Kasteel Schaloen Het bouwhistorisch en archeologisch onderzoeii 1979-1981 Inleiding Tom Bauer
by user
Comments
Transcript
Kasteel Schaloen Het bouwhistorisch en archeologisch onderzoeii 1979-1981 Inleiding Tom Bauer
BB|p-.;;,..V'-p^ Uil,: Kasteel Schaloen tl Het bouwhistorisch en archeologisch Tom Bauer onderzoeii 1979-1981 Inleiding Als onderdeel van de opleiding restauratiearchitect van de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft werden vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw werkweken georganiseerd rond een historisch gebouw. Onder leiding van de hoogleraar J.G.N. Renaud en later ir. H.C. Knook werd het object door studenten bouwhistorisch en archeologisch onderzocht. Gedurende de jaren 1979 en 1981 hadden deze veldcampagnes het kasteel Schaloen bij Oud-VaUcenburg (L.) tot onderwerp. Omdat Renaud en zijn opvolger, professor Hans Janssen, het belang van Achtergmndafbeelding: Kasteel Foto auteur. 188 multidisciplinair onderzoek sterk benadrukten, werd Schaloen ook onder- Schaloen. worpen aan een beperkt historisch en bodemkundig onderzoek.' 189 In dit artikel wordt met name aandacht besteed aan het archeologisch onderzoek naar de fundering van de hoofdburcht en de stratigrafie van het terrein eromheen. Veel over Schaloen is na de brand i n de Delftse faculteit van 2008 verloren gegaan, maar van de archeologische gegevens is nog redelijk wat bewaard gebleven.^ • Het kasteel Schaloen Schaloen ligt i n het Geuldal nabij Oud-Valkenburg, enkele kilometers ten oosten van de stad Valkenburg. A l in de 10e eeuw is daar sprake van een nederzetting en de kerk, die gewijd is aan Johannes de Doper, dateert deels nog uit de 1 le eeuw. Vanuit Valkenburg werd rond 1100 het gelijknamige kasteel gesticht. Ten zuiden van de Valkenburg, nabij de kerk, ligt het kasteel Genhoes, dat voor het eerst i n 1241 wordt vermeld. Schaloen ligt daar nog geen 300 m vandaan. Het is opvallend dat er twee kastelen zo dicht bij elkaar liggen. Schaloen ligt op een eiland tussen twee Geularmen in een eigen grachtenstelsel. De huidige Molenbeek, de zuidelijke arm, was waarschijnlijk de meest belangrijke. Pas toen daar een watermolen werd gebouwd, Icreeg de noordelijke arm meer betekenis. Schaloen bestaat uit een voor- en hoofdburcht, Afb. 1. Detail van de kaart van Jacob van Deventer, ca. 1550. in de Middeleeuwen gescheiden door een gracht. De middeleeuwse bebouwing van de langgerekte voorburcht is onduidelijk. Op de oudst bekende afbeelding van Schaloen, een kaart van Jacob van Deventer uit ca. 1550, is daarop een bouwdeel aangegeven (afb. 1). De huidige bebouwing van de voorburcht is van later datum en stamt voornamelijk uit de 18e eeuw (afb. 2).' Ten oosten van de voorburcht ligt de hoofdburcht, op een onregelmatig gevormd eilandje. Deze hoofdburcht is rechthoeldg van vorm en bestaat uit drie bouwlagen onder een kap. Aan de zuidzijde bevindt zich de toegangstrap met ingangsbordes. Op de eerder genoemde kaart van Van Deventer, die helaas wat onduidelijk is maar wel stamt van vóór de verwoesting van het complex i n 1575, is zichtbaar dat er sprake is van een woontoren met aan beide zijden lagere aanbouwen. De tekening kan onbetrouwbaar zijn, omdat de nog bestaande arkeltorens uit deze tijd stammen en hoger zijn dan Van Deventer ze afbeeldt. Deze onduidelijldreid is door bouwkundig onderzoek niet op te lossen, omdat het muurwerk ter plaatse te vaak is hersteld. De eerstvolgende afbeeldingen van Schaloen zijn een kaart van Ferraris uit 1770 (afb. 3) en een kaart van Tranchot uit 1807-1820. Iets jonger is de eerste kadastrale minuut, uit 1830 (afb. 8).* Ferraris geeft de situatie sterk vertekend weer, zeker wat de voorburcht betreft. Het hoofdgebouw en zelfs het trapbordes zijn correct aangeduid, maar hij tekent een bouwsel aan de zuidwestzijde dat bij recent onderzoek niet kon worden aangetoond, terwijl juist aan de zuidoostzijde wel resten van bebouwing zijn gevonden. Bij Tranchot is die bebouwing wel aangegeven, maar op heel kleine schaal. Betrouwbaarder blijkt de kadastrale kaart, met daarop het hoofdgebouw, echter zonder toegangsbordes en met een leeg voorterrein.' Uit de 19e eeuw zijn enkele prenten bekend. Een schüderij en een potloodtekening (zie Koreman 1958) geven de situatie van (kort) voor de restauratie uit 1893 weer. Uit 1883 stamt een afbeelding i n Craandijks wandelingen door Limburg. Een van de zeer schaarse foto's van vóór 1893 is hierbij afgebeeld (afb. 6). • Bewonings- en bezitsgeschiedenis De eerste vermelding van Schaloen dateert uit 1381.