v i j f t i g jaren h u n oorsprong vinden. Op
dezen nieuwen grond-slag van onzen t i j d moet
worden voortgebouwd, op dezen grondslag
kan eene nieuwe Bouwkunst ontstaan, niet u i t
vormen die eene doode kunst toebehooren, het
stelselloos overnemen van die vormen heeft ons
te lang op verkeerde paden gehouden, maar zij
moet het gevolg z i j n van eene zorgvuldig, met
liefde opgebouwde, nieuwe traditie, die niet
streeft naar artistieke u i t i n g e n van het i n d i v i d u
maar naar den grondvorm van een nieuw type.^
Hiermee verklaarde h i j zich als medestander
van de architect Hermann Muthesius die op het
Werkbund-congres i n 1914 i n Keulen zich voor
een sterke 'Typisierung' uitsprak en daarmee
de woede van de artistieke architecten over zich
heen riep. Van der Steur vond dat de opleiding
t o t architect alleen aan de hogeschool i n D e l f t
mocht gebeuren. Gedurende de jaren 1922 en
1923 was h i j , nadat h i j i n 1917 gewoon hoogleraar was geworden, rector magnificus. H i j
beijverde zich met succes voor een versterking
van de afdeling Bouwkunde. Het onderwijs werd
op dezelfde wijze hervormd als dat i n Duitsland
overal gebeurde.' De b l i k was niet meer alleen
2. S e m l o w e r Tor in S t r a l s u n d , 1910
naar achteren gericht, maar ook naar de nieuwe
eisen die de moderne maatschappij stelde.
Het jaar 1924 was een belangrijk jaar voor de
kleine afdeling Bouwkunde van de Technische
Hogeschool. Na jarenlang tevergeefs te hebben
geklaagd b i j de regering over het tekort aan
hoogleraren en gebrek aan verjonging werden
er i n dat jaar maar liefst drie 'gewone'jonge
professoren benoemd, die i n hetzelfde jaar
ook alle drie een inaugurele rede hielden.
De i n Roermond geboren en i n Mauthausen
omgebrachte Richard Leonard A r n o l d Schoemaker (1886-1942) kreeg het vak utiliteitsbouw
onder z i j n hoede. De directeur Bouw- en
Woningtoezicht van Dordrecht, Gerardus Diehl
(1882-1936), moest zich met het onderwijzen van
bouwconstructies bezig houden. En de Rotterdamse architect en stedenbouwer Marinus Jan
G r a n p r é Molière (1883-1972) had het lesgeven i n
ontwerpen en de esthetica i n z i j n taakpakket.
Alle drie hadden i n D e l f t aan de afdeling
3. T o r e n s p i t s in Kopeninagen, 1910
Bouwkunde gestudeerd. Vooral de benoeming
van G r a n p r é Molière was bijzonder. Hij had
op het internationale stedenbouwcongres i n
Amsterdam i n 1924 een belangrijke voordracht
over 'de moderne stad' gehouden en i n z i j n
oratie De moderne bouwkunst en hare heloften wees
hij op het belang van de geschiedenis, maar
stelde meteen ook programmatisch vast dat: ' W i j
bezitten geen stijl; er z i j n geen vormen, die w i j
de onze kunnen noemen; ons tijdvak is modern
en elke nieuwe v o r m doet den voorafgaande te
niet, maakt den voorgaande ouderwets'. G r a n p r é
Molière nam afstand van de geschiedenis als
bron voor het moderne ontwerpen. Een duidelijke o r i ë n t a t i e op de toekomst en het belang van
de stedenbouw deed met z i j n komst z i j n intrede
i n Delft. Doel was de reputatie van de school
i n internationaal opzicht te versterken. Zij
moest vooral de concurrentie met buitenlandse
scholen en i n het bijzonder de Duitse technische
universiteiten aangaan. Daarbij speelde de vraag
of bouwkundigen zouden moeten promoveren
een niet onbelangrijke r o l , omdat daarmee de
wetenschappelijkheid van de afdeling werd
aangeven. In 1907 kreeg RJ.H. Cuypers als eerste
architect een eredoctoraat. Het werd toegekend
wegens verdiensten voor het vak en n i e t voor
gebleken bekwaamheid i n wetenschappelijk
onderzoek. Toch was het een eerste kleine stap,
al had de hoogleraar J.F. Klinkhamer i n z i j n
toespraak bij de plechtigheid zuinigjes laten
weten dat het een bijzondere onderscheiding
was, 'iets anders dan de n a t u u r l i j k e a f s l u i t i n g
eener gewone Universitaire studie'.'' Lange t i j d
bleven architecten i n Nederland geen mogelijkheid hebben om de doctorstitel te verkrijgen. Er
heerste binnen de Technische Hogeschool grote
onenigheid over n u t en waarde van het promoveren van architecten. Vooral hoogleraren van
de andere afdelingen betwistten de wetenschappelijke degelijkheid van dergelijke promoties.
Bouwkunde werd door velen b i n n e n en buiten
de hogeschool beschouwd als een gebrekkig
stiefldnd van de civiele techniek. In deze afdel i n g zou wetenschappelijkheid z i j n opgeofferd
aan esthetiek. Zelfs als dat niet het geval was,
was de k r i t i e k niet van de lucht. In 1914 wilde
H.J. Kiewiet de Jonge met zijn Bouwschappen.
PuUiek-rechtelijke organisatie's van eigenaars van
houwterrein. Proeve tot oplossing van het stedelijk
grond- en woningvraagstuk promoveren, maar
j u i s t vanwege de te weinig technisch-praktische
en meer juridische aanpak werd deze studie
als dissertatie afgewezen. Pas na jarenlang
debatteren, werd i n 1924 eindelijk de knoop
doorgehakt. Op 26 maart 1924 verdedigde D i r k
Frederik Slothouwer (1884-1946), zoon van
een suikerfabrikant i n Nederlands-Indië, zijn
proefschrift over de bouwkunst der Nederlandse
renaissance i n Denemarken. Promotor was J.A.G.
van der Steur, die sinds 1914 hoogleraar i n Delft
was.^ In diverse kranten werd gewag gemaakt
van het feit dat de veertig jaar oude Slothouwer,
een gebeurtenis die zou beklijven. Het Vaderland
publiceerde op 26 maart een annonce van de
gebeurtenis en stelde optimistisch vast: 'Men
I n d r u k k e n uit D u i t s l a n d en D e n e m a r k e n
4. O r n a m e n t s t u d i e , z.j.
zal zich herinneren dat d i t de eerste promotie
is tot doctor-ingenieur i n de bouwkunde'. Het
Bouwkundig Weekblad meldde (en de Nieuwe
Rotterdamsche Courant nam het bericht over): 'Het
eerste schaap is n u over de b r u g (Dr. Slothouwer
vergeve ons deze u i t d r u k k i n g ) en er zullen er
echter meer volgen. Naast onzen l o f voor z i j n
omvangrijken arbeid aan z i j n proefschrift,
brengen w i j hem bovendien hulde, omdat h i j de
bouwkundige faculteit haar d é g o u t tegen het
promoveeren van b.i. heeft helpen te ontnemen,
en daarmede de bouwkundige ingenieurs de
gelegenheid heeft verschaft van de h u n wettel i j k toegekende bevoegdheid, om de doctorsbul
te behalen, gebruik te m a k e n ' . l n eerste
instantie leek de schrijver van deze woorden,
de jonge redacteur J.P. Mieras, gelijk te krijgen.
In december 1924 werd i n D e l f t ter gelegenheid
van z i j n zeventigste verjaardag een eredoctoraat
toegekend aan H.P. Berlage, die t i e n jaar eerder
reeds een eredoctorstitel van de Groningse
Rijksuniversiteit had gekregen. En b i j n a een jaar
later, op 11 november 1925, verdedigde Jan Hend r i k Plantenga z i j n proefschrift Les initiateurs
du style baroque dans le Brabant, waarvoor h i j de
hoogste l o f kreeg.' De promotor was opnieuw
Van der Steur. Daarna werd het enige jaren stil.
Pas i n 1930 verdedigde Gellius Flieringa z i j n
proefschrift De zorg voor de volkshuisvesting in de
stadsgemeenten in Nederlandsch Oost-Indië in het
bijzonder te Semarang. Promotoren waren d i t keer
M.J. G r a n p r é Molière en J.H. Valckenier Kips, die
zich i n 1915 nog tegen promoties van architecten had gekeerd. Thans z i j n de drie promovendi
i n vergetelheid geraakt.
