E I G E N B O U W E... T I G D S C H R I F... N U M M E R 5
by user
Comments
Transcript
E I G E N B O U W E... T I G D S C H R I F... N U M M E R 5
EIGENBOUWER TIGDSCHRIFT 0 1 2 VOOR DE GOEDE SMAAK NUMMER MAART 2 0 1 6 5 § 3 •) 5 6 7 9 10 1 1 12 13 11 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 Herman wan iergeijk n z h dit de eerst promotie is t o t doctornngenieur bouwkunol D.F. S L O T H O U W E R ( 1 8 8 4 - 1 9 4 6 ) E N DELFT De in 1 8 8 4 in de r e s i d e n t i e J a p a r a te Ivlanjong in N e d e r l a n d s - I n d i ë g e b o r e n Dirl< Frederil< S l o t t i o u w e r ging in 1 9 0 0 B o u w k u n d e s t u d e r e n a a n de P o l y t e c h n i s c h e S c h o o l in Delft. Vijf j a a r l a t e r s t u d e e r d e hij af. In h e t z e l f d e j a a r w e r d de instelling o m g e d o o p t tot e e n T e c h n i s c h e H o g e s c h o o l . In 1 9 2 4 w a s S l o t h o u w e r de e e r s t e p r o m o v e n d u s v a n de afdeling B o u w k u n d e . Zijn p r o e f s c h r i f t w a s gewijd a a n De Nederlandsche Renaissance in Denemarken. In 1 9 2 6 w e r d hij tot hoogleraar benoemd. In 1902 werd Henri Evers benoemd tot hoogleraar aan de Technische Hogeschool i n Delft. Nadat h i j twaalf jaar de scepter had gezwaaid, kwam i n 1914 de aan dezelfde instelling opgeleide J.A.G. van de Steur als tijdelijke vervanger van Evers aan de macht. Jarenlang zal Van der Steur vervolgens het onderwijs bepalen.' U i t zijn inaugurele rede k u n n e n we reeds opmaken dat h i j een man was die de Technische Hogeschool de plaats vond waar de opleiding tot architect moest geschieden. Daarbij wilde h i j oud en nieuw met elkaar verbinden. Z i j n positie verwoordde h i j als volgt: 'De zuiver zakelijke Browning-revolver is niet te vergelijken met de met goud en zilver beslagen oude ruiterpistolen, onze schepen, onze r i j t u i g e n , onze machines, alles w i j s t op een drang naar zakelijkheid en eenvoud. En ons nieuwste vervoer-middel, de auto, welk een samenstel van gebruikselementen en toch welk een oogbekorend geheel, hier is weder "Icunst" te zien i n den meest modernen z i n van het woord. Maar wat zien w i j tevens gebeuren? Sinds allerlei invloeden ons dreven naar het weglaten van elke versiering, d r i j f t de n a t u u r l i j k e , eiken mensch aangeboren versieringszin ons tot een smartkreet naar "kunst" tot een zoeken en tasten en woelen i n alle r i c h t i n g e n om het verloren gegane terug te vinden, de n a t u u r l i j k e reactie van een toestand van wetenschappelijke overheersching en overmacht. Aan dezen toestand paste de kunst zich n i e t aan omdat zij de groote technische beweging niet of niet voldoende had doorvoeld. Dat zal en dat moet evenwel veranderen'. Het z i j n opmerkelijke woorden zo kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Van der Steur vervolgde z i j n betoog door erop te w i j z e n hoe belangrijk wetenschap was voor een jonge bouwkundige. Voor de jongeren is de eervolle en schoone taak weggelegd ons weder kunst te geven i n modernen zin, kunst die gegrond is op, die zich aanpast en die leiding geeft aan de groote technische en aesthetische beginselen die i n den vooruitgang van de laatste v i j f t i g jaren h u n oorsprong vinden. Op dezen nieuwen grond-slag van onzen t i j d moet worden voortgebouwd, op dezen grondslag kan eene nieuwe Bouwkunst ontstaan, niet u i t vormen die eene doode kunst toebehooren, het stelselloos overnemen van die vormen heeft ons te lang op verkeerde paden gehouden, maar zij moet het gevolg z i j n van eene zorgvuldig, met liefde opgebouwde, nieuwe traditie, die niet streeft naar artistieke u i t i n g e n van het i n d i v i d u maar naar den grondvorm van een nieuw type.^ Hiermee verklaarde h i j zich als medestander van de architect Hermann Muthesius die op het Werkbund-congres i n 1914 i n Keulen zich voor een sterke 'Typisierung' uitsprak en daarmee de woede van de artistieke architecten over zich heen riep. Van der Steur vond dat de opleiding t o t architect alleen aan de hogeschool i n D e l f t mocht gebeuren. Gedurende de jaren 1922 en 1923 was h i j , nadat h i j i n 1917 gewoon hoogleraar was geworden, rector magnificus. H i j beijverde zich met succes voor een versterking van de afdeling Bouwkunde. Het onderwijs werd op dezelfde wijze hervormd als dat i n Duitsland overal gebeurde.' De b l i k was niet meer alleen 2. S e m l o w e r Tor in S t r a l s u n d , 1910 naar achteren gericht, maar ook naar de nieuwe eisen die de moderne maatschappij stelde. Het jaar 1924 was een belangrijk jaar voor de kleine afdeling Bouwkunde van de Technische Hogeschool. Na jarenlang tevergeefs te hebben geklaagd b i j de regering over het tekort aan hoogleraren en gebrek aan verjonging werden er i n dat jaar maar liefst drie 'gewone'jonge professoren benoemd, die i n hetzelfde jaar ook alle drie een inaugurele rede hielden. De i n Roermond geboren en i n Mauthausen omgebrachte Richard Leonard A r n o l d Schoemaker (1886-1942) kreeg het vak utiliteitsbouw onder z i j n hoede. De directeur Bouw- en Woningtoezicht van Dordrecht, Gerardus Diehl (1882-1936), moest zich met het onderwijzen van bouwconstructies bezig houden. En de Rotterdamse architect en stedenbouwer Marinus Jan G r a n p r é Molière (1883-1972) had het lesgeven i n ontwerpen en de esthetica i n z i j n taakpakket. Alle drie hadden i n D e l f t aan de afdeling 3. T o r e n s p i t s in Kopeninagen, 1910 Bouwkunde gestudeerd. Vooral de benoeming van G r a n p r é Molière was bijzonder. Hij had op het internationale stedenbouwcongres i n Amsterdam i n 1924 een belangrijke voordracht over 'de moderne stad' gehouden en i n z i j n oratie De moderne bouwkunst en hare heloften wees hij op het belang van de geschiedenis, maar stelde meteen ook programmatisch vast dat: ' W i j bezitten geen stijl; er z i j n geen vormen, die w i j de onze kunnen noemen; ons tijdvak is modern en elke nieuwe v o r m doet den voorafgaande te niet, maakt den voorgaande ouderwets'. G r a n p r é Molière nam afstand van de geschiedenis als bron voor het moderne ontwerpen. Een duidelijke o r i ë n t a t i e op de toekomst en het belang van de stedenbouw deed met z i j n komst z i j n intrede i n Delft. Doel was de reputatie van de school i n internationaal opzicht te versterken. Zij moest vooral de concurrentie met buitenlandse scholen en i n het bijzonder de Duitse technische universiteiten aangaan. Daarbij speelde de vraag of bouwkundigen zouden moeten promoveren een niet onbelangrijke r o l , omdat daarmee de wetenschappelijkheid van de afdeling werd aangeven. In 1907 kreeg RJ.H. Cuypers als eerste architect een eredoctoraat. Het werd toegekend wegens verdiensten voor het vak en n i e t voor gebleken bekwaamheid i n wetenschappelijk onderzoek. Toch was het een eerste kleine stap, al had de hoogleraar J.F. Klinkhamer i n z i j n toespraak bij de plechtigheid zuinigjes laten weten dat het een bijzondere onderscheiding was, 'iets anders dan de n a t u u r l i j k e a f s l u i t i n g eener gewone Universitaire studie'.'' Lange t i j d bleven architecten i n Nederland geen mogelijkheid hebben om de doctorstitel te verkrijgen. Er heerste binnen de Technische Hogeschool grote onenigheid over n u t en waarde van het promoveren van architecten. Vooral hoogleraren van de andere afdelingen betwistten de wetenschappelijke degelijkheid van dergelijke promoties. Bouwkunde werd door velen b i n n e n en buiten de hogeschool beschouwd als een gebrekkig stiefldnd van de civiele techniek. In deze afdel i n g zou wetenschappelijkheid z i j n opgeofferd aan esthetiek. Zelfs als dat niet het geval was, was de k r i t i e k niet van de lucht. In 1914 wilde H.J. Kiewiet de Jonge met zijn Bouwschappen. PuUiek-rechtelijke organisatie's van eigenaars van houwterrein. Proeve tot oplossing van het stedelijk grond- en woningvraagstuk promoveren, maar j u i s t vanwege de te weinig technisch-praktische en meer juridische aanpak werd deze studie als dissertatie afgewezen. Pas na jarenlang debatteren, werd i n 1924 eindelijk de knoop doorgehakt. Op 26 maart 1924 verdedigde D i r k Frederik Slothouwer (1884-1946), zoon van een suikerfabrikant i n Nederlands-Indië, zijn proefschrift over de bouwkunst der Nederlandse renaissance i n Denemarken. Promotor was J.A.G. van der Steur, die sinds 1914 hoogleraar i n Delft was.