*^ De bezitsrechten van het huis en de hof Schaloen 190 waren toen gedeeld. De helft was in het bezit van ridder Johan van Hulsberg, schout van de schepenbank Klimmen. Gerardt Mulaerdt en na hem Gerard van der Linden waren eigenaar van de andere helft. In 1397 bleek Reinier van Hulsberg, mogelijk een zoon van Johan, voor de helft eigenaar en niet lang daarna kwam heel Schaloen in handen van de familie Van Hulsberg. Dat bleef gedurende de 15e en 16e eeuw het geval, zodat de familie Van Hulsberg zich tooide met de naam Schaloen. Een Reinier van Hulsberg genaamd Schaloen was vanaf 1548 eigenaar van het kasteel. H i j maakte de verwoestende brand mee van 1575, mogelijk aangestoken door Spaanse soldaten. Ook het nabijgelegen Oud-Valkenburg ging toen in vlammen op. Reiniers opvolger op Schaloen, zijn broer Gerard, verwierf in 1605 ook de heerlijke rechten van OudValkenburg, maar de familie woonde in die tijd op kasteel de Dohm i n Weiten bij Heerlen. Na de dood van Gerard (1635) kwamen de familiebezittingen. Afb. 2. Plattegrond van tiet gehele complex. 1: poortgebouw (1717); 2: brugkelder (16e eeuw?); 3: wesh/leugel van de voorburcht, (1701-1738); 4: tiendschuur (1727); 5: mogelijk mid- deleeuws muurwerk; 6: vm. ophaalbaar brugdeel; hoofdgebouw; 8: fundamenten van bijgebouwen 7: kelders (o.a. bakkerij). Tekening auteur. waaronder de ruïne van Schaloen door vererving in handen van een neef, Johan Reinier Hoen van Cartils. De herbouw van het kasteel onder zijn leiding kwam in 1656 gereed. Hiervan getuigen de jaartalankers aan de westgevel en een gedenksteen, nu ingemetseld in het 19e-eeuwse trapbordes (afb. 4).^ Omstreeks 1665 volgde zijn zoon Gerard Ernest hem op. Deze verbleef vaak op het kasteel en was vanaf ca. 1700 verantwoordelijkvoor de inrichting van de voorburcht met een aantal bijgebouwen. Zijn zoon Maximiliaan Hendrik" overleed i n 1782 kinderloos, waarna de bezittingen 191 In dit artikel wordt met name aandacht besteed aan het archeologisch onderzoek naar de fundering van de hoofdburcht en de stratigrafie van het terrein eromheen. Veel over Schaloen is na de brand i n de Delftse faculteit van 2008 verloren gegaan, maar van de archeologische gegevens is nog redelijk wat bewaard gebleven.^ • Het kasteel Schaloen Schaloen ligt i n het Geuldal nabij Oud-Valkenburg, enkele kilometers ten oosten van de stad Valkenburg. A l in de 10e eeuw is daar sprake van een nederzetting en de kerk, die gewijd is aan Johannes de Doper, dateert deels nog uit de 1 le eeuw. Vanuit Valkenburg werd rond 1100 het gelijknamige kasteel gesticht. Ten zuiden van de Valkenburg, nabij de kerk, ligt het kasteel Genhoes, dat voor het eerst i n 1241 wordt vermeld. Schaloen ligt daar nog geen 300 m vandaan. Het is opvallend dat er twee kastelen zo dicht bij elkaar liggen. Schaloen ligt op een eiland tussen twee Geularmen in een eigen grachtenstelsel. De huidige Molenbeek, de zuidelijke arm, was waarschijnlijk de meest belangrijke. Pas toen daar een watermolen werd gebouwd, Icreeg de noordelijke arm meer betekenis. Schaloen bestaat uit een voor- en hoofdburcht, Afb. 1. Detail van de kaart van Jacob van Deventer, ca. 1550. in de Middeleeuwen gescheiden door een gracht. De middeleeuwse bebouwing van de langgerekte voorburcht is onduidelijk. Op de oudst bekende afbeelding van Schaloen, een kaart van Jacob van Deventer uit ca. 1550, is daarop een bouwdeel aangegeven (afb. 1). De huidige bebouwing van de voorburcht is van later datum en stamt voornamelijk uit de 18e eeuw (afb. 2).' Ten oosten van de voorburcht ligt de hoofdburcht, op een onregelmatig gevormd eilandje. Deze hoofdburcht is rechthoeldg van vorm en bestaat uit drie bouwlagen onder een kap. Aan de zuidzijde bevindt zich de toegangstrap met ingangsbordes. Op de eerder genoemde kaart van Van Deventer, die helaas wat onduidelijk is maar wel stamt van vóór de verwoesting van het complex i n 1575, is zichtbaar dat er sprake is van een woontoren met aan beide zijden lagere aanbouwen. De tekening kan onbetrouwbaar zijn, omdat de nog bestaande arkeltorens uit deze tijd stammen en hoger zijn dan Van Deventer ze afbeeldt. Deze onduidelijldreid is door bouwkundig onderzoek niet op te lossen, omdat het muurwerk ter plaatse te vaak is hersteld. De eerstvolgende afbeeldingen van Schaloen zijn een kaart van Ferraris uit 1770 (afb. 3) en een kaart van Tranchot uit 1807-1820. Iets jonger is de eerste kadastrale minuut, uit 1830 (afb. 8).