Slothouwer w o r d t alleen nog herinnerd als de
winnaar van de Prix de Rome i n 1909." Deze
prijs stelde de jonge architect i n staat gedurende enkele j a r e n i n Europa r o n d te reizen om
de belangrijkste architectuur i n ogenschouw
te nemen. Op z i j n eerste reis ging Slothouwer
onder meer naar Denemarken, een land dat een
onuitwisbare i n d r u k op hem achterliet omdat
h i j er zag hoe sterk de invloed was die i n de
Gouden Eeuw van de Nederlandse architectuur
was uitgegaan. Bovendien kon h i j zien hoezeer
baksteen een dominante plaats i n n a m i n de
architectonische vormgeving. Op verschillende
tentoonstellingen i n de belangrijkste Nederlandse steden werden veel van z i j n reisschetsen
en studies getoond, [afb. 2, 3] Van 13 tot 16 mei
1911 werd door het Delfts civiel- en bouwkundig
studentengezelschap Practlsche Studie i n het
gebouw De Korenbeurs een tentoonstelling
gehouden met modellen en foto's van werk van
H.P. Berlage en vele reisschetsen van Slothouwer. De gezaghebbende hoogleraar Henri Evers,
die net had deelgenomen aan de prijsvraag voor
het Rotterdamse raadhuis, opende de tentoonstelling met een korte toespraak.' Evers, die i n
Brussel, Wenen en Boedapest had gestudeerd,
was opgeleid i n de traditie van de Beaux-Arts.
Hij legde i n z i j n oratie sterk de n a d r u k op de
waarde van historische monumenten o m tot een
goede architectuur te komen.
Hoewel Slothouwer later tijdens de
verschillende reizen r u i m e gelegenheid had om
vele historisch belangwekkende gebouwen te
bestuderen, was het vooral de eerste reis die van
bijzondere betekenis zal b l i j k e n te z i j n voor zijn
verdere leven. In Denemarken vond h i j niet alleen de v r o u w met wie h i j i n 1914 zou trouwen,
Mary Constance Caroline Heckscher, maar ook
het onderwerp voor de studie die u i t e i n d e l i j k
zou leiden tot z i j n proefschrift. Veel was er nog
niet bekend over de Nederlandse bouwmeesters
die i n Denemarken voor k o n i n g Christiaan IV
werkten en er lag een veld braak. Diepgaand
onderzoek deed Slothouwer echter niet. H i j
baseerde zich vooral op secundaire literatuur
en op z i j n observaties ter plekke. U i t niets b l i j k t
dat h i j oorspronkelijke tekeningen u i t archieven
heeft opgedoken en bestudeerd. Naast de toe-
5. D i p l o m a e r e l i d m a a t s c l n a p ' P r a c t i s c i n e S t u d i e ' , 1 9 2 7
lichtingen b i j enkele van zijn eigen tekeningen
publiceerde Slothouwer brieven en berichten i n
verscheidene Nederlandse t i j d s c h r i f t e n . Terwijl
i n z i j n schetsen en tekeningen de historische
architectuur overheerst, is z i j n geschreven werk
vooral aan actuele zaken gewijd. Vanuit Berlijn
gaf h i j kort z i j n i n d r u k van de internationale
stedenbouwtentoonstelling."' Het bleef echter
een droge opsomming van feitjes. Als h i j i n
Kopenhagen is aangekomen, geeft h i j z i j n
impressies van de stedelijke torens en s c h r i j f t
hoe de directeur van Carlsberg bierbrouwerij,
J.C. Jacobsen, bijdroeg aan de schoonheid van
de stad. ' M u l t i m i l l i o n a i r s v i n d t men i n iedere
groote stad, maar m u l t i - m i l l i o n a i r s , die elk
jaar tonnen geven om hunne stad fraaier en
rijker aan kunstschatten te maken, z i j n helaas
een groote u i t z o n d e r i n g ' . " Jacobsen was zo'n
uitzondering. Hij had zojuist geld gegeven o m
de fraaie, maar afgebrande Nicolaikerktoren
te herbouwen. Toch zette Slothouwer ook
kanttekeningen bij wat Jacobsen wilde, zoals
bij diens wens op de Fruekerk evenals op vele
andere kerken i n Kopenhagen een koperen
torenspits te plaatsen. Volgens Slothouwer zou
dat leiden tot een m o n u m e n t met een enigszins
eigenaardige combinatie van bouwelementen.
Toch zal h i j i n z i j n proefschrift op het belang
van Jacobsen terugkomen.'^
Na z i j n Prix de Rome-reis zal Slothouwer regelmatig naar Scandinavië gaan o m z i j n onderzoek
voort te zetten en over de architectuur van die
landen te berichten. I n 1917 trad h i j toe tot de
redactie van het Bouwkundig Weekblad. Daardoor
nemen z i j n schrijversactiviteiten toe. Steeds
weer richtte z i j n b l i k zich naar het Noorden. H i j
voelde een sterke a f f i n i t e i t met de baksteenarchitectuur van de Scandinavische landen. In
Zweden imponeerde é é n gebouw hem i n het
bijzonder: het raadhuis van Stockholm. Dat was
volgens hem een van de meest belangwekkende
gebouwen van z i j n t i j d , wellicht een keerpunt:
'Want j u i s t door de grootschheid van den levenden v r i j e n geest van den bouwmeester Östberg
doet d i t gebouw aan als een schepping van een
t i j d en niet meer als die van é é n persoon'."
Maar ook de architectuur van Ivar Tengbom,
Carl Bengsten, Sigfrid Ericson en M a r t i n Nyrop
had z i j n volle aandacht." In h u n werk nam h i j
een eclecticisme waar dat bepaald werd door
lokale, nationale en internationale invloeden.
Persoonlijke interpretaties kleurden h u n architectuur nog sterker. Slothouwer probeerde het
architectuurveld van deze noordelijke landen
te begrijpen i n z i j n veelzijdigheid. Traditie en
vernieuwing waren voor hem van even groot
belang, maar u i t e i n d e l i j k was h i j van m e n i n g
dat de kracht van de architectuur moest voortkomen u i t datgene wat het land te bieden had.
Hij keerde zich bovenal af van de o r i ë n t a t i e op
de klassieke architectuur van Italië, zoals dat
nog op meeste architectuurscholen gebruikelijk
was. Daarom was h i j aangenaam verrast te
merken dat Nederland veel invloed had gehad
op de o n t w i k k e l i n g van de Deense architectuur
gedurende de renaissance. D i t had enkele
schitterende gebouwen opgeleverd, waarbij het
klassieke en gotische schoonheidsbegrip op
elkaar waren g e ë n t en elkaar versterkten.
Hij waardeerde daarmee datgene wat we tegenwoordig genius loei noemen. De lokale tradities
herkende h i j niet alleen i n Scandinavische
landen, maar ook i n de Engelse landhuisarchitectuur. Nadat h i j zich negatief had uitgelaten
over het Paleis Stockiet dat Josef H o f f m a n n
zojuist i n Brussel had gebouwd, richtte h i j i n
een artikel zijn oog op de bouwkunst van IMackay Baillie Scott en s c h r i j f t : 'Hetgeen i n een der
vorige nummers over Josef H o f f m a n n gezegd is
brengt m i j er toe te spreken over het werk van
dezen zoo geheel anderen mensch, wiens eenvoudige scheppingen zoo gauw voorbij worden
gezien naast de praclat van liet marmer en brons
der caesarenkunstenaars, t e r w i j l zij toch, i n alle
bescheidenheid en eenvoud, waarden bevatten,
welke w i j wellicht na dezen oorlog beter zullen
leeren waardeeren. Hetgeen dan een oorlogswinst zou z i j n , die ons allen ten goede kan kom e n ' . B a i l l i e Scott was i n Slothouwers optiek
een architect die z i j n wortels zocht i n de eigen
c u l t u u r maar tegelijkertijd het functionele en
de zoektocht naar comfort niet verloochende.