^ In diverse kranten werd gewag gemaakt van het feit dat de veertig jaar oude Slothouwer, een gebeurtenis die zou beklijven. Het Vaderland publiceerde op 26 maart een annonce van de gebeurtenis en stelde optimistisch vast: 'Men I n d r u k k e n uit D u i t s l a n d en D e n e m a r k e n 4. O r n a m e n t s t u d i e , z.j. zal zich herinneren dat d i t de eerste promotie is tot doctor-ingenieur i n de bouwkunde'. Het Bouwkundig Weekblad meldde (en de Nieuwe Rotterdamsche Courant nam het bericht over): 'Het eerste schaap is n u over de b r u g (Dr. Slothouwer vergeve ons deze u i t d r u k k i n g ) en er zullen er echter meer volgen. Naast onzen l o f voor z i j n omvangrijken arbeid aan z i j n proefschrift, brengen w i j hem bovendien hulde, omdat h i j de bouwkundige faculteit haar d é g o u t tegen het promoveeren van b.i. heeft helpen te ontnemen, en daarmede de bouwkundige ingenieurs de gelegenheid heeft verschaft van de h u n wettel i j k toegekende bevoegdheid, om de doctorsbul te behalen, gebruik te m a k e n ' . l n eerste instantie leek de schrijver van deze woorden, de jonge redacteur J.P. Mieras, gelijk te krijgen. In december 1924 werd i n D e l f t ter gelegenheid van z i j n zeventigste verjaardag een eredoctoraat toegekend aan H.P. Berlage, die t i e n jaar eerder reeds een eredoctorstitel van de Groningse Rijksuniversiteit had gekregen. En b i j n a een jaar later, op 11 november 1925, verdedigde Jan Hend r i k Plantenga z i j n proefschrift Les initiateurs du style baroque dans le Brabant, waarvoor h i j de hoogste l o f kreeg.' De promotor was opnieuw Van der Steur. Daarna werd het enige jaren stil. Pas i n 1930 verdedigde Gellius Flieringa z i j n proefschrift De zorg voor de volkshuisvesting in de stadsgemeenten in Nederlandsch Oost-Indië in het bijzonder te Semarang. Promotoren waren d i t keer M.J. G r a n p r é Molière en J.H. Valckenier Kips, die zich i n 1915 nog tegen promoties van architecten had gekeerd. Thans z i j n de drie promovendi i n vergetelheid geraakt. Slothouwer w o r d t alleen nog herinnerd als de winnaar van de Prix de Rome i n 1909." Deze prijs stelde de jonge architect i n staat gedurende enkele j a r e n i n Europa r o n d te reizen om de belangrijkste architectuur i n ogenschouw te nemen. Op z i j n eerste reis ging Slothouwer onder meer naar Denemarken, een land dat een onuitwisbare i n d r u k op hem achterliet omdat h i j er zag hoe sterk de invloed was die i n de Gouden Eeuw van de Nederlandse architectuur was uitgegaan. Bovendien kon h i j zien hoezeer baksteen een dominante plaats i n n a m i n de architectonische vormgeving. Op verschillende tentoonstellingen i n de belangrijkste Nederlandse steden werden veel van z i j n reisschetsen en studies getoond, [afb. 2, 3] Van 13 tot 16 mei 1911 werd door het Delfts civiel- en bouwkundig studentengezelschap Practlsche Studie i n het gebouw De Korenbeurs een tentoonstelling gehouden met modellen en foto's van werk van H.P. Berlage en vele reisschetsen van Slothouwer. De gezaghebbende hoogleraar Henri Evers, die net had deelgenomen aan de prijsvraag voor het Rotterdamse raadhuis, opende de tentoonstelling met een korte toespraak.' Evers, die i n Brussel, Wenen en Boedapest had gestudeerd, was opgeleid i n de traditie van de Beaux-Arts. Hij legde i n z i j n oratie sterk de n a d r u k op de waarde van historische monumenten o m tot een goede architectuur te komen. Hoewel Slothouwer later tijdens de verschillende reizen r u i m e gelegenheid had om vele historisch belangwekkende gebouwen te bestuderen, was het vooral de eerste reis die van bijzondere betekenis zal b l i j k e n te z i j n voor zijn verdere leven. In Denemarken vond h i j niet alleen de v r o u w met wie h i j i n 1914 zou trouwen, Mary Constance Caroline Heckscher, maar ook het onderwerp voor de studie die u i t e i n d e l i j k zou leiden tot z i j n proefschrift. Veel was er nog niet bekend over de Nederlandse bouwmeesters die i n Denemarken voor k o n i n g Christiaan IV werkten en er lag een veld braak. Diepgaand onderzoek deed Slothouwer echter niet. H i j baseerde zich vooral op secundaire literatuur en op z i j n observaties ter plekke. U i t niets b l i j k t dat h i j oorspronkelijke tekeningen u i t archieven heeft opgedoken en bestudeerd. Naast de toe- 5. D i p l o m a e r e l i d m a a t s c l n a p ' P r a c t i s c i n e S t u d i e ' , 1 9 2 7 lichtingen b i j enkele van zijn eigen tekeningen publiceerde Slothouwer brieven en berichten i n verscheidene Nederlandse t i j d s c h r i f t e n . Terwijl i n z i j n schetsen en tekeningen de historische architectuur overheerst, is z i j n geschreven werk vooral aan actuele zaken gewijd. Vanuit Berlijn gaf h i j kort z i j n i n d r u k van de internationale stedenbouwtentoonstelling."' Het bleef echter een droge opsomming van feitjes. Als h i j i n Kopenhagen is aangekomen, geeft h i j z i j n impressies van de stedelijke torens en s c h r i j f t hoe de directeur van Carlsberg bierbrouwerij, J.C. Jacobsen, bijdroeg aan de schoonheid van de stad. ' M u l t i m i l l i o n a i r s v i n d t men i n iedere groote stad, maar m u l t i - m i l l i o n a i r s , die elk jaar tonnen geven om hunne stad fraaier en rijker aan kunstschatten te maken, z i j n helaas een groote u i t z o n d e r i n g ' . " Jacobsen was zo'n uitzondering. Hij had zojuist geld gegeven o m de fraaie, maar afgebrande Nicolaikerktoren te herbouwen. Toch zette Slothouwer ook kanttekeningen bij wat Jacobsen wilde, zoals bij diens wens op de Fruekerk evenals op vele andere kerken i n Kopenhagen een koperen torenspits te plaatsen. Volgens Slothouwer zou dat leiden tot een m o n u m e n t met een enigszins eigenaardige combinatie van bouwelementen. Toch zal h i j i n z i j n proefschrift op het belang van Jacobsen terugkomen.'^ Na z i j n Prix de Rome-reis zal Slothouwer regelmatig naar Scandinavië gaan o m z i j n onderzoek voort te zetten en over de architectuur van die landen te berichten. I n 1917 trad h i j toe tot de redactie van het Bouwkundig Weekblad. Daardoor nemen z i j n schrijversactiviteiten toe. Steeds weer richtte z i j n b l i k zich naar het Noorden. H i j voelde een sterke a f f i n i t e i t met de baksteenarchitectuur van de Scandinavische landen. In Zweden imponeerde é é n gebouw hem i n het bijzonder: het raadhuis van Stockholm. Dat was volgens hem een van de meest belangwekkende gebouwen van z i j n t i j d , wellicht een keerpunt: 'Want j u i s t door de grootschheid van den levenden v r i j e n geest van den bouwmeester Östberg doet d i t gebouw aan als een schepping van een t i j d en niet meer als die van é é n persoon'." Maar ook de architectuur van Ivar Tengbom, Carl Bengsten, Sigfrid Ericson en M a r t i n Nyrop had z i j n volle aandacht." In h u n werk nam h i j een eclecticisme waar dat bepaald werd door lokale, nationale en internationale invloeden. Persoonlijke interpretaties kleurden h u n architectuur nog sterker. Slothouwer probeerde het architectuurveld van deze noordelijke landen te begrijpen i n z i j n veelzijdigheid. Traditie en vernieuwing waren voor hem van even groot belang, maar u i t e i n d e l i j k was h i j van m e n i n g dat de kracht van de architectuur moest voortkomen u i t datgene wat het