* Ferraris geeft de situatie sterk vertekend weer, zeker wat de voorburcht betreft. Het hoofdgebouw en zelfs het trapbordes zijn correct aangeduid, maar hij tekent een bouwsel aan de zuidwestzijde dat bij recent onderzoek niet kon worden aangetoond, terwijl juist aan de zuidoostzijde wel resten van bebouwing zijn gevonden. Bij Tranchot is die bebouwing wel aangegeven, maar op heel kleine schaal. Betrouwbaarder blijkt de kadastrale kaart, met daarop het hoofdgebouw, echter zonder toegangsbordes en met een leeg voorterrein.' Uit de 19e eeuw zijn enkele prenten bekend. Een schüderij en een potloodtekening (zie Koreman 1958) geven de situatie van (kort) voor de restauratie uit 1893 weer. Uit 1883 stamt een afbeelding i n Craandijks wandelingen door Limburg. Een van de zeer schaarse foto's van vóór 1893 is hierbij afgebeeld (afb. 6). • Bewonings- en bezitsgeschiedenis De eerste vermelding van Schaloen dateert uit 1381.*^ De bezitsrechten van het huis en de hof Schaloen 190 waren toen gedeeld. De helft was in het bezit van ridder Johan van Hulsberg, schout van de schepenbank Klimmen. Gerardt Mulaerdt en na hem Gerard van der Linden waren eigenaar van de andere helft. In 1397 bleek Reinier van Hulsberg, mogelijk een zoon van Johan, voor de helft eigenaar en niet lang daarna kwam heel Schaloen in handen van de familie Van Hulsberg. Dat bleef gedurende de 15e en 16e eeuw het geval, zodat de familie Van Hulsberg zich tooide met de naam Schaloen. Een Reinier van Hulsberg genaamd Schaloen was vanaf 1548 eigenaar van het kasteel. H i j maakte de verwoestende brand mee van 1575, mogelijk aangestoken door Spaanse soldaten. Ook het nabijgelegen Oud-Valkenburg ging toen in vlammen op. Reiniers opvolger op Schaloen, zijn broer Gerard, verwierf in 1605 ook de heerlijke rechten van OudValkenburg, maar de familie woonde in die tijd op kasteel de Dohm i n Weiten bij Heerlen. Na de dood van Gerard (1635) kwamen de familiebezittingen. Afb. 2. Plattegrond van tiet gehele complex. 1: poortgebouw (1717); 2: brugkelder (16e eeuw?); 3: wesh/leugel van de voorburcht, (1701-1738); 4: tiendschuur (1727); 5: mogelijk mid- deleeuws muurwerk; 6: vm. ophaalbaar brugdeel; hoofdgebouw; 8: fundamenten van bijgebouwen 7: kelders (o.a. bakkerij). Tekening auteur. waaronder de ruïne van Schaloen door vererving in handen van een neef, Johan Reinier Hoen van Cartils. De herbouw van het kasteel onder zijn leiding kwam in 1656 gereed. Hiervan getuigen de jaartalankers aan de westgevel en een gedenksteen, nu ingemetseld in het 19e-eeuwse trapbordes (afb. 4).^ Omstreeks 1665 volgde zijn zoon Gerard Ernest hem op. Deze verbleef vaak op het kasteel en was vanaf ca. 1700 verantwoordelijkvoor de inrichting van de voorburcht met een aantal bijgebouwen. Zijn zoon Maximiliaan Hendrik" overleed i n 1782 kinderloos, waarna de bezittingen 191 in handen kwamen van zijn neef, graaf Maximiliaan Hendrik Hoen van Neufchateau. H i j en zijn echtgenote, een prinses van HohenzoUern-Hechingen, waren maar zelden op Schaloen te vinden. Tijdens de Franse inval in 1793/94 werd het kasteel geplunderd. In 1798 kocht de graaf de ruïne van het kasteel van Valkenburg.^ Hun dochter Philippine Marie Therese Fran^oise Jeanne trouwde in 1814 met Ladislas Franq:ois Antoine de Villers Masbourg d 'Eclaye. Een nazaat, graaf Adhemar Damien Matthieu, liet het kasteel in 1893/94 grondig restaureren, naar alle waarschijnlijkheid door P.J.H. Cuypers, een goede bekende van de familie.'" De familie De Villers Masbourg is tot ver in de 20e eeuw in het bezit van Schaloen gebleven, maar woonde vanaf 1934 in Brussel. Het kasteel werd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gebruikt als onderkomen voor Amerikaanse troepen en werd daarbij zwaar beschadigd. Na jaren van leegstand werd Schaloen vanaf 1957 gehuurd door de Volkshogeschool Geerlingshof Het complex werd in 1968 gekocht door de gemeente Valkenburg, die er geen zinvolle bestemming aan kon geven en het na enige jaren doorverkocht. I n 1977 kocht de Aannemingsmaatschappij Woudenberg uit Ameide het kasteel, waarna spoedig begonnen werd met een gedeeltelijke restauratie. LEGENDA 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 1 n • • IS: XIV B XV m XVI / X V I I 1656 XVII B XVIII XIX A 1894 recent HOOFDVERDIEPING De huidige eigenaar, Cor Bot, eveneens aannemer uit Ameide, kocht het kasteel in 1986 en zette de restauratie voort. De familie Bot ging de hoofdburcht bewonen terwijl in de gebouwen van de voorburcht appartementen werden ondergebracht. Tenslotte Boven; Afb. 3. Detail van de kaart van Ferraris (1770) met de kastelen Schaloen (links), Genhoes (rechts) en de kerk van Oud-Valkenburg. Links: Afb. 4. De gedenksteen op het ingangsbordes. Foto auteur. Rechts: Afb. 5. Plattegrond van de hoofdburcht met de opgegraven funderingen (rode nummers geven werkputten aan - hierna verder wp genoemd). 