Traditie en vooruitgang komen i n Scott's werk
op harmonische wijze bij elkaar. Een architect
moest, volgens Slothouwer, niet zoeken naar de
uitersten maar j u i s t verschillende strengen i n
een ontwerp bij elkaar weten te brengen.
volgens Valk. Door z i j n Amsterdamse collega's
werden deze blokken om verschillende redenen
niet a l t i j d even gunstig beoordeeld, althans als
we J.P. Mieras, de redacteur van het Bouwkundig
Weekblad k u n n e n geloven. Volgens hem zou
Slothouwer zich hebben o n t t r o k k e n aan het
gebruikelijke architectuuridioom. Dit werd
door Mieras positief gewaardeerd zoals b l i j k t
u i t dat wat h i j i n het Bouwkundig Weekblad over
het bouwblok van Slothouwer k w i j t wilde: 'Slothouwer, die i n z i j n werk weinig o f i n 't geheel
niet p u t u i t de Amsterdamsche Architectonische
Vormenvocabulaire [...] moet deze ongepaste
vrijmoedigheid met minder welwillende critiek
bekoopen. En de onwelwillendheid is niet vrij
van verholen wrevel, omdat men i n de houding
T E R U G IN N E D E R L A N D
van z i j n werk toch een stevigte, een veerkracht
Z i j n Prix de Rome-reis had Slothouwer ervan
van overtuiging voelt, waarnaar i n 't eigen
overtuigd dat de Scandinavische architectuur de
werk, tot i n n e r l i j k e n steun van wat u i t e r l i j k
moeite van het bestuderen waard was, maar h i j
schittert, i n moedelooze oogenblikken wordt
besefte toch dat z i j n werkterrein i n Nederland
verlangd'. Mieras zag dat Slothouwer een eigen
moest liggen. Na z i j n periode van reizen
weg had gevonden. Toch plaatste h i j een k r i t i stelde h i j regelmatig Nederlandse Icwesties
sche noot en trok de conclusie dat 'baksteenen
i n z i j n artikelen aan de orde. Hij nam daarbij
[...] n u eenmaal geen dameswangetjes' zijn.
echter geen eenduidig standpunt i n . Hij wilde
Daarmee gaf Mieras aan dat de kleur van de
niemand schofferen door een radicale positie i n
stenen te rood zou z i j n . ' ' In grote l i j n e n volgde
te nemen, maar zich als iemand presenteren die
Slothouwer echter de baksteengevelarchitectuur
op een objectieve wijze een zaak k o n beschouvan de toenmalige Amsterdamse bouwkunst.
wen. D i t had te maken met dat h i j niet alleen
Slechts f l a u w t j e s Icwam z i j n eigen opvatting
als publicist te boek wilde staan, maar ook als
tot u i t i n g over een bouwkunst van vormen die
ontwerper naam wilde maken. Als architect
vooral een i n d r u k van rust moest scheppen.
ontplooide h i j zich vooral op het gebied van de
Vanaf het begin van z i j n loopbaan zien we dat
villa- en landhuisbouw. Hij kreeg ook meerdere
Slothouwer buitenlandse invloeden i n z i j n
renovatie en restauratieprojecten onder z i j n
werk opnam. Z i j n stijl moest vooral niet te
hoede. Nog gedurende de Eerste Wereldoorlog
opdringerig z i j n door een overdreven zoeken
ontwierp h i j monumentale panden i n Hattem
naar m o n u m e n t a l i t e i t of naar een expressieve
en Leiden voor rijke opdrachtgevers. Pas later
bewegelijkheid. Bescheidenheid was een term
kreeg h i j ook opdrachten van gemeenten en
die Slothouwer graag gebruikte. Dat was ook
verenigingen. In 1920 kreeg h i j de opdracht
wat h e m aantrok i n de Noord-Duitse en Deense
verschillende woonblokken i n Amsterdam te
architectuur. 'Ziet hoe deze menschen het leven
ontwerpen, een voor de vereniging De Amstel,
bekijken. Zij verlangen niet naar veel sensatie.
een voor de Protestantse WoningbouwvereniAls men h u n maar v r i j laat om voor zich zelf
ging en twee voor de woningbouwvereniging
het schoone te vinden; en te genieten, zonder
Samenwerking. Toen z i j n ontwerp voor
de last van het bezit'.'" Zo'n h o u d i n g maakte
Samenwerking op een tentoonstelling i n 's-Hereen man als Slothouwer stilistisch m o e i l i j k te
togenbosch was te zien, schreef de recensent
plaatsen. Traditie en moderniteit moesten met
H.W. Valk dat d i t 'knap en mooi eenvoudig'
elkaar i n overeenstemming worden gebracht.
was." Het was een weinig pretentieus ontwerp
De eerste kon men beter begrijpen door kennis
al was het r i t m e van de gevels een weinig saai,
van de historische objecten, de tweede door te
6. S l o t h o u w e r en z i j n v r o u w bij h e t mal<en v a n e e n m a q u e t t e , z.j.
k i j k e n naar de samenleving. Zijn opvatting was
dat de architect niet te veel moest laten leiden
door zelfverwerkelijking, maar zich moest aanpassen aan het omliggende landschap, aan de
natuur, aan de wensen van de maatschappij en
vooral de eisen van de opdrachtgever. D i t moest
b l i j k e n u i t het eindresultaat. Tegenstellingen
probeerde h i j op te h e f f e n of te verzachten,
uitersten harmonisch te verbinden. Afstand
i n t i j d en plaats tot z i j n voorbeelden vormden
geen probleem als ze gerelateerd k u n n e n
worden aan de lokale, Nederlandse traditie.
Dat k o n zelfs bevruchtend werken. Zijn b l i k
op Scandinavië was i n wezen een b l i k op Nederland omdat h i j van m e n i n g was dat men op
beide plaatsen op dezelfde wijze te werk moest
gaan. In Denemarken had men tegenstrijdigheden aanvaard en een 'merlcwaardig evenwicht
tusschen twee zeer verschillende stijlbegrippen
gevonden. 'Men aanvaardde beide, zonder de
noodzakelijkheid van een keuze te voelen'."
Ook aan de opdrachtgever kende h i j een grote
verantwoordelijkheid toe, zowel i n het heden
als i n het verleden. I n z i j n boeken zou h i j daar
dikwijls de nadruk op leggen. 'Een groei der
architectonische gedachte k a m eerst plaats
vinden, wanneer hiertoe door reële opgaven de
gelegenheid geboden wordt' zo schreef h i j i n
1945 aan het begin van z i j n studie De paleizen
van Frederik Hendrik. Architecten waren volgens
hem slechts dienaren. Opdrachtgevers waren
van evenveel, zo niet meer, belang voor het
verwerkelijken van c u l t u u r p l a n n e n . D i t zag h i j
ook i n de gebouwen die koning Christiaan FV
had laten bouwen. Ook i n Nederland wenste
Slothouwer sterke opdrachtgevers, maar die
waren over ' t algemeen m o e i l i j k te vinden.
I n Utrecht bouwde h i j i n 1923 de Oranjekerk
[afb. 8] en i n 1924 een schoolgebouw voor de
Nederlands Hervormde gemeente aan het Domplein. Beide laten zien hoezeer h i j zich door
de baksteenarchitectuur van andere landen
liet inspireren. Na de oorlog zal de Domkerk i n
Utrecht h e m t w i n t i g jaar bezighouden, waarbij
h i j u i t g i n g van het beginsel dat de oude schoonheid van het bouwwerk en de versiering zoveel
mogelijk moesten worden gespaard.^" Van de
ontdekkingen die h i j tijdens de restauratie
van deze kerk maakte, werd geregeld gewag
gemaakt i n verscheidene nationale kranten.
De restauratie was het begin van een blijvende
interesse van Slothouwer voor problemen van
monumentzorgelijke aard, die tot vele publicaties van zijn hand zouden leiden. Maar niet
alleen geschiedenis had z i j n belangstelling; h i j
bleef zich wijden aan het maken van geheel eigen scheppingen. Ook ontwikkelde h i j een groot
netwerk. I n 1922 zou h i j , bij voorbeeld. Peter
Behrens i n Amsterdam rondleiden tijdens diens
bezoek aan Nederland.^' Een jaar later, i n 1923,
nam hij enthousiast deel aan de internationale
prijsvraag van de Chicago Trihune. Zijn ontwerp
met een vreemde, pagodeachtige afsluiting werd
ondanks de merlcwaardige vormgeving echter
nauwelijks opgemerkt, [afb. 7] Toen de uitslag
van deze prijsvraag bekend werd, ergerde
Slothouwer zich aan het feit dat Amerikaans
chauvinisme de hele prijsvraag had b e ï n v l o e d .
I n een voor z i j n doen buitengewoon bitter
artikel spuide Slothouwer z i j n gram.^l
Ondanks het gebrek aan succes b i j de internationale Chicago Tribune-prijsvraag zou h i j k o r t
voor de Tweede Wereldoorlog i n de Verenigde
Staten mogen bouwen. Het Nederlandse paviljoen op New York World's Fair i n 1939 werd z i j n
meest bekende bouwwerk, ook al werd het toent e r t i j d m i k p u n t van vele c r i t i c i : het had 'een
galerij achtig voorgedeelte' waarraee Slothouwer
wilde aanknopen bij 'een zekere traditie van
de colonial s t y l e ' . [ a f b . 9[ Het bouwwerk gaf
aanleiding tot vele polemieken en c o n f l i c t e n
binnen de Nederlandse kunstwereld vooral omdat het te veel het economische belang diende
en te weinige het artistieke. Er werd voor het
Nederlandse paviljoen een besloten prijsvraag
gehouden, maar de plannen van W.M. Dudok,
Sybold van Ravesteyn, D i r k Roosenburg, H.Th.