land te bieden had. Hij keerde zich bovenal af van de o r i ë n t a t i e op de klassieke architectuur van Italië, zoals dat nog op meeste architectuurscholen gebruikelijk was. Daarom was h i j aangenaam verrast te merken dat Nederland veel invloed had gehad op de o n t w i k k e l i n g van de Deense architectuur gedurende de renaissance. D i t had enkele schitterende gebouwen opgeleverd, waarbij het klassieke en gotische schoonheidsbegrip op elkaar waren g e ë n t en elkaar versterkten. Hij waardeerde daarmee datgene wat we tegenwoordig genius loei noemen. De lokale tradities herkende h i j niet alleen i n Scandinavische landen, maar ook i n de Engelse landhuisarchitectuur. Nadat h i j zich negatief had uitgelaten over het Paleis Stockiet dat Josef H o f f m a n n zojuist i n Brussel had gebouwd, richtte h i j i n een artikel zijn oog op de bouwkunst van IMackay Baillie Scott en s c h r i j f t : 'Hetgeen i n een der vorige nummers over Josef H o f f m a n n gezegd is brengt m i j er toe te spreken over het werk van dezen zoo geheel anderen mensch, wiens eenvoudige scheppingen zoo gauw voorbij worden gezien naast de praclat van liet marmer en brons der caesarenkunstenaars, t e r w i j l zij toch, i n alle bescheidenheid en eenvoud, waarden bevatten, welke w i j wellicht na dezen oorlog beter zullen leeren waardeeren. Hetgeen dan een oorlogswinst zou z i j n , die ons allen ten goede kan kom e n ' . B a i l l i e Scott was i n Slothouwers optiek een architect die z i j n wortels zocht i n de eigen c u l t u u r maar tegelijkertijd het functionele en de zoektocht naar comfort niet verloochende. Traditie en vooruitgang komen i n Scott's werk op harmonische wijze bij elkaar. Een architect moest, volgens Slothouwer, niet zoeken naar de uitersten maar j u i s t verschillende strengen i n een ontwerp bij elkaar weten te brengen. volgens Valk. Door z i j n Amsterdamse collega's werden deze blokken om verschillende redenen niet a l t i j d even gunstig beoordeeld, althans als we J.P. Mieras, de redacteur van het Bouwkundig Weekblad k u n n e n geloven. Volgens hem zou Slothouwer zich hebben o n t t r o k k e n aan het gebruikelijke architectuuridioom. Dit werd door Mieras positief gewaardeerd zoals b l i j k t u i t dat wat h i j i n het Bouwkundig Weekblad over het bouwblok van Slothouwer k w i j t wilde: 'Slothouwer, die i n z i j n werk weinig o f i n 't geheel niet p u t u i t de Amsterdamsche Architectonische Vormenvocabulaire [...] moet deze ongepaste vrijmoedigheid met minder welwillende critiek bekoopen. En de onwelwillendheid is niet vrij van verholen wrevel, omdat men i n de houding T E R U G IN N E D E R L A N D van z i j n werk toch een stevigte, een veerkracht Z i j n Prix de Rome-reis had Slothouwer ervan van overtuiging voelt, waarnaar i n 't eigen overtuigd dat de Scandinavische architectuur de werk, tot i n n e r l i j k e n steun van wat u i t e r l i j k moeite van het bestuderen waard was, maar h i j schittert, i n moedelooze oogenblikken wordt besefte toch dat z i j n werkterrein i n Nederland verlangd'. Mieras zag dat Slothouwer een eigen moest liggen. Na z i j n periode van reizen weg had gevonden. Toch plaatste h i j een k r i t i stelde h i j regelmatig Nederlandse Icwesties sche noot en trok de conclusie dat 'baksteenen i n z i j n artikelen aan de orde. Hij nam daarbij [...] n u eenmaal geen dameswangetjes' zijn. echter geen eenduidig standpunt i n . Hij wilde Daarmee gaf Mieras aan dat de kleur van de niemand schofferen door een radicale positie i n stenen te rood zou z i j n . ' ' In grote l i j n e n volgde te nemen, maar zich als iemand presenteren die Slothouwer echter de baksteengevelarchitectuur op een objectieve wijze een zaak k o n beschouvan de toenmalige Amsterdamse bouwkunst. wen. D i t had te maken met dat h i j niet alleen Slechts f l a u w t j e s Icwam z i j n eigen opvatting als publicist te boek wilde staan, maar ook als tot u i t i n g over een bouwkunst van vormen die ontwerper naam wilde maken. Als architect vooral een i n d r u k van rust moest scheppen. ontplooide h i j zich vooral op het gebied van de Vanaf het begin van z i j n loopbaan zien we dat villa- en landhuisbouw. Hij kreeg ook meerdere Slothouwer buitenlandse invloeden i n z i j n renovatie en restauratieprojecten onder z i j n werk opnam. Z i j n stijl moest vooral niet te hoede. Nog gedurende de Eerste Wereldoorlog opdringerig z i j n door een overdreven zoeken ontwierp h i j monumentale panden i n Hattem naar m o n u m e n t a l i t e i t of naar een expressieve en Leiden voor rijke opdrachtgevers. Pas later bewegelijkheid. Bescheidenheid was een term kreeg h i j ook opdrachten van gemeenten en die Slothouwer graag gebruikte. Dat was ook verenigingen. In 1920 kreeg h i j de opdracht wat h e m aantrok i n de Noord-Duitse en Deense verschillende woonblokken i n Amsterdam te architectuur. 'Ziet hoe deze menschen het leven ontwerpen, een voor de vereniging De Amstel, bekijken. Zij verlangen niet naar veel sensatie. een voor de Protestantse WoningbouwvereniAls men h u n maar v r i j laat om voor zich zelf ging en twee voor de woningbouwvereniging het schoone te vinden; en te genieten, zonder Samenwerking. Toen z i j n ontwerp voor de last van het bezit'.'" Zo'n h o u d i n g maakte Samenwerking op een tentoonstelling i n 's-Hereen man als Slothouwer stilistisch m o e i l i j k te togenbosch was te zien, schreef de recensent plaatsen. Traditie en moderniteit moesten met H.W. Valk dat d i t 'knap en mooi eenvoudig' elkaar i n overeenstemming worden gebracht. was." Het was een weinig pretentieus ontwerp De eerste kon men beter begrijpen door kennis al was het r i t m e van de gevels een weinig saai, van de historische objecten, de tweede door te 6. S l o t h o u w e r en z i j n v r o u w bij h e t mal<en v a n e e n m a q u e t t e , z.j. k i j k e n naar de samenleving. Zijn opvatting was dat de architect niet te veel moest laten leiden door zelfverwerkelijking, maar zich moest aanpassen aan het omliggende landschap, aan de natuur, aan de wensen van de maatschappij en vooral de eisen van de opdrachtgever. D i t moest b l i j k e n u i t het eindresultaat. Tegenstellingen probeerde h i j op te h e f f e n of te verzachten, uitersten harmonisch te verbinden. Afstand i n t i j d en plaats tot z i j n voorbeelden vormden geen probleem als ze gerelateerd k u n n e n worden aan de lokale, Nederlandse traditie. Dat k o n zelfs bevruchtend werken. Zijn b l i k op Scandinavië was i n wezen een b l i k op Nederland omdat h i j van m e n i n g was dat men op beide plaatsen op dezelfde wijze te werk moest gaan. In Denemarken had men tegenstrijdigheden aanvaard en een 'merlcwaardig evenwicht tusschen twee zeer verschillende stijlbegrippen gevonden. 'Men aanvaardde beide, zonder de noodzakelijkheid van een keuze te voelen'." Ook aan de opdrachtgever kende h i j een grote verantwoordelijkheid toe, zowel i n het heden als i n het verleden. I n z i j n boeken zou h i j daar dikwijls de nadruk op leggen. 'Een groei der architectonische gedachte k a m eerst plaats vinden, wanneer hiertoe door reële opgaven de gelegenheid geboden wordt' zo schreef h i j i n 1945 aan het begin van z i j n studie De paleizen van Frederik Hendrik. Architecten waren volgens hem slechts dienaren. Opdrachtgevers waren van evenveel, zo niet meer, belang voor het verwerkelijken van c u l t u u r p l a n n e n . D i t zag h i j ook i n de gebouwen die koning Christiaan FV had laten bouwen. Ook i n Nederland wenste Slothouwer sterke opdrachtgevers, maar die waren over ' t algemeen m o e i l i j k te vinden. I n Utrecht bouwde h i j i n 1923 de Oranjekerk [afb. 8] en i n 1924 een schoolgebouw voor de Nederlands Hervormde gemeente aan het Domplein. Beide laten zien hoezeer h i j zich door de baksteenarchitectuur van andere landen liet inspireren. Na de oorlog zal de Domkerk i n Utrecht h e m t w i n t i g jaar bezighouden, waarbij h i j u i t g i n g van het beginsel dat de oude schoonheid van het bouwwerk en de versiering zoveel mogelijk moesten worden gespaard.