1: oudste kern XIV B; 2: vergroting naar het westen en brug- pijlers, XV m; 3: bebouwing op het voorterrein (bakkerij en brouwerij ?), waarsch. midden XVII; 4: herbouwfase overige bebouwing op het voorterrein; restauratie Cuypers 1893/94; beerput (XIX ?); 12 afvoerkokers 9: recent; ingangs- en bordes; 8: 10: waterput; 11: (XV B of later); 13: veldoven- tjes; 14: eindpijler (van de mergelstenen stookplaats 1656; 5: 6:18e-eeuwse partij; 7: huidige (19e-eeuwse) toegangstrap boogbrug, en fundering van 19e-eeuwse kas; 16: (zie 2); 15: eestvloer. De rode pijl geeft de ligging aan van het besproken profiel in wpl 7 (afb 12a en b). Tekening M. Sabet 192 • • • • • 2010. in handen kwamen van zijn neef, graaf Maximiliaan Hendrik Hoen van Neufchateau. H i j en zijn echtgenote, een prinses van HohenzoUern-Hechingen, waren maar zelden op Schaloen te vinden. Tijdens de Franse inval in 1793/94 werd het kasteel geplunderd. In 1798 kocht de graaf de ruïne van het kasteel van Valkenburg.^ Hun dochter Philippine Marie Therese Fran^oise Jeanne trouwde in 1814 met Ladislas Franq:ois Antoine de Villers Masbourg d 'Eclaye. Een nazaat, graaf Adhemar Damien Matthieu, liet het kasteel in 1893/94 grondig restaureren, naar alle waarschijnlijkheid door P.J.H. Cuypers, een goede bekende van de familie.'" De familie De Villers Masbourg is tot ver in de 20e eeuw in het bezit van Schaloen gebleven, maar woonde vanaf 1934 in Brussel. Het kasteel werd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gebruikt als onderkomen voor Amerikaanse troepen en werd daarbij zwaar beschadigd. Na jaren van leegstand werd Schaloen vanaf 1957 gehuurd door de Volkshogeschool Geerlingshof Het complex werd in 1968 gekocht door de gemeente Valkenburg, die er geen zinvolle bestemming aan kon geven en het na enige jaren doorverkocht. I n 1977 kocht de Aannemingsmaatschappij Woudenberg uit Ameide het kasteel, waarna spoedig begonnen werd met een gedeeltelijke restauratie. LEGENDA 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 1 n • • IS: XIV B XV m XVI / X V I I 1656 XVII B XVIII XIX A 1894 recent HOOFDVERDIEPING De huidige eigenaar, Cor Bot, eveneens aannemer uit Ameide, kocht het kasteel in 1986 en zette de restauratie voort. De familie Bot ging de hoofdburcht bewonen terwijl in de gebouwen van de voorburcht appartementen werden ondergebracht. Tenslotte Boven; Afb. 3. Detail van de kaart van Ferraris (1770) met de kastelen Schaloen (links), Genhoes (rechts) en de kerk van Oud-Valkenburg. Links: Afb. 4. De gedenksteen op het ingangsbordes. Foto auteur. Rechts: Afb. 5. Plattegrond van de hoofdburcht met de opgegraven funderingen (rode nummers geven werkputten aan - hierna verder wp genoemd). 1: oudste kern XIV B; 2: vergroting naar het westen en brug- pijlers, XV m; 3: bebouwing op het voorterrein (bakkerij en brouwerij ?), waarsch. midden XVII; 4: herbouwfase overige bebouwing op het voorterrein; restauratie Cuypers 1893/94; beerput (XIX ?); 12 afvoerkokers 9: recent; ingangs- en bordes; 8: 10: waterput; 11: (XV B of later); 13: veldoven- tjes; 14: eindpijler (van de mergelstenen stookplaats 1656; 5: 6:18e-eeuwse partij; 7: huidige (19e-eeuwse) toegangstrap boogbrug, en fundering van 19e-eeuwse kas; 16: (zie 2); 15: eestvloer. De rode pijl geeft de ligging aan van het besproken profiel in wpl 7 (afb 12a en b). Tekening M. Sabet 192 • • • • • 2010. werd na 1995 in de kelders van de hoofdburcht een horecagelegenheid ingericht. Met het herstel van bruggen en kademuren omstreeks 2006 was de algehele restauratie voltooid. Vanaf 2009 staat het kasteel overigens wederom te koop." • Het archeologisch onderzoek Nadat het complex was aangekocht door aannemer Woudenberg werd in 1978 begonnen met de restauratie. Dit betrof een casco-restauratie, in hoofdzaak gericht op bouwtechnisch herstel van het in een zeer Verwaarloosde toestand verkerende kasteel. Daarbij werd veel ontpleisterd, zowel aan de binnen- als de buitenzijde, wat een unieke kans voor onderzoek bood. Dat onderzoek werd op welwülende wijze door de firma mogelijk gemaakt. Ook het terrein rond het kasteel kon uitgebreid onderzocht worden, weliswaar met als beperking dat aUe werlczaamheden met de hand (c.q. de schop) moesten geschieden. Later werden enkele sleuven alsnog met een graafmachine getrokken. De doelstelling van het archeologisch onderzoek was drieledig. De eerste vraag richtte zich op het hoofdgebouw: was dit een alleenstaand gebouw geweest of had het onderdeel uitgemaakt van een groter complex. Sporen van breuksteen-muurwerk aansluitend aan de zuidoosthoek gaven grond aan deze gedachte. De tweede vraag was of de gracht vroeger veel dichter bij de muren had gelegen. En ten slotte was er de hoop dat het onderzoek meer duidelijkheid over de datering zou brengen. In de bestaande literatuur werd, tot dat moment, mede op grond van de toegepaste breuksteen, een 13e-eeuwse oorsprong verondersteld.'