Wijdeveld, J.RL. Hendriks en Mart Stam verloren
het van dat van Slothouwer. Veel kunstenaars
mee om het gebouw een statige u i t d r u k k i n g te
verlenen, maar het waren niet de meest progressieve. Slothouwer zou de opdracht t o t de bouw
van het paviljoen hebben weten te bemachtigen
volgens Marie-Therese van Thoor dankzij de
nationale identiteitscrisis die er i n die j a r e n
i n het land woedde. Slothouwer voegde een op
de Scandinavische torens g e ï n s p i r e e r d e toren
toe en had z i j n Delftse collega Herman Rosse
bereid gevonden om veel van het schilderwerk
te doen.^""
'II., (0linii;v.',lii|r|ïi Msisili iilsi IciHiiiijjijpDi 'lliiiilijiüHiii |?JriiiiKWirSiaii.|,, H B I g g
H E T P R O E F S C H R I F T VAN S L O T H O U W E R
De opvattingen van Slothouwer over bouwen
waren, zoals gezegd, over 't algemeen gematigd
van aard. Hij was een man van het compromis,
van 'the middle of the road', niet iemand die
radicale denkbeelden erop nahield. In 1920
bezocht h i j een conferentie van de International
Garden Cities and Town Planning Association i n
Londen. Hij berichtte daarvan i n het Bouwkundig
Weekblad en concludeerde: 'Onder d i t alles
l i g t het groote instinct van d i t groote volk: de
rasverbetering. Eugenics is een begrip, dat i n
Engeland wordt hooggeschat. En per slot draait
daar alles om. Geef me betere mensen en betere
huizen zullen vanzelf komen. I k bedoel daar
vooral mee, aesthetisch. Want het omgekeerde:
maak eerst betere huizen om betere menschen
te kunnen krijgen, is ook volkomen waar, als
men het opvat i n dien zin, dat elk menschelijk
wezen recht heeft op een frissche en zindelijke
omgeving. En dan is er voor ons, architecten, nog
heel wat te doen'.^^ We moeten ons hoeden om
Slothouwer te beschouwen als iemand die ras
en kunst met elkaar i n verband bracht zoals dat
later door het nationaalsocialisme werd gedaan.
Zijn opmerking moet worden geplaatst binnen
de toenmalig heersende discussies over hygiëne
en volksopvoeding.^^ Architectuur speelde daarbij
een bemiddelende r o l . Slothouwer n a m nooit een
extreme positie i n , maar probeerde j u i s t verschillende standpunten tot een eenheid te brengen.
Dit was ook het doel van zijn proefschrift waarmee h i j i n Delft een nieuwe wetenschappelijke
traditie zou inluiden, [afb. 10, 11]
De grotendeels zelf bekostigde dissertatie
van Slothouwer was niet alleen het resultaat
van z i j n bekendheid met de Deense architectuur. Hij onderzocht ook een bewust een
Nederlandse traditie i n het buitenland om te
k i j k e n welke lessen daaruit konden worden
getrokken. De architectuur van Denemarken
werd i n feite gepresenteerd als oplossing
voor de antagonistische situatie w a a r i n de
Nederlandse architectuur zich op dat moment
bevond. Aan de ene, ook wel gezien als de Amsterdamse kant, een architectuur w a a r i n vooral
het gevoel moest spreken, en aan de andere,
meer Rotterdams kant, een r i c h t i n g waarbij de
ratio overheersend was. Slothouwer zocht naar
Netherlands
New
York
World's
Pair
9. N e d e r l a n d s p a v i l j o e n W e r e l d t e n t o o n s t e l l i n g 1 9 3 9
klassieke schoonheidsbegrippen tot u i t i n g
komen'.^' Dit was de raad die Slothouwer aan
z i j n collega's i n Nederland wilde geven. Nieuwe
ontwikkelingen moesten worden g e ë n t op de
eigen bouwtradities. Daarmee gaf Slothouwer
een impuls aan de o n t w i k k e l i n g naar een meer
rustige, expressieve architectuur i n Nederland,
een o n t w i k k e l i n g die i n Denemarken reeds i n
het werk van A n t o n Rosen, Heinrich Wenck en
anderen te vinden was.^'
Slothouwers proefschrift werd veelvuldig i n
Utrecht — Oranjekerk.
Amsterdamschestraatweg
8. O r a n j e k e r k in U t r e c h t , 1 9 2 3
een verzoening van deze 'polen'. Hoewel z i j n
gericht leek te z i j n op een historische periode,
wilde h i j toch iets Icwijt over de actuele situatie
w a a r i n de Nederlandse architectuur zich bevond. C o n t i n u ï t e i t en innovatie moesten naast
elkaar worden gebruikt. D i t bleek nog eens
overduidelijk u i t de laatste zin i n het proef-
schrift van Slothouwer: 'De beschouwing der
hierboven besproken gebouwen moge ons tot de
overtuiging brengen, dat de jonge nederlandsche Renaissance [...] niet opgevat moet worden
als een tegenstelling tot en ontkenning van de
aan haar voorafgegane Gothiek, doch veeleer als
een voortzetting daarvan, t e r w i j l daarin tevens
de media besproken.^'' Meestal positief, maar
vaak werd er ook wel enige k r i t i e k verwoord.
Een uitvoerige bespreking wijdde de enkele
j a r e n jongere Delftse b o u w k u n d i g ingenieur H.
Thunnissen aan de promotie van Slothouwer.
Hij schreef: 'Het is niet gemakkelijk een kort
overzicht er van te geven. Want de schrijver is er
niet i n geslaagd een helder en goed ingedeeld
betoog te leveren, dat ons na lezing d u i d e l i j k
i n z i c h t geeft i n de kunstverhoudingen tusschen
beide landen'. Uiteindelijk was z i j n conclusie
toch positief: 'Een massa materiaal is door dr.
Ir. Slothouwer verzameld over de Nederlandsche
uitgevers en de gewoonten der kunstenaars
u i t dien t i j d , over de invloed der vorsten op
de kunst en h u n verhouding tegenover den
kunstenaar en vakman; h i j heeft overwogen,
geanalyseerd en de voldragen v r u c h t zijner
conclusies aan ons gegeven'. Thunnissen stelde
vast: 'Hij is geen beroepsarcheoloog, doch wel
een scherpziend architect, die de monumenten
weet aan te voelen en die de bedoelingen der
bouwmeesters vat. Goede stijlcritiek weet h i j
te leveren, want h i j ziet waar kunde of waar
onmacht zich u i t . En i n tegenstelling met
de rationalistische opvattingen der oudere
architect-archeologen, die u i t economische of
constructieve noodzakelijkheid en stijlontwikkel i n g beschouwden, geeft h i j aan het gevoel, aan
den nationalen eigen aard, een r u i m e plaats.
Z i j n eigen gedachten, ten deele oorspronkelijk,
plaatsen hem i n de r i j der jongere archeologen,
die den v o r m w i l (men vergeve m i j d i t Germanisme) als p r i m a i r voor de o n t w i k k e l i n g van
een bouwkunst houden'.'" Nog positiever was
de reactie van de op dat moment invloedrijke
bouwkunstpublicist Frans Vermeulen. Aan het
einde van tweedelige bespreking i n de Nieuwe
Jf
BOUWKUNST DER
NEDERLANDSCHE
RENAISSANCE I N
DENEMARKEN
PROEFSCHRIFT
T E H VORKRIJGrNG V A N D E N GE*AAD V A N
D O C T O R !N D E T E C H N I S C H E W E T E N S C H A P
AAN D E TECHNISCHE HOOGESCHOOL T E
D E L F T . OP G E Z A G VAN D E N R E C T O R MAGNIPICUS IH. C . L . V A N D E R B I L T , H O O G L E E R A A R ÏN D E A F D E E L ^ G D E R E L E C T R O .
TECHNIEK, V O O R E E N COMMISSIE U I T D E N
S E N A A T T E V E R D E D I G E N OP W O E N S D A G
26 M A A R T 1924. D E S NAMIDDAGS D R I E U U R
DOOR
DIRK FREDERIK SLOTHOUWER
GEBOREN T E MAJONC OAVA)
MCHXXIV
AMSTERDAM
—
P. N . V A N K A M P E N
6
ZOON
10. T i t e l p a g i n a p r o e f s c l i r i f t , 1 9 2 4
Rotterdamsche Courant van 9 en 23 augustus
19124 concludeerde h i j : 'Dit boek hebben wij te
waardeeren als pionierswerk, dat ons, naast een
zuiverder i n z i c h t i n het wezen der Renaissance,
ook een duidelijker besef geeft van de haast
universeele betekenis der Nederlandsche
architectuur i n de zestiende en het begin der
zeventiende eeuw. En d i t op een tijdstip, dat
de Nederlandsche architectuur andermaal
geroepen schijnt de leiding te nemen i n de
ontwikkelingsgeschiedenis der Noordeuropeesche bouwkunst'. Hij wist voorts te melden dat
de schrijver met een nieuw onderzoek bezig
was: 'De heer Slothouwer maakt thans, naar
w i j meenen te weten, studie van de invloed der
Nederlandsche Renaissance i n Engeland, een
onderwerp, dat h i j ook i n z i j n hier besproken
boek met enkele woorden aanroert'. Maar
ondanks deze positieve geluiden stak h i j z i j n
k r i t i e k niet onder stoelen o f banken en schreef
dat h i j niet kon ontkomen 'aan den i n d r u k
van een verwarrend teveel, een vermoeiende
verwikkeling van personen en feiten'. Het leek
erop alsof de schrijver het niemand echt naar
de zin had gemaakt. De precieze waarde van de
dissertatie leek velen te z i j n ontgaan."' Terwijl
de wetenschappelijkheid van Slothouwers studie ter discussie kan worden gesteld omdat h i j
nauwelijks archiefonderzoek had gedaan, bleek
u i t de v i j f e n t w i n t i g stellingen b i j de dissertatie
dat Slothouwer geheel andere doelstellingen
had gehad dan wetenschap te bedrijven. H i j
wilde onder meer dat de architectuur van
Scandinavië meer aandacht kreeg en dat b i j
het maken van uitbreidingsplannen meer werd
gestreefd naar het behoud van het specifieke
karakter van de stad. Met andere woorden:
h i j wilde dat de architect meer oog had voor
de context waarin h i j z i j n werken ontwierp.