^" Van de ontdekkingen die h i j tijdens de restauratie van deze kerk maakte, werd geregeld gewag gemaakt i n verscheidene nationale kranten. De restauratie was het begin van een blijvende interesse van Slothouwer voor problemen van monumentzorgelijke aard, die tot vele publicaties van zijn hand zouden leiden. Maar niet alleen geschiedenis had z i j n belangstelling; h i j bleef zich wijden aan het maken van geheel eigen scheppingen. Ook ontwikkelde h i j een groot netwerk. I n 1922 zou h i j , bij voorbeeld. Peter Behrens i n Amsterdam rondleiden tijdens diens bezoek aan Nederland.^' Een jaar later, i n 1923, nam hij enthousiast deel aan de internationale prijsvraag van de Chicago Trihune. Zijn ontwerp met een vreemde, pagodeachtige afsluiting werd ondanks de merlcwaardige vormgeving echter nauwelijks opgemerkt, [afb. 7] Toen de uitslag van deze prijsvraag bekend werd, ergerde Slothouwer zich aan het feit dat Amerikaans chauvinisme de hele prijsvraag had b e ï n v l o e d . I n een voor z i j n doen buitengewoon bitter artikel spuide Slothouwer z i j n gram.^l Ondanks het gebrek aan succes b i j de internationale Chicago Tribune-prijsvraag zou h i j k o r t voor de Tweede Wereldoorlog i n de Verenigde Staten mogen bouwen. Het Nederlandse paviljoen op New York World's Fair i n 1939 werd z i j n meest bekende bouwwerk, ook al werd het toent e r t i j d m i k p u n t van vele c r i t i c i : het had 'een galerij achtig voorgedeelte' waarraee Slothouwer wilde aanknopen bij 'een zekere traditie van de colonial s t y l e ' . [ a f b . 9[ Het bouwwerk gaf aanleiding tot vele polemieken en c o n f l i c t e n binnen de Nederlandse kunstwereld vooral omdat het te veel het economische belang diende en te weinige het artistieke. Er werd voor het Nederlandse paviljoen een besloten prijsvraag gehouden, maar de plannen van W.M. Dudok, Sybold van Ravesteyn, D i r k Roosenburg, H.Th. Wijdeveld, J.RL. Hendriks en Mart Stam verloren het van dat van Slothouwer. Veel kunstenaars mee om het gebouw een statige u i t d r u k k i n g te verlenen, maar het waren niet de meest progressieve. Slothouwer zou de opdracht t o t de bouw van het paviljoen hebben weten te bemachtigen volgens Marie-Therese van Thoor dankzij de nationale identiteitscrisis die er i n die j a r e n i n het land woedde. Slothouwer voegde een op de Scandinavische torens g e ï n s p i r e e r d e toren toe en had z i j n Delftse collega Herman Rosse bereid gevonden om veel van het schilderwerk te doen.^"" 'II., (0linii;v.',lii|r|ïi Msisili iilsi IciHiiiijjijpDi 'lliiiilijiüHiii |?JriiiiKWirSiaii.|,, H B I g g H E T P R O E F S C H R I F T VAN S L O T H O U W E R De opvattingen van Slothouwer over bouwen waren, zoals gezegd, over 't algemeen gematigd van aard. Hij was een man van het compromis, van 'the middle of the road', niet iemand die radicale denkbeelden erop nahield. In 1920 bezocht h i j een conferentie van de International Garden Cities and Town Planning Association i n Londen. Hij berichtte daarvan i n het Bouwkundig Weekblad en concludeerde: 'Onder d i t alles l i g t het groote instinct van d i t groote volk: de rasverbetering. Eugenics is een begrip, dat i n Engeland wordt hooggeschat. En per slot draait daar alles om. Geef me betere mensen en betere huizen zullen vanzelf komen. I k bedoel daar vooral mee, aesthetisch. Want het omgekeerde: maak eerst betere huizen om betere menschen te kunnen krijgen, is ook volkomen waar, als men het opvat i n dien zin, dat elk menschelijk wezen recht heeft op een frissche en zindelijke omgeving. En dan is er voor ons, architecten, nog heel wat te doen'.^^ We moeten ons hoeden om Slothouwer te beschouwen als iemand die ras en kunst met elkaar i n verband bracht zoals dat later door het nationaalsocialisme werd gedaan. Zijn opmerking moet worden geplaatst binnen de toenmalig heersende discussies over hygiëne en volksopvoeding.^^ Architectuur speelde daarbij een bemiddelende r o l . Slothouwer n a m nooit een extreme positie i n , maar probeerde j u i s t verschillende standpunten tot een eenheid te brengen. Dit was ook het doel van zijn proefschrift waarmee h i j i n Delft een nieuwe wetenschappelijke traditie zou inluiden, [afb. 10, 11] De grotendeels zelf bekostigde dissertatie van Slothouwer was niet alleen het resultaat van z i j n bekendheid met de Deense architectuur. Hij onderzocht ook een bewust een Nederlandse traditie i n het buitenland om te k i j k e n welke lessen daaruit konden worden getrokken. De architectuur van Denemarken werd i n feite gepresenteerd als oplossing voor de antagonistische situatie w a a r i n de Nederlandse architectuur zich op dat moment bevond. Aan de ene, ook wel gezien als de Amsterdamse kant, een architectuur w a a r i n vooral het gevoel moest spreken, en aan de andere, meer Rotterdams kant, een r i c h t i n g waarbij de ratio overheersend was. Slothouwer zocht naar Netherlands New York World's Pair 9. N e d e r l a n d s p a v i l j o e n W e r e l d t e n t o o n s t e l l i n g 1 9 3 9 klassieke schoonheidsbegrippen tot u i t i n g komen'.^' Dit was de raad die Slothouwer aan z i j n collega's i n Nederland wilde geven. Nieuwe ontwikkelingen moesten worden g e ë n t op de eigen bouwtradities. Daarmee gaf Slothouwer een impuls aan de o n t w i k k e l i n g naar een meer rustige, expressieve architectuur i n Nederland, een o n t w i k k e l i n g die i n Denemarken reeds i n het werk van A n t o n Rosen, Heinrich Wenck en anderen te vinden was.^' Slothouwers proefschrift werd veelvuldig i n Utrecht — Oranjekerk. Amsterdamschestraatweg 8. O r a n j e k e r k in U t r e c h t , 1 9 2 3 een verzoening van deze 'polen'. Hoewel z i j n gericht leek te z i j n op een historische periode, wilde h i j toch iets Icwijt over de actuele situatie w a a r i n de Nederlandse architectuur zich bevond. C o n t i n u ï t e i t en innovatie moesten naast elkaar worden gebruikt. D i t bleek nog eens overduidelijk u i t de laatste zin i n het proef- schrift van Slothouwer: 'De beschouwing der hierboven besproken gebouwen moge ons tot de overtuiging brengen, dat de jonge nederlandsche Renaissance [...] niet opgevat moet worden als een tegenstelling tot en ontkenning van de aan haar voorafgegane Gothiek, doch veeleer als een voortzetting daarvan, t e r w i j l daarin tevens de media besproken.^'' Meestal positief, maar vaak werd er ook wel enige k r i t i e k verwoord. Een uitvoerige bespreking wijdde de enkele j a r e n jongere Delftse b o u w k u n d i g ingenieur H. Thunnissen aan de promotie van Slothouwer. Hij schreef: 'Het is niet gemakkelijk een kort overzicht er van te geven. Want de schrijver is er niet i n geslaagd een helder en goed ingedeeld betoog te leveren, dat ons na lezing d u i d e l i j k i n z i c h t geeft i n de kunstverhoudingen tusschen beide landen'. Uiteindelijk was z i j n conclusie toch positief: 'Een massa materiaal is door dr. Ir. Slothouwer verzameld over de Nederlandsche uitgevers en de gewoonten der kunstenaars u i t dien t i j d , over de invloed der vorsten op de kunst en h u n verhouding tegenover den kunstenaar en vakman; h i j heeft overwogen, geanalyseerd en de voldragen v r u c h t zijner conclusies aan ons gegeven'. Thunnissen stelde vast: 'Hij is geen beroepsarcheoloog, doch wel een scherpziend architect, die de monumenten weet aan te voelen en die de bedoelingen der bouwmeesters vat. Goede stijlcritiek weet h i j te leveren, want h i j ziet waar kunde of waar onmacht zich u i t . En i n tegenstelling met de rationalistische opvattingen der oudere architect-archeologen, die