^ Het antwoord op de eerste twee vragen bleek vrij eenvoudig en eenduidig te leveren, de laatste vraag, 194 een meer exacte betrouwbare datering te geven, was aanzienlijk lastiger te beantwoorden. De resultaten wijzen in de richting van de tweede helft van de 14e in plaats van de vroege 13e eeuw. Bijna overal waar de schop de grond in ging, werd puin of muurwerk aangetroffen, meestal dicht onder het maaiveld. Het aanleggen van grotere vlaklcen bleek daardoor niet mogelijk. Het muurwerk, hoofdzakelijk mergelsteen, mocht niet uitgebroken worden, vandaar dat noodzakelijkerwijs vele kleinere werkputten werden gegraven. De bodemprofielen werden zo goed mogelijk gedocumenteerd en vondsten uit de putten en de profielen verzameld. Het aanwezige muurwerk maakte de aansluiting van de werkputten op elkaar uiterst moeizaam en daarmee ook de koppeling van de bijbehorende profielen. Het blootgelegde muurwerk werd zo exact mogelijk opgemeten en in tekening gebracht (afb. 5). Het merendeel van het aangetroffen muurwerk was niet afkomstig van grootschalige bebouwing. Het ten zuidoosten van de hoofdburcht nabij de huidige kademuur gelegen bouwwerk, eveneens van mergel, vormde daarop een uitzondering. Het betrof waarschijnlijk de bakkerij en andere bedrijfsruimten (aflj. 9)." Aan oost- en noordzijde van het kasteel werden enkele werkputten aangelegd om de funderingen van het hoofdgebouw te bestuderen. Gehoopt werd daar bouwnaden aan te treffen. Ook werden openingen van stortkokers en afvoerkanalen gevonden. In de jaren daarna werd het bijgebouw - de bakkerij - ten zuiden van het hoofdgebouw grotendeels ontgraven. Aan de westzijde werd tegen de buitenmuur een beerkelder aangetroffen, die misschien uit de 19e eeuw stamt. Ten zuidwesten van het hoofdgebouw werd in de machinaal aangelegde sleuven nauwelijks muurwerk gevonden. De bodemopbouw, met diverse ophogingslagen, loopvlakjes en bestrating, kon hier wel goed in beeld worden gebracht. De profielen worden hier slechts globaal beschreven." Opvallend verschijnsel was dat vrijwel overal een insteek ten behoeve van de funderingsaanleg ontbrak. De meeste funderingssleuven en -putten waren vertikaal in de grondlagen ingestoken. Dateerbare vondsten uit insteken waren er dus niet en de datering van de bouwdelen werd daarmee aanzienlijk bemoeilijkt. Ook het bepalen van het niveau vanaf waar de bouw plaatsvond, bleek niet altijd mogelijk. Veel vondstmateriaal werd, na schoonmaak en nummering, naar het Limburgs Museum in Venlo overgebracht, waar het nog steeds wacht op verdere verwerking. Veel beschrijvingen per werkput zijn bij de eerder genoemde brand in Delft verloren gegaan. Hieronder volgt een overzicht van de resultaten van het onderzoek.'^ • De oudste fase Omstreeks het midden van de 14e eeuw zal in het moerassig stroomdal van de Geul een begin zijn gemaakt met de bouw van een stenen woontoren met afmetingen van ca. 13x20 m. De muurdikte bedroeg R r Linksboven: Afb. 6. Kasteel Scfialoen omstreeks 1 1 mill 2 1890. Fotograaf onbe- kend. 3 ,—, Links: Afb. 7. Gereconstrueerde 6 plattegrond van de hoofdverdieping (in de late 14e eeuw). 1: muurtrappen naar eerste verdieping; 2: muurtrap naar de kelder; 3: ingang; 4: altaarnis; 5: stookplaatsen; 6: ophaalbrug!?). Tekening!^. 10 20 30 m d Rechtsboven: Afb. 8. Kadastrale minuut uit 1830. Sabet2010. ongeveer 2 m (ter hoogte van de fundering). Op de hoeken verrezen steunberen, twee op elke hoek. In het midden van de beide lange wanden kwamen eveneens - kleinere - steunberen voor. Als bouwmateriaal werd voornamelijk breuksteen toegepast, veelal Kunrader kalksteen. Voordat met de bouw werd begonnen, heeft men vermoedelijk eerst van het maaiveld de zode afgestoken en deze hoogstwaarschijnlijk benut voor het verstevigen van de taluds van de gracht, hoewel dit nergens kan worden aangetoond.''