Wetenschappelijkheid stond niet voorop, zoals
b l i j k t u i t de derde stelling: 'Aan de Technische
Hoogeschool behoort een kunsthistoricus
benoemd te worden, die de geschiedenis der
Bouwkunst volgens modern wetenschappelijke
methoden zal doceeren'."^ Tevens moest er meer
aandacht worden geschonken aan de vaderlandse bouwkunst. Of Slothouwer zich voor die
f u n c t i e geschikt achtte, is niet bekend. Hij beschouwde zich niet als een kunsthistoricus, i n
casu architectuurhistoricus, daarvoor ontbrak
'de uitgebreide en nauwkeurige feitenkennis',
maar h i j vond blijkens het voorwoord op z i j n
proefschrift w e l dat een architect een gedegen
kennis van de geschiedenis moest bezitten. Uit
alles bleek evenwel dat Slothouwer bang was
voor een 'nietszeggende' architectuur, die niet
begrepen kon worden omdat ze niet vanuit de
lokale c u l t u u r haar voeding kreeg, maar vanuit
internationale beginselen. D i t betekende echter
niet dat h i j moet worden beschouwd als een
voorstander van een historische bouwkunst,
ook al was h i j zeker geen architect van de toekomst. U i t stelling 14 bleek dat h i j zich bewust
was dat het karakter van een gebouw meer
bepaald werd door de verschillende onderdelen
dan door de toegepaste vormen. Hij gaf zich
er ongetwijfeld rekenschap van dat abstractie
steeds meer bepalend zou worden voor een
architectuur die zich n i e t op het verleden
o r i ë n t e e r d e , maar problemen van het heden
moest proberen op te lossen. Daardoor zou deze
architectuur steeds losser komen te staan van
een diepgewortelde traditie. Individualisme
ging de boventoon voeren.
11. F e e s t m a a l m e t de h o o g l e r a r e n na de p r o m o t i e , 1 9 2 4
De benoeming tot lioogleraar
Na z i j n promotie i n 1924 schreef Slothouwer
veel over monumenten, monumentenzorg en
Scandinavische bouwkunst. Hij volgde zelfs, ook
na z i j n promotie, colleges kunstgeschiedenis
i n Amsterdam b i j de bekende kunsthistoricus
W i l l e m Vogelsang, wat toont dat h i j deze
kennis belangrijk vond en het gemis ervan
erkende.'" Ook met z i j n alma mater bleef h i j
nauwe contacten onderhouden. In 1926 werd
h i j daar benoemd tot hoogleraar, [afb. 12] H i j
moest onderwijs geven i n architectonische
vormleer en de geschiedenis van de bouwkunst.
Het was een perfecte keuze. A l snel werd z i j n
takenpakket uitgebreid. Door het vertrek van
de hoogleraar T.K.L. Sluyterman i n 1931 werd
hij tevens belast met diens onderwijstaken en
werd Slothouwer verantwoordelijk voor v r i j w e l
alle historische vakken. Na 1932 gaf h i j verder
les i n de vaderlandse bouwkunst. De gematigde
hoogleraar nam net als voorheen nooit een
extreem standpunt i n en kon niet worden
beticht een bepaalde r i c h t i n g i n de bouwkunst
voor te staan. Hij wees studenten zowel op de
nieuwe als oude bouwkunst en leidde excursies
naar zowel de Scandinavische landen als naar
Italië en Griekenland. Vaak gaf Slothouwer
zelf een verslag van z i j n impressies i n het
Bouwkundig Weekblad en Architectura, zoals het
Bouwkundig Weekblad na de fusie met Architectura
heette. Talloze studenten wees h i j op de schoonheid van de klassieke oudheid en die i n de
verschillende landen. Dit sloot aan b i j wat h i j al
tijdens z i j n Prix de Rome-reis zelf had ervaren
en b i j z i j n belangstelling voor de geschiedenis
als voorbeeld voor een contemporaine praktijk.
In z i j n colleges gaf Slothouwer een breed
overzicht van de geschiedenis van de bouwkunst. I n vakoefeningen moesten de studenten
historische vormen natekenen en analyseren.
Tijdens excursies werd h u n kennis v e r r i j k t door
directe observaties van de monumenten i n h u n
werkelijke context. De belangstelling van de
studenten voor de historische bouwkunst was
echter behoorlijk aan het slinken. De nadruk
kwam steeds meer te liggen op vormstudie
waarbij de studenten h u n eigen inzichten
Iconden ontwikkelen.
Slothouwers inaugurele rede had als t i t e l Wat
kunnen wij van oude monumenten leeren. [afb. 13]
Nadat h i j nog eens op de o n t a a r d i n g van de
moderne a r c h i t e c t u u r had gewezen, die volgens hem ertoe leidde dat b i j n a elk m o d e r n
gebouw i n onverschillig welke omgeving een
experiment wordt dat tot elke prijs origineel
probeert te zijn, wees h i j op de mogelijke reactie. Tegenover de ongebreidelde w i l d h e i d van
de 'op-sensatie-belusten' architecten Icwam de
stugge behoudzucht naar voren, die zelfs niet
l i j k t te weten wat ze w i l behouden. Slothouwer
wenste geen van beide. Daarom sprak h i j daarna
uitvoerig over zijn geliefde thema, de architect u u r van Denemarken en Zweden. Die werd de
studenten als spiegel voorgehouden van hoe
het ook kon. Modern maar met behoud van
bepaalde waarden die de mores van het land
gestalte geven. Hij begreep echter heel goed
dat studenten aan een Technische Hogeschool
een zekere aversie tot de geschiedenis hadden
en zich meer verwant voelden met het heden.
' M i j n i n d r u k is steeds geweest dat men veel te
vroeg geschiedenis leert, dat men volgestopt
w o r d t met feiten en jaartallen, t e r w i j l het
begrip ontbreekt'." Of Slothouwer wel begrip
had werd b e t w i j f e l d door Jan Engelman, die
i n De Gemeenschap beweerde: 'De school op het
Domplein te Utrecht is het proefstuk voor de
onbelangrijkheid van Dr. Slothouwer als scheppend kunstenaar. Met een academische graad
en kennis van oude stijlen roeit men niet daadwerkelijk tegen de Amsterdamsche vervlakking
in'."" Voor Engelman was talent de belangrijkste
factor voor het kunstzinnig kunnen ontwerpen
en daar moest dan ook de nadruk op liggen.
In het Bouwkundig Weekblad zette Mieras de
benoeming van Slothouwer af tegen die van
G r a n p r é Molière en stelde dat Slothouwer
waarschijnlijk i n een geheel ander kader zou
werken: 'Welk? W i j kunnen het zelfs niet gissen. Maar i n de plaats van den contemplatieven
man van toen, met Oostersche psyché, die i n
z i j n intreerede niet nalaten kon, al was het
met é é n zinnetje, toch Spengler's Untergang
des Abendlandes aan te halen, zien w i j thans
den naar den geest, volbloed Westerling, den
man van den daad, den man, niet van het
levensbegrip, maar van het leven zelf, zooals
het zich aan hem opdringt, zooals het hem
omspoelt, den man, die eerder aan een restauratie van onze cultuur, met het krachtcement
van den ouden Hellenschen-geest gelooft dan
aan den val, waarin de golvingen van het
wereldgebeuren het Westen naar de diepte zal
sleuren'. Hij voegde eraan toe: ' I n plaats van
den beschouwenden, de diepten naspeurenden
geest van de f i g u u r die Ir. Siebers analyseerde
[Granpré Molière, HvB], zien w i j thans den snel,
meedoogenloos scherp zienden geest, die j o n g
nog en overmoedig, den grooten Bruno Schmitz
op z i j n doodsbed secteerde en i n enkele rake
sneden de stoornissen toonde waaraan de kunst
van dezen gevierden bouwmeester, waarop
half Duitsland steunde, moest sterven: die,
voor kort, de beeltenisschetsen van Lutyens en
Newton, den adel van de Engelsche bouwkunst
belichtte. En i n de plaats van de f u n c t i e van
Hoogleraar-architect zou misschien i n d i t
kader, die van architect-Hoogleraar, passen,
een f u n c t i e van waarvan i n het buitenland
allerwegen reeds de vruchtwerkende gevolgen
z i j n ondervonden, en waarvan aan de verwezenlijking i n ons land thans wellicht niet
meer zooals tot n u toe, gewanhoopt behoeft
te worden'."'^ Klaarblijkelijk koesterde de
hoofdredacteur van het Bouwkundig Weekblad
grote verwachtingen wat betreft Slothouwer.