u i t economische of constructieve noodzakelijkheid en stijlontwikkel i n g beschouwden, geeft h i j aan het gevoel, aan den nationalen eigen aard, een r u i m e plaats. Z i j n eigen gedachten, ten deele oorspronkelijk, plaatsen hem i n de r i j der jongere archeologen, die den v o r m w i l (men vergeve m i j d i t Germanisme) als p r i m a i r voor de o n t w i k k e l i n g van een bouwkunst houden'.'" Nog positiever was de reactie van de op dat moment invloedrijke bouwkunstpublicist Frans Vermeulen. Aan het einde van tweedelige bespreking i n de Nieuwe Jf BOUWKUNST DER NEDERLANDSCHE RENAISSANCE I N DENEMARKEN PROEFSCHRIFT T E H VORKRIJGrNG V A N D E N GE*AAD V A N D O C T O R !N D E T E C H N I S C H E W E T E N S C H A P AAN D E TECHNISCHE HOOGESCHOOL T E D E L F T . OP G E Z A G VAN D E N R E C T O R MAGNIPICUS IH. C . L . V A N D E R B I L T , H O O G L E E R A A R ÏN D E A F D E E L ^ G D E R E L E C T R O . TECHNIEK, V O O R E E N COMMISSIE U I T D E N S E N A A T T E V E R D E D I G E N OP W O E N S D A G 26 M A A R T 1924. D E S NAMIDDAGS D R I E U U R DOOR DIRK FREDERIK SLOTHOUWER GEBOREN T E MAJONC OAVA) MCHXXIV AMSTERDAM — P. N . V A N K A M P E N 6 ZOON 10. T i t e l p a g i n a p r o e f s c l i r i f t , 1 9 2 4 Rotterdamsche Courant van 9 en 23 augustus 19124 concludeerde h i j : 'Dit boek hebben wij te waardeeren als pionierswerk, dat ons, naast een zuiverder i n z i c h t i n het wezen der Renaissance, ook een duidelijker besef geeft van de haast universeele betekenis der Nederlandsche architectuur i n de zestiende en het begin der zeventiende eeuw. En d i t op een tijdstip, dat de Nederlandsche architectuur andermaal geroepen schijnt de leiding te nemen i n de ontwikkelingsgeschiedenis der Noordeuropeesche bouwkunst'. Hij wist voorts te melden dat de schrijver met een nieuw onderzoek bezig was: 'De heer Slothouwer maakt thans, naar w i j meenen te weten, studie van de invloed der Nederlandsche Renaissance i n Engeland, een onderwerp, dat h i j ook i n z i j n hier besproken boek met enkele woorden aanroert'. Maar ondanks deze positieve geluiden stak h i j z i j n k r i t i e k niet onder stoelen o f banken en schreef dat h i j niet kon ontkomen 'aan den i n d r u k van een verwarrend teveel, een vermoeiende verwikkeling van personen en feiten'. Het leek erop alsof de schrijver het niemand echt naar de zin had gemaakt. De precieze waarde van de dissertatie leek velen te z i j n ontgaan."' Terwijl de wetenschappelijkheid van Slothouwers studie ter discussie kan worden gesteld omdat h i j nauwelijks archiefonderzoek had gedaan, bleek u i t de v i j f e n t w i n t i g stellingen b i j de dissertatie dat Slothouwer geheel andere doelstellingen had gehad dan wetenschap te bedrijven. H i j wilde onder meer dat de architectuur van Scandinavië meer aandacht kreeg en dat b i j het maken van uitbreidingsplannen meer werd gestreefd naar het behoud van het specifieke karakter van de stad. Met andere woorden: h i j wilde dat de architect meer oog had voor de context waarin h i j z i j n werken ontwierp. Wetenschappelijkheid stond niet voorop, zoals b l i j k t u i t de derde stelling: 'Aan de Technische Hoogeschool behoort een kunsthistoricus benoemd te worden, die de geschiedenis der Bouwkunst volgens modern wetenschappelijke methoden zal doceeren'."^ Tevens moest er meer aandacht worden geschonken aan de vaderlandse bouwkunst. Of Slothouwer zich voor die f u n c t i e geschikt achtte, is niet bekend. Hij beschouwde zich niet als een kunsthistoricus, i n casu architectuurhistoricus, daarvoor ontbrak 'de uitgebreide en nauwkeurige feitenkennis', maar h i j vond blijkens het voorwoord op z i j n proefschrift w e l dat een architect een gedegen kennis van de geschiedenis moest bezitten. Uit alles bleek evenwel dat Slothouwer bang was voor een 'nietszeggende' architectuur, die niet begrepen kon worden omdat ze niet vanuit de lokale c u l t u u r haar voeding kreeg, maar vanuit internationale beginselen. D i t betekende echter niet dat h i j moet worden beschouwd als een voorstander van een historische bouwkunst, ook al was h i j zeker geen architect van de toekomst. U i t stelling 14 bleek dat h i j zich bewust was dat het karakter van een gebouw meer bepaald werd door de verschillende onderdelen dan door de toegepaste vormen. Hij gaf zich er ongetwijfeld rekenschap van dat abstractie steeds meer bepalend zou worden voor een architectuur die zich n i e t op het verleden o r i ë n t e e r d e , maar problemen van het heden moest proberen op te lossen. Daardoor zou deze architectuur steeds losser komen te staan van een diepgewortelde traditie. Individualisme ging de boventoon voeren. 11. F e e s t m a a l m e t de h o o g l e r a r e n na de p r o m o t i e , 1 9 2 4 De benoeming tot lioogleraar Na z i j n promotie i n 1924 schreef Slothouwer veel over monumenten, monumentenzorg en Scandinavische bouwkunst. Hij volgde zelfs, ook na z i j n promotie, colleges kunstgeschiedenis i n Amsterdam b i j de bekende kunsthistoricus W i l l e m Vogelsang, wat toont dat h i j deze kennis belangrijk vond en het gemis ervan erkende.'" Ook met z i j n alma mater bleef h i j nauwe contacten onderhouden. In 1926 werd h i j daar benoemd tot hoogleraar, [afb. 12] H i j moest onderwijs geven i n architectonische vormleer en de geschiedenis van de bouwkunst. Het was een perfecte keuze. A l snel werd z i j n takenpakket uitgebreid. Door het vertrek van de hoogleraar T.K.L. Sluyterman i n 1931 werd hij tevens belast met diens onderwijstaken en werd Slothouwer verantwoordelijk voor v r i j w e l alle historische vakken. Na 1932 gaf h i j verder les i n de vaderlandse bouwkunst. De gematigde hoogleraar nam net als voorheen nooit een extreem standpunt i n en kon niet worden beticht een bepaalde r i c h t i n g i n de bouwkunst voor te staan. Hij wees studenten zowel op de nieuwe als oude bouwkunst en leidde excursies naar zowel de Scandinavische landen als naar Italië en Griekenland. Vaak gaf Slothouwer zelf een verslag van z i j n impressies i n het Bouwkundig Weekblad en Architectura, zoals het Bouwkundig Weekblad na de fusie met Architectura heette. Talloze studenten wees h i j op de schoonheid van de klassieke oudheid en die i n de verschillende landen. Dit sloot aan b i j wat h i j al tijdens z i j n Prix de Rome-reis zelf had ervaren en b i j z i j n belangstelling voor de geschiedenis als voorbeeld voor een contemporaine praktijk. In z i j n colleges gaf Slothouwer een breed overzicht van de geschiedenis van de bouwkunst. I n vakoefeningen moesten de studenten historische vormen natekenen en analyseren. Tijdens excursies werd h u n kennis v e r r i j k t door directe observaties van de monumenten i n h u n werkelijke context. De belangstelling van de studenten voor de historische bouwkunst was echter behoorlijk aan het slinken. De nadruk kwam steeds meer te liggen op vormstudie waarbij de studenten h u n eigen inzichten Iconden ontwikkelen. Slothouwers inaugurele rede had als t i t e l Wat kunnen wij van oude monumenten leeren. [afb. 13] Nadat h i j nog eens op de o n t a a r d i n g van de moderne a r c h i t e c t u u r had gewezen, die volgens hem ertoe leidde dat b i j n a elk m o d e r n gebouw i n onverschillig welke omgeving een experiment wordt dat tot elke prijs origineel probeert te zijn, wees h i j op de mogelijke reactie. Tegenover de ongebreidelde w i l d h e i d van de 'op-sensatie-belusten' architecten Icwam de stugge behoudzucht naar voren, die zelfs niet l i j k t te weten wat ze w i l behouden. Slothouwer wenste geen van beide. Daarom sprak h i j daarna uitvoerig over zijn geliefde thema, de architect u u r van Denemarken en Zweden. Die werd de studenten als spiegel voorgehouden van hoe het ook kon. Modern maar met behoud van bepaalde waarden die de mores van het land