^ Er werd een vrijwel verticaal in de klei gestoken bouwsleuf aangelegd, waarin de eerste lagen breuksteen in het water werden gestort, zonder gebruik van mortel. Van een insteek was dus geen sprake, hetgeen zoals reeds eerder vermeld, de mogelijkheden voor een datering beperkte. De uit de funderingssleuf afkomstige grond werd waarschijnlijk aan de binnenzijde gestort. De grondwaterspiegel bevond zich tijdens de bouw op slechts enkele decimeters onder het afgestoken maaiveld. Deze grens was herkenbaar aan de blauwgrijze gereduceerde klei, die tot aan het waterniveau aanwezig was. Daarboven was de Idei bruingrijs tot bruingroen van kleur. In het muurwerk was de grens af te lezen aan een overgang van gestapelde ruwe blokken (onder water) op in specie gelegde regelmatiger bloldcen daarboven (ca. 4.80 m -P.). De onderzijde van het muurwerk reikte tot ongeveer 5.30 m -P. Het huidige maaiveld bevindt zich op ca 1.80 -P. 195 werd na 1995 in de kelders van de hoofdburcht een horecagelegenheid ingericht. Met het herstel van bruggen en kademuren omstreeks 2006 was de algehele restauratie voltooid. Vanaf 2009 staat het kasteel overigens wederom te koop." • Het archeologisch onderzoek Nadat het complex was aangekocht door aannemer Woudenberg werd in 1978 begonnen met de restauratie. Dit betrof een casco-restauratie, in hoofdzaak gericht op bouwtechnisch herstel van het in een zeer Verwaarloosde toestand verkerende kasteel. Daarbij werd veel ontpleisterd, zowel aan de binnen- als de buitenzijde, wat een unieke kans voor onderzoek bood. Dat onderzoek werd op welwülende wijze door de firma mogelijk gemaakt. Ook het terrein rond het kasteel kon uitgebreid onderzocht worden, weliswaar met als beperking dat aUe werlczaamheden met de hand (c.q. de schop) moesten geschieden. Later werden enkele sleuven alsnog met een graafmachine getrokken. De doelstelling van het archeologisch onderzoek was drieledig. De eerste vraag richtte zich op het hoofdgebouw: was dit een alleenstaand gebouw geweest of had het onderdeel uitgemaakt van een groter complex. Sporen van breuksteen-muurwerk aansluitend aan de zuidoosthoek gaven grond aan deze gedachte. De tweede vraag was of de gracht vroeger veel dichter bij de muren had gelegen. En ten slotte was er de hoop dat het onderzoek meer duidelijkheid over de datering zou brengen. In de bestaande literatuur werd, tot dat moment, mede op grond van de toegepaste breuksteen, een 13e-eeuwse oorsprong verondersteld.'^ Het antwoord op de eerste twee vragen bleek vrij eenvoudig en eenduidig te leveren, de laatste vraag, 194 een meer exacte betrouwbare datering te geven, was aanzienlijk lastiger te beantwoorden. De resultaten wijzen in de richting van de tweede helft van de 14e in plaats van de vroege 13e eeuw. Bijna overal waar de schop de grond in ging, werd puin of muurwerk aangetroffen, meestal dicht onder het maaiveld. Het aanleggen van grotere vlaklcen bleek daardoor niet mogelijk. Het muurwerk, hoofdzakelijk mergelsteen, mocht niet uitgebroken worden, vandaar dat noodzakelijkerwijs vele kleinere werkputten werden gegraven. De bodemprofielen werden zo goed mogelijk gedocumenteerd en vondsten uit de putten en de profielen verzameld. Het aanwezige muurwerk maakte de aansluiting van de werkputten op elkaar uiterst moeizaam en daarmee ook de koppeling van de bijbehorende profielen. Het blootgelegde muurwerk werd zo exact mogelijk opgemeten en in tekening gebracht (afb. 5). Het merendeel van het aangetroffen muurwerk was niet afkomstig van grootschalige bebouwing. Het ten zuidoosten van de hoofdburcht nabij de huidige kademuur gelegen bouwwerk, eveneens van mergel, vormde daarop een uitzondering. Het betrof waarschijnlijk de bakkerij en andere bedrijfsruimten (aflj. 9)." Aan oost- en noordzijde van het kasteel werden enkele werkputten aangelegd om de funderingen van het hoofdgebouw te bestuderen. Gehoopt werd daar bouwnaden aan te treffen. Ook werden openingen van stortkokers en afvoerkanalen gevonden. In de jaren daarna werd het bijgebouw - de bakkerij - ten zuiden van het hoofdgebouw grotendeels ontgraven. Aan de westzijde werd tegen de buitenmuur een beerkelder aangetroffen, die misschien uit de 19e eeuw stamt. Ten zuidwesten van het hoofdgebouw werd in de machinaal aangelegde sleuven nauwelijks muurwerk gevonden. De bodemopbouw, met diverse ophogingslagen, loopvlakjes en bestrating, kon hier wel goed in beeld worden gebracht. De profielen worden hier slechts globaal beschreven." Opvallend verschijnsel was dat vrijwel overal een insteek ten behoeve van de funderingsaanleg ontbrak. De meeste funderingssleuven en -putten waren vertikaal in de grondlagen ingestoken. Dateerbare vondsten uit insteken waren er dus niet en de datering van de bouwdelen werd daarmee aanzienlijk bemoeilijkt. Ook het bepalen van het niveau vanaf waar de bouw plaatsvond, bleek niet altijd mogelijk. Veel vondstmateriaal werd, na schoonmaak en nummering, naar het Limburgs Museum in Venlo overgebracht, waar het nog steeds wacht op verdere verwerking. Veel beschrijvingen per werkput zijn bij de eerder genoemde brand in Delft verloren gegaan. Hieronder volgt een overzicht van de resultaten van het onderzoek.'