Wellicht hoopte h i j dat door diens benoeming
het historisch onderwijs sterker zou worden
gekoppeld aan het ontwerponderwijs. Niet een
kusthistoricus maar een actieve architect moest
verhinderen dat de betekenis van de geschiedenis zal worden gereduceerd zoals i n vele andere
scholen i n Europa. Juist iemand als Slothouwer
wees op het belang van een gedegen kennis
van het verleden en probeerde te bemiddelen
tussen de verschillende extremen die zich
steeds meer i n de bouwkunst gingen profileren.
Het zal echter bovenal G r a n p r é Molière zijn die
een grote invloed uitoefende op de studenten
van D e l f t op een wijze die Mieras nog niet kon
bevroeden. Door z i j n ontwerponderwijs, z i j n
lezingen en andere activiteiten met studenten
had h i j veel meer invloed dan Slothouwer op
het denken van de jonge studenten. Bovendien
kreeg de stedenbouw een steeds belangrijkere
V^AT KUNNEN Wl] V A N DE
OUDE M O N U M E N T E N LEEREN?
REDE
UITGESPROKEN DOOR D r . I r . D . F. SLOTHOUV\?ER
BIJ D E A A N V A A R D I N G V A N H E T A M B T V A N
HOOGLEERAAR A A N DE TECHNISCHE
H O O G E S C H O O L T E D E L F T , OP V i ^ O E N S D A G
1 0 N O V E M B E R 1926
D E L F T - 1926
GEDRm<TBlIDETECHN.BOEKHANDELENDRUIU<ERl|I.WALTMAN]R
12. P o r t r e t S l o t h o u w e r , z.j.
rol. Slothouwer daarentegen speelde i n het
debat over de actualiteit van het bouwvak
nauwelijks een r o l , maar publiceerde boeken
OYei Amsterdamsche huizen 1600-1800 (1928) en De
paleizen van Frederik Hendrik (1946), die van geen
of weinig betekenis waren op de o n t w i k k e l i n g
van de moderne architectuur. Slothouwer had
zich i n het verleden vastgebeten. Hij was op dat
gebied behoorlijk productief. Vooral tijdens de
oorlogsjaren bezocht hij regelmatig archieven.
Aan het einde van z i j n leven was h i j nog i n
onderhandeling met de uitgeverij Kosmos
over een boek over Nederlandse kastelen, dat
door z i j n dood verscheen. Bij z i j n begrafenis
roemde G r a n p r é Molière Slothouwer als
'één van de meest begaafde studenten [...] en
waarschijnlijk de vlugste leerling' die i n D e l f t
was afgestudeerd. G r a n p r é Molière loofde de
internationaliteit van zijn collega, ook al vond
hij dat Slothouwer ' i n nationale z i n ]...] te kort is
gekomen'. Hij memoreerde ook dat Slothouwer
als praktiserende architect de enige bouwkundige ingenieur was geweest die de beide hoge
13. T i t e l p a g i n a i n a u g u r e l e r e d e , 1 9 2 6
onderscheidingen van de Prix de Rome en het
doctoraat i n de technische wetenschappen had
weten te verenigen."'
Na de oorlog had het Militaire Gezag vanwege
de zuiveringsmaatregelen besloten o m Slothouwer als hoogleraar te schorsen. Slothouwer, die
geen salaris meer ontving, begreep daar niets
van en was gegriefd dat h i j 'op deze wijze van
z i j n werk' was verdreven. Hij schreef aan z i j n
vriend Frits Lugt dat h i j a l t i j d 'zeer gematigd
[is] geweest tegenover alle maatregelen i n den
oorlog, maar dat men m i j d i t zoo Icwalijk zou
nemen, begrijp i k niet'."" Z i j n gematigd denken
brak hem op. Men had het liefst gezien dat h i j
een duidelijke en geen afwachtende positie
had ingenomen. Uiteindelijk werd hem eervol
ontslag verleend.
TWEESLACHTIGHEID
Concluderend k u n n e n we vaststellen dat het
l i j k t o f het hele doen en laten van Slothouwer
door een zekere tweeslachtigheid werd geken-
r-z
„
m
m e r k t die typerend is voor een bouwlcundige
opleiding. Hij oscilleerde tussen beschouwing
en optreden, tussen een op contemplatie
gericht werken en het actief deelnemen aan
het tijdsgebeuren. Daarbij wilde h i j niet
gezien worden als een geheel onafhankelijke
i n d i v i d u a l i s t maar als een voortbrengsel van
een t i j d . Misschien was dat wel de reden dat
de architectuurcriticus J.P. Mieras i n z i j n l a n g
artikel b i j de dood van Slothouwer een poging
deed toch een noemer te v i n d e n . Hij reduceerde daarmee echter de betekenis die Slothouwer
heeft gehad. Mieras schreef: 'Het is é é n w o o r d ,
dat de v e r k l a r i n g i n h o u d t van het voor velen
zoo opmerkelijke f e i t , dat van Prof. Slothouwer, van nature toegerust met begaafheden,
die voor hem een groote c a r r i è r e als architect
deden voorspellen, een ander beeld is ontstaan
dan de verwachtingen i n h i e l d e n . [...] Dat woord
is "Hellas".'" D i t is onrechtvaardig tegenover
Slothouwer, die immers z i j n b l i k zowel naar
het Noorden als naar het Zuiden l i e t uitgaan
en daarbij andere r i c h t i n g e n ook niet vergat.
Slothouwer was de man van het weifelend
en bedachtzaam zoeken naar een compromis
of synthese tussen verschillende r i c h t i n g e n .
Tegen Mieras zou h i j ooit, onder de i n d r u k van
z i j n lezing van het boek Der Geist der Gotik van
Karl Scheffler, hebben gezegd dat h i j droomde
van een synthese van het Hellenisme en de
gotiek.-"» U i t e i n d e l i j k bleef Slothouwer heen en
weer getrokken door het verre en het nabije.
Met z i j n globale kennis wilde h i j een r u s t p u n t
tussen de extremen z i j n .
Ook i n z i j n professionele loopbaan schipperde Slothouwer tussen verschillende polen
zonder daarbij een duidelijke keuze te maken.
Hij schreef z i j n boeken als architect, niet als
b o u w k u n d i g ingenieur, o m het creatieve aspect
van z i j n metier te benadrukken, maar h i j bleef
zich ook op elk gebied dat verwant is aan de
architectuur bewegen. Zijn belangstelling was
breed. Hij was onderzoeker, wetenschapper,
architect, hoogleraar, archeoloog en werkzaam
i n de monumentenzorg. Misschien lag z i j n
belangrijkste betekenis i n het feit dat h i j steeds
ondanks z i j n veelzijdigheid i n het midden wist
te blijven en daardoor weinig aanstoot leek
te geven. Niet het stimuleren van creativiteit
maar het bijbrengen van bekwaamheid was
volgens hem het doel van de opleiding. Maar
het ene hoefde het andere niet u i t te sluiten.
Hij was van m e n i n g dat we 'den geest der
gothiek en het Genie van het Paganisme tegelijk
(kunnen) liefhebben' i n de moderne t i j d en dat
we bovendien 'dat duistere Azië [...] niet meer
k u n n e n negeren'."" Behoedzaam integreerde
h i j historische elementen i n z i j n architectuurontwerpen en probeerde h i j bruggen te slaan
tussen verleden, heden en toekomst. Wat betreft
het restaureren van monumenten was h i j een
voorstander van m i n i m a l e ingrepen en bovenal
van het verwijderen van architectonische en
constructieve misstanden. Wel had h i j oog voor
de stedenbouwkundige context. Z i j n weinig
extreme h o u d i n g maakte hem t o t een weinig
opvallende f i g u u r i n de geschiedenis van de
Nederlandse architectuur. Ten onrechte, alleen
al omdat h i j de eerste promovendus was van
Bouwkunde en de weg vrijmaakte voor anderen,
ook al zouden lange t i j d slechts zeer weinig
volgen. Slothouwer sloeg een bres i n de m u u r
van wantrouwen die andere academici hadden
opgetrokken tegen gepromoveerde architecten.