gestalte geven. Hij begreep echter heel goed dat studenten aan een Technische Hogeschool een zekere aversie tot de geschiedenis hadden en zich meer verwant voelden met het heden. ' M i j n i n d r u k is steeds geweest dat men veel te vroeg geschiedenis leert, dat men volgestopt w o r d t met feiten en jaartallen, t e r w i j l het begrip ontbreekt'." Of Slothouwer wel begrip had werd b e t w i j f e l d door Jan Engelman, die i n De Gemeenschap beweerde: 'De school op het Domplein te Utrecht is het proefstuk voor de onbelangrijkheid van Dr. Slothouwer als scheppend kunstenaar. Met een academische graad en kennis van oude stijlen roeit men niet daadwerkelijk tegen de Amsterdamsche vervlakking in'."" Voor Engelman was talent de belangrijkste factor voor het kunstzinnig kunnen ontwerpen en daar moest dan ook de nadruk op liggen. In het Bouwkundig Weekblad zette Mieras de benoeming van Slothouwer af tegen die van G r a n p r é Molière en stelde dat Slothouwer waarschijnlijk i n een geheel ander kader zou werken: 'Welk? W i j kunnen het zelfs niet gissen. Maar i n de plaats van den contemplatieven man van toen, met Oostersche psyché, die i n z i j n intreerede niet nalaten kon, al was het met é é n zinnetje, toch Spengler's Untergang des Abendlandes aan te halen, zien w i j thans den naar den geest, volbloed Westerling, den man van den daad, den man, niet van het levensbegrip, maar van het leven zelf, zooals het zich aan hem opdringt, zooals het hem omspoelt, den man, die eerder aan een restauratie van onze cultuur, met het krachtcement van den ouden Hellenschen-geest gelooft dan aan den val, waarin de golvingen van het wereldgebeuren het Westen naar de diepte zal sleuren'. Hij voegde eraan toe: ' I n plaats van den beschouwenden, de diepten naspeurenden geest van de f i g u u r die Ir. Siebers analyseerde [Granpré Molière, HvB], zien w i j thans den snel, meedoogenloos scherp zienden geest, die j o n g nog en overmoedig, den grooten Bruno Schmitz op z i j n doodsbed secteerde en i n enkele rake sneden de stoornissen toonde waaraan de kunst van dezen gevierden bouwmeester, waarop half Duitsland steunde, moest sterven: die, voor kort, de beeltenisschetsen van Lutyens en Newton, den adel van de Engelsche bouwkunst belichtte. En i n de plaats van de f u n c t i e van Hoogleraar-architect zou misschien i n d i t kader, die van architect-Hoogleraar, passen, een f u n c t i e van waarvan i n het buitenland allerwegen reeds de vruchtwerkende gevolgen z i j n ondervonden, en waarvan aan de verwezenlijking i n ons land thans wellicht niet meer zooals tot n u toe, gewanhoopt behoeft te worden'."'^ Klaarblijkelijk koesterde de hoofdredacteur van het Bouwkundig Weekblad grote verwachtingen wat betreft Slothouwer. Wellicht hoopte h i j dat door diens benoeming het historisch onderwijs sterker zou worden gekoppeld aan het ontwerponderwijs. Niet een kusthistoricus maar een actieve architect moest verhinderen dat de betekenis van de geschiedenis zal worden gereduceerd zoals i n vele andere scholen i n Europa. Juist iemand als Slothouwer wees op het belang van een gedegen kennis van het verleden en probeerde te bemiddelen tussen de verschillende extremen die zich steeds meer i n de bouwkunst gingen profileren. Het zal echter bovenal G r a n p r é Molière zijn die een grote invloed uitoefende op de studenten van D e l f t op een wijze die Mieras nog niet kon bevroeden. Door z i j n ontwerponderwijs, z i j n lezingen en andere activiteiten met studenten had h i j veel meer invloed dan Slothouwer op het denken van de jonge studenten. Bovendien kreeg de stedenbouw een steeds belangrijkere V^AT KUNNEN Wl] V A N DE OUDE M O N U M E N T E N LEEREN? REDE UITGESPROKEN DOOR D r . I r . D . F. SLOTHOUV\?ER BIJ D E A A N V A A R D I N G V A N H E T A M B T V A N HOOGLEERAAR A A N DE TECHNISCHE H O O G E S C H O O L T E D E L F T , OP V i ^ O E N S D A G 1 0 N O V E M B E R 1926 D E L F T - 1926 GEDRm<TBlIDETECHN.BOEKHANDELENDRUIU<ERl|I.WALTMAN]R 12. P o r t r e t S l o t h o u w e r , z.j. rol. Slothouwer daarentegen speelde i n het debat over de actualiteit van het bouwvak nauwelijks een r o l , maar publiceerde boeken OYei Amsterdamsche huizen 1600-1800 (1928) en De paleizen van Frederik Hendrik (1946), die van geen of weinig betekenis waren op de o n t w i k k e l i n g van de moderne architectuur. Slothouwer had zich i n het verleden vastgebeten. Hij was op dat gebied behoorlijk productief. Vooral tijdens de oorlogsjaren bezocht hij regelmatig archieven. Aan het einde van z i j n leven was h i j nog i n onderhandeling met de uitgeverij Kosmos over een boek over Nederlandse kastelen, dat door z i j n dood verscheen. Bij z i j n begrafenis roemde G r a n p r é Molière Slothouwer als 'één van de meest begaafde studenten [...] en waarschijnlijk de vlugste leerling' die i n D e l f t was afgestudeerd. G r a n p r é Molière loofde de internationaliteit van zijn collega, ook al vond hij dat Slothouwer ' i n nationale z i n ]...] te kort is gekomen'. Hij memoreerde ook dat Slothouwer als praktiserende architect de enige bouwkundige ingenieur was geweest die de beide hoge 13. T i t e l p a g i n a i n a u g u r e l e r e d e , 1 9 2 6 onderscheidingen van de Prix de Rome en het doctoraat i n de technische wetenschappen had weten te verenigen."' Na de oorlog had het Militaire Gezag vanwege de zuiveringsmaatregelen besloten o m Slothouwer als hoogleraar te schorsen. Slothouwer, die geen salaris meer ontving, begreep daar niets van en was gegriefd dat h i j 'op deze wijze van z i j n werk' was verdreven. Hij schreef aan z i j n vriend Frits Lugt dat h i j a l t i j d 'zeer gematigd [is] geweest tegenover alle maatregelen i n den oorlog, maar dat men m i j d i t zoo Icwalijk zou nemen, begrijp i k niet'."" Z i j n gematigd denken brak hem op. Men had het liefst gezien dat h i j een duidelijke en geen afwachtende positie had ingenomen. Uiteindelijk werd hem eervol ontslag verleend. TWEESLACHTIGHEID Concluderend k u n n e n we vaststellen dat het l i j k t o f het hele doen en laten van Slothouwer door een zekere tweeslachtigheid werd geken- r-z „ m m e r k t die typerend is voor een bouwlcundige opleiding. Hij oscilleerde tussen beschouwing en optreden, tussen een op contemplatie gericht werken en het actief deelnemen aan het tijdsgebeuren. Daarbij wilde h i j niet gezien worden als een geheel onafhankelijke i n d i v i d u a l i s t maar als een voortbrengsel van een t i j d . Misschien was dat wel de reden dat de architectuurcriticus J.P. Mieras i n z i j n l a n g artikel b i j de dood van Slothouwer een poging deed toch een noemer te v i n d e n . Hij reduceerde daarmee echter de betekenis die Slothouwer heeft gehad. Mieras schreef: 'Het is é é n w o o r d , dat de v e r k l a r i n g i n h o u d t van het voor velen zoo opmerkelijke f e i t , dat van Prof. Slothouwer, van nature toegerust met begaafheden, die voor hem een groote c a r r i è r e als architect deden voorspellen, een ander beeld is ontstaan dan de verwachtingen i n h i e l d e n . [...] Dat woord is "Hellas".'" D i t is onrechtvaardig tegenover Slothouwer, die immers z i j n b l i k zowel naar het Noorden als naar het Zuiden l i e t uitgaan en daarbij andere r i c h t i n g e n ook niet vergat. Slothouwer was de man van het weifelend en bedachtzaam zoeken naar een compromis of synthese tussen verschillende r i c h t i n g e n . Tegen Mieras zou h i j ooit, onder de i n d r u k van z i j n lezing van het boek Der Geist der Gotik van Karl Scheffler, hebben gezegd dat h i j droomde van een synthese van het Hellenisme en de gotiek.