^ • De oudste fase Omstreeks het midden van de 14e eeuw zal in het moerassig stroomdal van de Geul een begin zijn gemaakt met de bouw van een stenen woontoren met afmetingen van ca. 13x20 m. De muurdikte bedroeg R r Linksboven: Afb. 6. Kasteel Scfialoen omstreeks 1 1 mill 2 1890. Fotograaf onbe- kend. 3 ,—, Links: Afb. 7. Gereconstrueerde 6 plattegrond van de hoofdverdieping (in de late 14e eeuw). 1: muurtrappen naar eerste verdieping; 2: muurtrap naar de kelder; 3: ingang; 4: altaarnis; 5: stookplaatsen; 6: ophaalbrug!?). Tekening!^. 10 20 30 m d Rechtsboven: Afb. 8. Kadastrale minuut uit 1830. Sabet2010. ongeveer 2 m (ter hoogte van de fundering). Op de hoeken verrezen steunberen, twee op elke hoek. In het midden van de beide lange wanden kwamen eveneens - kleinere - steunberen voor. Als bouwmateriaal werd voornamelijk breuksteen toegepast, veelal Kunrader kalksteen. Voordat met de bouw werd begonnen, heeft men vermoedelijk eerst van het maaiveld de zode afgestoken en deze hoogstwaarschijnlijk benut voor het verstevigen van de taluds van de gracht, hoewel dit nergens kan worden aangetoond.''^ Er werd een vrijwel verticaal in de klei gestoken bouwsleuf aangelegd, waarin de eerste lagen breuksteen in het water werden gestort, zonder gebruik van mortel. Van een insteek was dus geen sprake, hetgeen zoals reeds eerder vermeld, de mogelijkheden voor een datering beperkte. De uit de funderingssleuf afkomstige grond werd waarschijnlijk aan de binnenzijde gestort. De grondwaterspiegel bevond zich tijdens de bouw op slechts enkele decimeters onder het afgestoken maaiveld. Deze grens was herkenbaar aan de blauwgrijze gereduceerde klei, die tot aan het waterniveau aanwezig was. Daarboven was de Idei bruingrijs tot bruingroen van kleur. In het muurwerk was de grens af te lezen aan een overgang van gestapelde ruwe blokken (onder water) op in specie gelegde regelmatiger bloldcen daarboven (ca. 4.80 m -P.). De onderzijde van het muurwerk reikte tot ongeveer 5.30 m -P. Het huidige maaiveld bevindt zich op ca 1.80 -P. 195 M i n o f meer g e l i j k t i j d i g m e t het begin v a n de vondsten u i t de 15e eeuw o f jonger i n v o o r k w a m e n . oostelijke b i n n e n m u u r (afb. 5). O p de hoofdver- b o u w zullen er grachten r o n d o m het c o m p l e x W e l bevatte deze g r o n d 12e- en vroeg 13e-eeuws dieping v i n d e n we een soortgelijke verdeling terug, z i j n gegraven. D a a r b i j w e r d g e b r u i k gemaakt v a n schervenmateriaal, hetgeen erop wees dat de g r o n d ongeveer i n de v e r h o u d i n g 1:2, met aan de westzijde oudere, deels dichtgeslibde a r m e n v a n de rivier de van elders moet z i j n aangevoerd, m o g e l i j k van O u d - de grote ontvangstzaal met afmetingen van 10x11 m en aan de oostkant een kleinere r u i m t e , de kemenade. Geul, die n u ten n o o r d e n v a n het kasteel s t r o o m t . V a l k e n b u r g . Deze scherven k u n n e n daarom niet D e h u i d i g e zuidelijke a r m , die n u de w a t e r m o l e n w o r d e n gebruikt als basis v o o r een datering v a n de Deze i n d e l i n g k o m t vaker v o o r b i j een 14e-eeuwse v a n water voorziet, is o n g e t w i j f e l d de oudste. D e woontoren. w o o n t o r e n (afb. 7). Volgens de typologie van Hans middeleeuwse gracht liep zeker niet v l a k langs de D e derde ophoging, van plaatselijk zeer diklce mer- Janssen k a n Schaloen derhalve gerekend w o r d e n tot m u r e n , d o c h op t a m e l i j k r u i m e afstand, deels sa- gelslijppaldcetten, w i j s t op een grootschalige, voortge- de zaaltorens. m e n v a l l e n d met het h u i d i g e grachtenstelsel, soms zette bouwactiviteit, w a a r s c h i j n l i j k de v o l t o o i i n g v a n De oorspronkelijke stookplaatsen bevonden zich i n de w o o n t o r e n i n mergelsteen. De schaarse - v o o r a l de scheidingmuur (waarschijnlijk r u g aan rug). M i s - d i c h t e r b i j , zoals dat aan de oostkant en w a a r s c h i j n - D e f u n d e r i n g , h o o f d z a k e l i j k bestaand u i t Kunrader- l i j k o o k aan de z u i d k a n t het geval zal z i j n geweest. steen en maaskeien, w e r d gestort ten zuiden v a n de 14e-eeuwse - scherven die h i e r i n werden aangetrof- schien dat de grote zaal o o k nog een stookplaats i n D e u i t m o n d i n g v a n een 16e-eeuws afvoerkanaal aan i n aanbouw zijnde w o o n t o r e n , dus op het huidige f e n bevestigen d i t . Een volgende laag, bestaande u i t de westelijke w a n d bevatte. H e t huidige rooldcanaal de