Maar daarmee verstomde de discussie over
d i t onderwerp niet. Nog a l t i j d w o r d t de vraag
gesteld wat de wetenschappelijke waarde is van
proefschriften van lieden die z i j n opgeleid om
vooral h u n eigen visie en fantasie te volgen en
daarmee de weg van de wetenschap te verlaten.
NOTEN
1
2
3
Zie v o o r V a n der Steur en D e l f t : 'Prof. v a n der Steur
w e r d 75 j a a r ' , i n : Het Volk, 2 n o v e m b e r 1940, p. 10. En
v o o r V a n der Steur i n h e t a l g e m e e n : A l b e r t G i e l e n , Ad
mn der Steur (1893-1953), R o t t e r d a m 2002.
J.A.G. v a n der Steur, De opleiding van den architect
behoort
uitsluitend
te geschieden aan de Technische
Hoogeschool,
R o t t e r d a m 1914, p . 32-33.
Z i e : Klaus Jan P h i l i p p & K e r s t i n Renz (red.), ArchiteUurschulen. Programm - Pragamatik
- Propaganda,
Tübingen/
B e r l i j n 2012.
4
J.F. K l i n k h a m e r , 'Redevoering', i n : Bouwkundig
19 j a n u a r i 1907.
5
I n de p r o m o t i e c o m m i s s i e z a t e n w a a r s c h i j n l i j k o o k
Evers, l ü i n k h a m e r en S l u y t e r m a n .
J.P. M i e r a s , 'Eerste p r o m o t i e v a n een b o u w k u n d i g
Inge
n i e u r te D e l f t ' , i n : Bouwkundig
Weekblad. 5
a p r i l 1924. M i e r a s m e m o r e e r t d a t er i n 1915 a l een
e n q u ê t e was g e h o u d e n over h e t r e c h t v a n b o u w k u n d i g e i n g e n i e u r s o m te p r o m o v e r e n . V o o r h e t b e r i c h t
v a n M i e r a s zie o o k : Nieuwe Rotterdamsche
Courant, 6
a p r i l 1924 O c h t .
6
Weekblad,
7
S l o t h o u w e r p u b l i c e e r d e een k r i t i s c h e b e s p r e k i n g i n :
De Gids 91 (1927) 3, p. 290-293.
8
Z i e : H e r m a n v a n B e r g e i j k , ' " Z i j n we n i e t a l l e n verh e u g d als we weer een n i e u w e reis k u n n e n b e g i n n e n ? "
D.F. S l o t h o u w e r en z i j n P r i x de Rome reis', i n : Bulletin
ICNOB 111 (2012) 4, p . 211-220.
9 Het Nieuws van den Dag. 13 m e i 1911.
10 'De A l g e m e e n e S t e d e n b o u w t e n t o o n s t e l l i n g te B e r l i j n ' ,
i n : Bouwkundig Weekblad, 9 j u l i 1910.
11 ' K o p e n h a g e n , de stad der k o p e r e n t o r e n s ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 4 f e b r u a r i 1911. I n z i j n latere d i s s e r t a t i e
zal h i j i n g a a n op de m e t l o o d b e k l e d e torens i n
N e d e r l a n d . Z i e : Bouwkunst der Nederlandsche
renaissance
in Denemarken, p . 85.
12 Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in
Denemarken,
p. 9 1 . Ook over de k o p e r e n t o r e n s p i t s e n s p r e e k t h i j
u i t g e b r e i d i n z i j n p r o e f s c h r i f t (p. 86-87).
13 ' N o t i t i e s over h e t Raadhuis v a n S t o c k h o l m ' , i n :
Bouwkundig Weekblad, 17 s e p t e m b e r 1921.
14 T i e n j a a r l a t e r b e n a d r u k t S l o t h o u w e r i n een b r i e f aan
H.F. Mertens n o g eens z i j n w a a r d e r i n g v o o r enkele
Scandinavische a r c h i t e c t e n . H i j r a a d t Mertens aan o m
Zweden te bezoeken d a t ' n o g veel m o o i e r ' d a n Denem a r k e n is. ' I v a r T e n g b o m is n u een v a n de b i g m e n ,
m a a r zal w e l i n society-zomergenoegens o n v i n d b a a r
z i j n ' [ R o t t e r d a m , H e t N i e u w e I n s t i t u u t (HNI), A r c h i e f
Mertens nr. 1504|.
15 'Over M . H . B a i l l i e Scott', i n : Bouwkundig Weekblad,
s e p t e m b e r 1918.
7
16 H . W . Valk, ' T e n t o o n s t e l l i n g v a n m i d d e n s t a n d s w o n i n g e n i n de K o n . School v o o r T e c h n i e k en A m b a c h t te
's-Hertogenbosch', i n : Bouwkundig Weekblad. 15 j a n u a r i
1921.
17 J.P.M.jieras], 'De z u i d k a n t v a n A m s t e r d a m ' , i n :
Bouwkundig Weekblad, 26 m e i 1923.
18 ' M o d e r n D e n e m a r k e n ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 20
m e i 1922.
19 Bouwkunst der Nederlandsche
p. 159.
renaissance
in
Denemarken,
20 Over de D o m k e r k z o u h i j een u i t v o e r i g r a p p o r t
s c h r i j v e n , ' D o m k e r k te U t r e c h t . E i n d r a p p o r t der
r e s t a u r a t i e ' , j u n i 1921 [ D e l f t , Technische U n i v e r s i t e i t ,
Archief Slothouwer].
21 Peter Behrens aan J.J.P. O u d , 5 j u n i 1922 [ H N I , A r c h i e f
Oud].
(1924) 3, p. 282-286; Tijdschrift voor Geschiedenis 40
(1924), p. 177-178.
30 H . T h u n n i s s e n , ' B o e k b e s p r e k i n g - B o u w k u n s t der
N e d e r l a n d s c h e renaissance i n D e n e m a r k e n ' , i n : De
Ingenieur, 1926, nr. 23, pp. 481-482.
31 J u l i e t t e R o d i n g , Christiaan W van Denemarken
(1588-6148).
Architectuur en stedebouw van een Luthers vorst. A l k m a a r
1991, p. 11 d o e t Slothouwers a f als een b o e k 'gebaseerd
op w a a r n e m i n g ]...], o p m e t i n g e n en h e t b e s t u d e r e n v a n
recente studies van Deense k u n s t h i s t o r i c i ' , dat 'destijds
zo " n i e u w " ]was] dat deze k o n passeren als dissertatie
aan de Technische Hogeschool v a n D e l f t ' .
32 ' S t e l l i n g e n ' [ D e l f t , Technische U n i v e r s i t e i t , A r c h i e f
Slothouwer).
33 A m s t e r d a m , S t a d s a r c h i e f t o e g a n g s n u m m e r 30288, A r c h i e f v a n de U n i v e r s i t e i t v a n A m s t e r d a m ; F a c u l t e i t der
L e t t e r e n en Rechtsvoorganger, i n v . n r . 2136; O v e r z i c h t
h o u d e n d e gegevens v a n h o o f d - en b i j v a k s t u d e n t e n en
t o e h o o r d e r s Kunstgeschiedenis en A r c h e o l o g i e over
periodes 1908-1942.
34 Wat kunnen wij van oude monumenten
leeren?. D e l f t 1926,
p . 5-6. Een s a m e n v a t t i n g v a n de rede is te v i n d e n i n :
Bouwkundig Weekblad. 20 n o v e m b e r 1926.
35 Jan E n g e l m a n , ' K o p p i g h e d e n i n z a k e a r c h i t e c t u u r ' , i n :
De Gemeenschap 2 (1926) 1, p. 12.
36 J.P.M., ' P r o f Dr. Ir. D.F. S l o t h o u w e r ' , i n : Bouwkundig
Weekblad, 11 september 1926. Zie v o o r G r a n p r é M o l i è re: A l p h . Siebers, 'Professor Ir. M.J. G r a n p r é M o l i è r e ' ,
i n ; Bouwen 1 (1924-1925), p. 81-87 H i j s c h r i j f t d a a r i n :
'Want zonder den redacteur v a n het "Utrechtsch
D a g b l a d " , d i e n a a r a a n l e i d i n g e r v a n de m e e n i n g u i t t e ,
d a t M o l i è r e s b e n o e m i n g te D e l f t m e t d i e v a n B o l l a n d
te L e i d e n is te v e r g e l i j k e n , o n m i d d e l l i j k b i j te v a l l e n ,
w i l i k t o c h e r k e n n e n , d a t m i j n o v e r t u i g i n g , d a t de
t o e k o m s t v a n de N e d e r l a n d s c h e a r c h i t e c t u u r g r o o t e n deels i n D e l f t g e v o r m d w o r d t , e r d o o r b e v e s t i g d w e r d . '
37 H N I , A r c h i e f G r a n p r é M o l i è r e n r . 3x0.406. G r a n p r é
M o l i è r e zei o o k d a t S l o t h o u w e r na j a r e n v a n 'eer e n
t r i o m f ] . . . ] o o k de smaad n i e t [is] o n t h o u d e n " . H i j
gaat echter n i e t v e r d e r op d i t p u n t i n . Z i j n u i t s p r a a k
vereist verder onderzoek.