-"» U i t e i n d e l i j k bleef Slothouwer heen en weer getrokken door het verre en het nabije. Met z i j n globale kennis wilde h i j een r u s t p u n t tussen de extremen z i j n . Ook i n z i j n professionele loopbaan schipperde Slothouwer tussen verschillende polen zonder daarbij een duidelijke keuze te maken. Hij schreef z i j n boeken als architect, niet als b o u w k u n d i g ingenieur, o m het creatieve aspect van z i j n metier te benadrukken, maar h i j bleef zich ook op elk gebied dat verwant is aan de architectuur bewegen. Zijn belangstelling was breed. Hij was onderzoeker, wetenschapper, architect, hoogleraar, archeoloog en werkzaam i n de monumentenzorg. Misschien lag z i j n belangrijkste betekenis i n het feit dat h i j steeds ondanks z i j n veelzijdigheid i n het midden wist te blijven en daardoor weinig aanstoot leek te geven. Niet het stimuleren van creativiteit maar het bijbrengen van bekwaamheid was volgens hem het doel van de opleiding. Maar het ene hoefde het andere niet u i t te sluiten. Hij was van m e n i n g dat we 'den geest der gothiek en het Genie van het Paganisme tegelijk (kunnen) liefhebben' i n de moderne t i j d en dat we bovendien 'dat duistere Azië [...] niet meer k u n n e n negeren'."" Behoedzaam integreerde h i j historische elementen i n z i j n architectuurontwerpen en probeerde h i j bruggen te slaan tussen verleden, heden en toekomst. Wat betreft het restaureren van monumenten was h i j een voorstander van m i n i m a l e ingrepen en bovenal van het verwijderen van architectonische en constructieve misstanden. Wel had h i j oog voor de stedenbouwkundige context. Z i j n weinig extreme h o u d i n g maakte hem t o t een weinig opvallende f i g u u r i n de geschiedenis van de Nederlandse architectuur. Ten onrechte, alleen al omdat h i j de eerste promovendus was van Bouwkunde en de weg vrijmaakte voor anderen, ook al zouden lange t i j d slechts zeer weinig volgen. Slothouwer sloeg een bres i n de m u u r van wantrouwen die andere academici hadden opgetrokken tegen gepromoveerde architecten. Maar daarmee verstomde de discussie over d i t onderwerp niet. Nog a l t i j d w o r d t de vraag gesteld wat de wetenschappelijke waarde is van proefschriften van lieden die z i j n opgeleid om vooral h u n eigen visie en fantasie te volgen en daarmee de weg van de wetenschap te verlaten. NOTEN 1 2 3 Zie v o o r V a n der Steur en D e l f t : 'Prof. v a n der Steur w e r d 75 j a a r ' , i n : Het Volk, 2 n o v e m b e r 1940, p. 10. En v o o r V a n der Steur i n h e t a l g e m e e n : A l b e r t G i e l e n , Ad mn der Steur (1893-1953), R o t t e r d a m 2002. J.A.G. v a n der Steur, De opleiding van den architect behoort uitsluitend te geschieden aan de Technische Hoogeschool, R o t t e r d a m 1914, p . 32-33. Z i e : Klaus Jan P h i l i p p & K e r s t i n Renz (red.), ArchiteUurschulen. Programm - Pragamatik - Propaganda, Tübingen/ B e r l i j n 2012. 4 J.F. K l i n k h a m e r , 'Redevoering', i n : Bouwkundig 19 j a n u a r i 1907. 5 I n de p r o m o t i e c o m m i s s i e z a t e n w a a r s c h i j n l i j k o o k Evers, l ü i n k h a m e r en S l u y t e r m a n . J.P. M i e r a s , 'Eerste p r o m o t i e v a n een b o u w k u n d i g Inge n i e u r te D e l f t ' , i n : Bouwkundig Weekblad. 5 a p r i l 1924. M i e r a s m e m o r e e r t d a t er i n 1915 a l een e n q u ê t e was g e h o u d e n over h e t r e c h t v a n b o u w k u n d i g e i n g e n i e u r s o m te p r o m o v e r e n . V o o r h e t b e r i c h t v a n M i e r a s zie o o k : Nieuwe Rotterdamsche Courant, 6 a p r i l 1924 O c h t . 6 Weekblad, 7 S l o t h o u w e r p u b l i c e e r d e een k r i t i s c h e b e s p r e k i n g i n : De Gids 91 (1927) 3, p. 290-293. 8 Z i e : H e r m a n v a n B e r g e i j k , ' " Z i j n we n i e t a l l e n verh e u g d als we weer een n i e u w e reis k u n n e n b e g i n n e n ? " D.F. S l o t h o u w e r en z i j n P r i x de Rome reis', i n : Bulletin ICNOB 111 (2012) 4, p . 211-220. 9 Het Nieuws van den Dag. 13 m e i 1911. 10 'De A l g e m e e n e S t e d e n b o u w t e n t o o n s t e l l i n g te B e r l i j n ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 9 j u l i 1910. 11 ' K o p e n h a g e n , de stad der k o p e r e n t o r e n s ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 4 f e b r u a r i 1911. I n z i j n latere d i s s e r t a t i e zal h i j i n g a a n op de m e t l o o d b e k l e d e torens i n N e d e r l a n d . Z i e : Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in Denemarken, p . 85. 12 Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in Denemarken, p. 9 1 . Ook over de k o p e r e n t o r e n s p i t s e n s p r e e k t h i j u i t g e b r e i d i n z i j n p r o e f s c h r i f t (p. 86-87). 13 ' N o t i t i e s over h e t Raadhuis v a n S t o c k h o l m ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 17 s e p t e m b e r 1921. 14 T i e n j a a r l a t e r b e n a d r u k t S l o t h o u w e r i n een b r i e f aan H.F. Mertens n o g eens z i j n w a a r d e r i n g v o o r enkele Scandinavische a r c h i t e c t e n . H i j r a a d t Mertens aan o m Zweden te bezoeken d a t ' n o g veel m o o i e r ' d a n Denem a r k e n is. ' I v a r T e n g b o m is n u een v a n de b i g m e n , m a a r zal w e l i n society-zomergenoegens o n v i n d b a a r z i j n ' [ R o t t e r d a m , H e t N i e u w e I n s t i t u u t (HNI), A r c h i e f Mertens nr. 1504|. 15 'Over M . H . B a i l l i e Scott', i n : Bouwkundig Weekblad, s e p t e m b e r 1918. 7 16 H . W . Valk, ' T e n t o o n s t e l l i n g v a n m i d d e n s t a n d s w o n i n g e n i n de K o n . School v o o r T e c h n i e k en A m b a c h t te 's-Hertogenbosch', i n : Bouwkundig Weekblad. 15 j a n u a r i 1921. 17 J.P.M.jieras], 'De z u i d k a n t v a n A m s t e r d a m ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 26 m e i 1923. 18 ' M o d e r n D e n e m a r k e n ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 20 m e i 1922. 19 Bouwkunst der Nederlandsche p. 159. renaissance in Denemarken, 20 Over de D o m k e r k z o u h i j een u i t v o e r i g r a p p o r t s c h r i j v e n , ' D o m k e r k te U t r e c h t . E i n d r a p p o r t der r e s t a u r a t i e ' , j u n i 1921 [ D e l f t , Technische U n i v e r s i t e i t , Archief Slothouwer]. 21 Peter Behrens aan J.J.P. O u d , 5 j u n i 1922 [ H N I , A r c h i e f Oud]. (1924) 3, p. 282-286; Tijdschrift voor Geschiedenis 40 (1924), p. 177-178. 30 H . T h u n n i s s e n , ' B o e k b e s p r e k i n g - B o u w k u n s t der N e d e r l a n d s c h e renaissance i n D e n e m a r k e n ' , i n : De Ingenieur, 1926, nr. 23, pp. 481-482. 31 J u l i e t t e R o d i n g , Christiaan W van Denemarken (1588-6148). Architectuur en stedebouw van een Luthers vorst. A l k m a a r 1991, p. 11 d o e t Slothouwers a f als een b o e k 'gebaseerd op w a a r n e m i n g ]...], o p m e t i n g e n en h e t b e s t u d e r e n v a n recente studies van Deense k u n s t h i s t o r i c i ' , dat 'destijds zo " n i e u w " ]was] dat deze k o n passeren als dissertatie aan de Technische Hogeschool v a n D e l f t ' . 32 ' S t e l l i n g e n ' [ D e l f t , Technische U n i v e r s i t e i t , A r c h i e f Slothouwer). 33 A m s t e r d a m , S t a d s a r c h i e f t o e g a n g s n u m m e r 30288, A r c h i e f v a n de U n i v e r s i t e i t v a n A m s t e r d a m ; F a c u l t e i t der L e t t e r e n en Rechtsvoorganger, i n v . n r . 2136; O v e r z i c h t h o u d e n d e gegevens v a n h o o f d - en b i j v a k s t u d e n t e n en t o e h o o r d e r s Kunstgeschiedenis en A r c h e o l o g i e over periodes 1908-1942. 34 Wat kunnen wij van oude monumenten leeren?. D e l f t 1926, p . 5-6. Een s a m e n v a t t i n g v a n de rede is te v i n d e n i n : Bouwkundig Weekblad. 20 n o v e m b e r 1926. 35 Jan E n g e l m a n , ' K o p p i g h e d e n i n z a k e a r c h i t e c t u u r ' , i n : De Gemeenschap 2 (1926) 1, p. 12. 36 J.P.M., ' P r o f Dr. Ir. D.F. S l o t h o u w e r ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 11 september 1926. Zie v o o r G r a n p r é M o l i è re: A l p h . Siebers, 'Professor Ir. M.J. G r a n p r é M o l i è r e ' , i n ; Bouwen 1 (1924-1925), p. 81-87 H i j s c h r i j f t d a a r i n : 'Want zonder den redacteur v a n het "Utrechtsch D a g b l a d " , d i e n a a r a a n l e i d i n g e r v a n de m e e n i n g u i t t e , d a t M o l i è r e s b e n o e m i n g te D e l f t m e t d i e v a n B o l l a n d te L e i d e n is te v e r g e l i j k e n , o n m i d d e l l i j k b i j te v a l l e n , w i l i k t o c h e r k e n n e n , d a t m i j n o v e r t u i g i n g , d a t de t o e k o m s t v a n de N e d e r l a n d s c h e a r c h i t e c t u u r g r o o t e n deels i n D e l f t g e v o r m d w o r d t , e r d o o r b e v e s t i g d w e r d . ' 37 H N I , A r c h i e f G r a n p r é M o l i è r e n r . 3x0.406. G r a n p r é M o l i è r e zei o o k d a t S l o t h o u w e r na j a r e n v a n 'eer e n t r i o m f ] . . . ] o o k de smaad n i e t [is] o n t h o u d e n " . H i j gaat echter n i e t v e r d e r op d i t p u n t i n . Z i j n u i t s p r a a k vereist verder onderzoek. 38 Zie v o o r h e t c o m m e n t a a r v a n S l o t h o u w e r : J.F. H e i j b r o e k , Frits l u g t 1884-1970. Leven voor de kunst, Bussum/Parijs 2011, p. 295-296. 22 'De p r i j s v r a a g der Chicago T r i b u n e ' , i n : Bouwkundig Weekblad, 20 j a n u a r i 1923. 39 J.P. Mieras, ' P r o f Dr. Ir. D.F. S l o t h o u w e r 5 n o v e m b e r 1884 - 3 d e c e m b e r 1946', i n : Bouwkundig Weekblad, 3 d e c e m b e r 1946. 23 ' N e d e r l a n d o p de W e r e l d t e n t o o n s t e l l i n g te New-York', i n : De Gooi- en Eemlander, 20 m e i 1938. 40 M i e r a s , 'Prof. Dr. Ir. D.F. S l o t h o u w e r 5 n o v e m b e r 1884 ~ 3 d e c e m b e r 1946'. 24 Z i e : M.-T. v a n T h o o r , Het gebouw van Nederland. Nederlandse paviljoens op de wereldtentoonstellingen 1910-1958. Z u t p h e n 1998, p. 135-154. 41 Bouwkunst der Nederlandsche renaissance in 25 ' I n d r u k k e n u i t L o n d e n (2)', i n ; Bouwkundig Weekblad. m a a r t 1920. p. 21. 13 26 Zie v o o r d i t t h e m a , o n d e r m e e r : W . V o i g t , 'The g a r d e n c i t y as eugenic u t o p i a ' , i n : Planning Perspectives 4 (1989), p. 295-312. 27 Bouwkunst der Nederlandsche p. 160. renaissance in Denemarken. 28 Zie: T. Bo Jensen, P.V Jensen-Idiiit. Tlie lieadstrong masterbuilder. A b i n g d o n 2009; L. Jensen, Anton Rosen. En ener i dansk arkitektur, K o p e n h a g e n 2013. 29 Zie behalve de h i e r b e s p r o k e n recensies die i n ; De Telegraaf, 3 a u g u s t u s 1924; Het Handelsblad, 11 j u l i 1924; Bouwsto/Jen, 1924, n r . 1 1 ; Elsevier's Geïllustreerd Maandscliri/t 35 (1925), d l . 69, p. 217-219; Dc Gids 88 Denemarken. OVER D E A U T E U R S EIGENBOUWER Herman v a n Bergeijk studeerde f i l o s o f i e , Icunstgeschiedenis en archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en architectuurgeschiedenis i n Venetië. I n 1995 promoveerde h i j met een studie over het wferk van W.M. Dudok. Hij heeft lange t i j d als freelance historicus gewerkt en i n verschillende Europese landen en de Verenigde Staten aan universiteiten les gegeven. Sinds 1997 is h i j werkzaam aan de TU Delft. H i j publiceerde onder meer Jon Wils. De Stijl en verder (Uitgeverij 010, 2007). Een studie over de architect Jan Duiker zal i n 2016 bij uitgeverij Vantilt verschijnen. Tijdschrift voor de goede smaak F r a n s v a n Burkom is kunsthistoricus, generalist i n de t w i n - Vormgeving tigste-eeuwse Nederlandse beeldende kunst, architectuur en toegepaste kunst en specialist i n het expressionisme 1910-1930. Hij was senior adviseur/onderzoeker bij i n s t i t u u t Collectie Nederland te Amsterdam (nu RCE) met als special i t e i t de architectuurgebonden monumentale kunst u i t de wederopbouwperiode. Hij was redacteur van Jong Holland en de reeks M o n o g r a f i e ë n Nederlandse Fotografen van het Prins Bernard Cultuurfonds. Hij publiceerde onder meer over Erich Wichman, Michel de Klerk, Hildo Krop en de kunstnijverheid, interieurkunst en bouwbeeldhouwlcunst van de Amsterdamse School. David Keuning is redacteur van het Engelstalige architectuurt i j d s c h r i f t Mark. Daarnaast doet h i j aan de Vrije Universiteit promotieonderzoek naar de architecten van de Nederlandse Kultuurkamer en h u n vervolging na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Het onderzoek vond voorheen plaats onder begeleiding van w i j l e n Koos Bosma, wiens commentaar i n zijn artikel is verwerkt, en n u van Freek Schmidt, waarnemend hoogleraar en universitair hoofddocent Architectuurgeschiedenis. P e t e r J . H . P a u w e l s is licentiaat i n de rechten en het notariaat en master i n de kunstwetenschappen. Hij werlrte mee aan verschillende tentoonstellingen en/of publicaties met betrelddng t o t de Belgische kunst van het i n t e r b e l l u m (o.a. rond Paul-Gustave Van Hecke, E.L.T. Mesens, Albert Saverys, de historische avantgarde en het Vlaams expressionisme). Onlangs publiceerde h i j Marthe Donos, a woman artist in the avant-garde (Ludion, 2015). Hij is curator van de tentoonstell i n g Marthe Donas, de Belgische avant-gardiste i n het Museum voor Schone Kunsten van Gent (5 maart-5 j u n i 2016). Nummer 5, maart 2016 Redactie Herman van Bergeijk, Sjoerd van Faassen (redactiesecretaris), Hans Oldewarris Medewerkers aan dit nummer Herman van Bergeijk, Frans van Burkom, David Kenning en Peter Pauwels. Yvo Zijlstra (Antenna Men), Rotterdam Druk Wilco, Amersfoort © 2016 De auteurs ISSN: 2351-9657 Eigenbouwer verschijnt onregelmatig. Losse nummers kosten € 12,50 (incl. verzendkosten) en kunnen worden besteld bij Hans Oldewarris (oldewarris© box.nl). Voor België wordt 50% van de verzendkosten i n rekening gebracht. Het nemen van een abonnement betekent dat elk nieuw nummer automatisch wordt toegestuurd met de rekening voor dat nummer. Eigenbouwer is ook te koop bij de boekhandels Athenaeum (Amsterdam en Haarlem), Architectura & Natura (Amsterdam), NAi (Rotterdam), Van Stockum (Den Haag). Bijdragen voor het tijdschrift kunnen per e-mail aangeleverd worden bij de redactiesecretaris (sjoerd.vanfaassen® xs4all.nl). Artikelen worden niet gehonoreerd; de auteur ontvangt v i j f exemplaren van het nummer waarin zijn of haar bijdrage is verschenen. Illustraties dienen vrij van kosten en rechten door de auteur te worden aangeleverd, samen met een lijst met onderschriften. Kopijaanwijzingen zijn verkrijgbaar bij de redactiesecretaris. E e n e i g e n b o u w e r is i e m a n d die b o u w t z o n d e r o p d r a c h t g e v e r , zor en v e e l a l z o n d e r a r c h i t e c t . Hij b o u w t in hoofdzaalt voor z i c h z e l f . De e i g e n s m a a k v a n de e i g e n b o u w e r is r i c h t i n g g e v e n d . Het is de e i g e n b o u w e r die z i c h o n t t r e k t a a n de v e l e r e g e l s die gewoonlijk de p r a k t i j k b e p a l e n en h a a r e e n k e u r s l i j f willen a a n m e t e n . Dit g e e f t de i n t e n t i e w e e r v a n de r e d a c t i e v a n Tijdschrift voor de goede smaalc. Eigenbouwer Eigenbouwer, verschijnt onregelmatig. 2. Frans van Burkom Rijkdom en e e u w i g d u r e n d e gelukza ig IvllCHEL D E K L E R K A L S U T O P I S T 2 8 . Peter J . H . Pauwels Marthe 'Tour' Donas E E N B E L G I S C H E K U N S T E N A R E S IN D E I N T E R N A T I O N A L E A V A N T - G A R 44. Herman van Bergelj Men zal zich herinneren dat dit de e e r s t e promotie is t o t doctor-ingenieur in de b o u w k u n d e D.F. S L O T H O U W E R ( 1 8 8 4 - 1 9 4 6 ) E N D E L F T . David Keunmg Tussen droom en daa A R C H I T E C T H.TH. W I J D E V E L D EN D E N I E U W E O R D E