38 Zie v o o r h e t c o m m e n t a a r v a n S l o t h o u w e r : J.F.
H e i j b r o e k , Frits l u g t 1884-1970. Leven voor de kunst,
Bussum/Parijs 2011, p. 295-296.
22 'De p r i j s v r a a g der Chicago T r i b u n e ' , i n : Bouwkundig
Weekblad, 20 j a n u a r i 1923.
39 J.P. Mieras, ' P r o f Dr. Ir. D.F. S l o t h o u w e r 5 n o v e m b e r
1884 - 3 d e c e m b e r 1946', i n : Bouwkundig Weekblad, 3
d e c e m b e r 1946.
23 ' N e d e r l a n d o p de W e r e l d t e n t o o n s t e l l i n g te New-York',
i n : De Gooi- en Eemlander, 20 m e i 1938.
40 M i e r a s , 'Prof. Dr. Ir. D.F. S l o t h o u w e r 5 n o v e m b e r 1884
~ 3 d e c e m b e r 1946'.
24 Z i e : M.-T. v a n T h o o r , Het gebouw van Nederland.
Nederlandse paviljoens op de wereldtentoonstellingen
1910-1958.
Z u t p h e n 1998, p. 135-154.
41 Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in
25 ' I n d r u k k e n u i t L o n d e n (2)', i n ; Bouwkundig Weekblad.
m a a r t 1920.
p. 21.
13
26 Zie v o o r d i t t h e m a , o n d e r m e e r : W . V o i g t , 'The g a r d e n
c i t y as eugenic u t o p i a ' , i n : Planning Perspectives 4
(1989), p. 295-312.
27 Bouwkunst der Nederlandsche
p. 160.
renaissance
in
Denemarken.
28 Zie: T. Bo Jensen, P.V Jensen-Idiiit. Tlie lieadstrong
masterbuilder.
A b i n g d o n 2009; L. Jensen, Anton Rosen. En
ener i dansk arkitektur,
K o p e n h a g e n 2013.
29 Zie behalve de h i e r b e s p r o k e n recensies die i n ; De
Telegraaf, 3 a u g u s t u s 1924; Het Handelsblad, 11 j u l i
1924; Bouwsto/Jen, 1924, n r . 1 1 ; Elsevier's Geïllustreerd
Maandscliri/t 35 (1925), d l . 69, p. 217-219; Dc Gids 88
Denemarken.
OVER D E A U T E U R S
EIGENBOUWER
Herman v a n Bergeijk studeerde f i l o s o f i e , Icunstgeschiedenis
en archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en architectuurgeschiedenis i n Venetië. I n 1995 promoveerde h i j met
een studie over het wferk van W.M. Dudok. Hij heeft lange
t i j d als freelance historicus gewerkt en i n verschillende
Europese landen en de Verenigde Staten aan universiteiten
les gegeven. Sinds 1997 is h i j werkzaam aan de TU Delft. H i j
publiceerde onder meer Jon Wils. De Stijl en verder (Uitgeverij
010, 2007). Een studie over de architect Jan Duiker zal i n
2016 bij uitgeverij Vantilt verschijnen.
Tijdschrift voor de goede smaak
F r a n s v a n Burkom is kunsthistoricus, generalist i n de t w i n -
Vormgeving
tigste-eeuwse Nederlandse beeldende kunst, architectuur
en toegepaste kunst en specialist i n het expressionisme
1910-1930. Hij was senior adviseur/onderzoeker bij i n s t i t u u t
Collectie Nederland te Amsterdam (nu RCE) met als special i t e i t de architectuurgebonden monumentale kunst u i t de
wederopbouwperiode. Hij was redacteur van Jong Holland
en de reeks M o n o g r a f i e ë n Nederlandse Fotografen van het
Prins Bernard Cultuurfonds. Hij publiceerde onder meer over
Erich Wichman, Michel de Klerk, Hildo Krop en de kunstnijverheid, interieurkunst en bouwbeeldhouwlcunst van de
Amsterdamse School.
David Keuning is redacteur van het Engelstalige architectuurt i j d s c h r i f t Mark. Daarnaast doet h i j aan de Vrije Universiteit
promotieonderzoek naar de architecten van de Nederlandse
Kultuurkamer en h u n vervolging na afloop van de Tweede
Wereldoorlog. Het onderzoek vond voorheen plaats onder
begeleiding van w i j l e n Koos Bosma, wiens commentaar i n
zijn artikel is verwerkt, en n u van Freek Schmidt, waarnemend hoogleraar en universitair hoofddocent Architectuurgeschiedenis.
P e t e r J . H . P a u w e l s is licentiaat i n de rechten en het notariaat en master i n de kunstwetenschappen. Hij werlrte mee
aan verschillende tentoonstellingen en/of publicaties met
betrelddng t o t de Belgische kunst van het i n t e r b e l l u m (o.a.
rond Paul-Gustave Van Hecke, E.L.T. Mesens, Albert Saverys,
de historische avantgarde en het Vlaams expressionisme).
Onlangs publiceerde h i j Marthe Donos, a woman artist in the
avant-garde (Ludion, 2015). Hij is curator van de tentoonstell i n g Marthe Donas, de Belgische avant-gardiste i n het Museum
voor Schone Kunsten van Gent (5 maart-5 j u n i 2016).
Nummer 5, maart 2016
Redactie
Herman van Bergeijk, Sjoerd van Faassen
(redactiesecretaris), Hans Oldewarris
Medewerkers aan dit nummer
Herman van Bergeijk, Frans van Burkom,
David Kenning en Peter Pauwels.
Yvo Zijlstra (Antenna Men), Rotterdam
Druk
Wilco, Amersfoort
© 2016 De auteurs
ISSN: 2351-9657
Eigenbouwer verschijnt onregelmatig.
Losse nummers kosten € 12,50 (incl.
verzendkosten) en kunnen worden
besteld bij Hans Oldewarris (oldewarris©
box.nl). Voor België wordt 50% van de
verzendkosten i n rekening gebracht. Het
nemen van een abonnement betekent
dat elk nieuw nummer automatisch
wordt toegestuurd met de rekening voor
dat nummer.
Eigenbouwer is ook te koop bij de
boekhandels Athenaeum (Amsterdam
en Haarlem), Architectura & Natura
(Amsterdam), NAi (Rotterdam), Van
Stockum (Den Haag).
Bijdragen voor het tijdschrift kunnen
per e-mail aangeleverd worden bij de
redactiesecretaris (sjoerd.vanfaassen®
xs4all.nl). Artikelen worden niet
gehonoreerd; de auteur ontvangt v i j f
exemplaren van het nummer waarin
zijn of haar bijdrage is verschenen.
Illustraties dienen vrij van kosten en
rechten door de auteur te worden
aangeleverd, samen met een lijst met
onderschriften. Kopijaanwijzingen zijn
verkrijgbaar bij de redactiesecretaris.
E e n e i g e n b o u w e r is i e m a n d die b o u w t z o n d e r o p d r a c h t g e v e r , zor
en v e e l a l z o n d e r a r c h i t e c t . Hij b o u w t in hoofdzaalt voor z i c h z e l f . De e i g e n s m a a k
v a n de e i g e n b o u w e r is r i c h t i n g g e v e n d . Het is de e i g e n b o u w e r die z i c h o n t t r e k t
a a n de v e l e r e g e l s die gewoonlijk de p r a k t i j k b e p a l e n en h a a r e e n k e u r s l i j f
willen a a n m e t e n . Dit g e e f t de i n t e n t i e w e e r v a n de r e d a c t i e v a n
Tijdschrift
voor de goede
smaalc. Eigenbouwer
Eigenbouwer,
verschijnt onregelmatig.
2. Frans van Burkom
Rijkdom en e e u w i g d u r e n d e gelukza ig
IvllCHEL D E K L E R K A L S U T O P I S T
2 8 . Peter J . H . Pauwels
Marthe 'Tour' Donas
E E N B E L G I S C H E K U N S T E N A R E S IN D E I N T E R N A T I O N A L E A V A N T - G A R
44. Herman van Bergelj
Men zal zich herinneren dat dit de e e r s t e
promotie is t o t doctor-ingenieur
in de b o u w k u n d e
D.F. S L O T H O U W E R ( 1 8 8 4 - 1 9 4 6 ) E N D E L F T
. David Keunmg
Tussen droom en daa
A R C H I T E C T H.TH. W I J D E V E L D EN D E N I E U W E O R D E
Fly UP