oostzijde b e v i n d t zich enkele meters dichter b i j de voorterrein. De direct op de ongeroerde Idei aange- vervuilde klei en fijn p u i n , plaatselijk afgedekt door aldaar is zeker van later datum. O n d e r deze hoofdver- kasteelmuur dan waar n u de gracht l o o p t ( w p 4). t r o f f e n keienlaag zal daar een overblijfsel van z i j n (wp w e d e r o m een mergelslijplaag, d u i d t op nieuwe op- dieping bevonden zich o o r s p r o n k e l i j k twee kelders. Een doorslaggevend bewijs v o o r het bestaan v a n een 21). Daarnaast hebben deze keien en broklcen dienst hogingen, v e r m o e d e l i j k aflcomstig u i t een volgende De kleinste kelder, aan de oostzijde, bezit n o g de aan- middeleeuwse gracht is t o t op heden echter nergens gedaan o m het w a a r s c h i j n l i j k zeer drassige terrein bouwperiode. D e vondsten i n deze lagen dateerden zetten van het oorspronkelijke gewelf. De westelijke verlcregen. H e t vondstenmateriaal u i t de grachten is enigszins beloopbaar te houden. vooral u i t de 15e eeuw. A a n de n o o r d z i j d e v a n de daarentegen zal met een h o u t e n balklaag overdekt z i j n op z ' n vroegst u i t het m i d d e n v a n de 17e eeuw (zie A l tijdens het verder optrekken v a n de m u r e n van toren v o n d aanzienlijk m i n d e r o p h o g i n g plaats, iets geweest, die eerst na het optreklcen v a n de westelijke o.a. w p 19). D e u i t de grachten afkomstige g r o n d de w o o n t o r e n volgden verdere ophogingen, waarbij meer dan een meter, tegenover r u i m twee meter aan tussenmuur ( i n de 15e eeuw) vervangen w e r d door de zal t o t een d a m o f d i j k z i j n opgeworpen, daarna w a a r s c h i j n l i j k tegen het kasteel een k l e i n t a l u d t o t de v o o r - o f zuidzijde. tongewelven die n u n o g aanwezig z i j n . w e r d het t e r r e i n opgehoogd eU g e ë g a l i s e e r d . D i t ge- stand k w a m . Bepaalde verschijnselen i n de p r o f i e - schiedde v e r m o e d e l i j k m i n o f meer g e l i j k t i j d i g m e t len aan de zuidzijde wezen hierop ( w p 17). Enige de b o u w v a n de oudste k e r n . t i j d later w e r d d i t geëgaliseerd en w e r d er o p n i e u w • De woontoren opgehoogd, n u m e t Idei v e r m e n g d met mergelpuin. D e rechthoeldge w o o n - o f zaaltoren had op kelder- Afb. 11. De kleine zaal op de hoofdverdieping; M o g e l i j k heeft m e n getracht een gracht aan te leggen. niveau - i n d i t geval feitelijk begane g r o n d - een met de altaarnissen. Inzet links en rechts de 17e-eeuwse Merkwaardige i n z i n k i n g e n i n de p r o f i e l w a n d e n l i j k e n b i n n e n r u i m t e v a n 9,5x16 m en was oorspronkelijk beschilderde deuren (witte stippellijn: muurtrapsporen). hierop te duiden. Deze aanleg zou i n verband k u n n e n verdeeld i n twee r u i m t e n , gescheiden door de huidige auteur. de oostA/and Foto staan m e t de naderhand n o g te bespreken brugpijlers. Deze gracht lag echter te h o o g o m voldoende water te k u n n e n bevatten. D e ophogingspakketten behorend b i j de b o u w v a n de w o o n t o r e n v o n d e n h u n afsluiting op ca. 3,60 m - P. en waren herkenbaar aan het gegeven dat er geen Boven: Afb. 9. Het voorterrein tijdens tiet onderzoek in 1981. 1: tiet profiel tegen de bakkerij: de westwand van wp 17 (zie afb 12); 2: de veldoventjes; 3: de eindpijler van de boogbrug; 4: waterput in de bakkerij; 5; ingang van de bakkerij; 6: aanbouw met eestvloer. Foto auteur. Links: Afb. 10. De dichtgezette muurtrap van de kelder naar de hoofd- verdieping. Foto auteur. 195 197 M i n o f meer g e l i j k t i j d i g m e t het begin v a n de vondsten u i t de 15e eeuw o f jonger i n v o o r k w a m e n . oostelijke b i n n e n m u u r (afb. 5). O p de hoofdver- b o u w zullen er grachten r o n d o m het c o m p l e x W e l bevatte deze g r o n d 12e- en vroeg 13e-eeuws dieping v i n d e n we een soortgelijke verdeling terug, z i j n gegraven. D a a r b i j w e r d g e b r u i k gemaakt v a n schervenmateriaal, hetgeen erop wees dat de g r o n d ongeveer i n de v e r h o u d i n g 1:2, met aan de westzijde oudere, deels dichtgeslibde a r m e n v a n de rivier de van elders moet z i j n aangevoerd, m o g e l i j k van O u d - de grote ontvangstzaal met afmetingen van 10x11 m en aan de oostkant een kleinere r u i m t e , de kemenade. Geul, die n u ten n o o r d e n v a n het kasteel s t r o o m t . V a l k e n b u r g . Deze scherven k u n n e n daarom niet D e h u i d i g e zuidelijke a r m , die n u de w a t e r m o l e n w o r d e n gebruikt als basis v o o r een datering v a n de Deze i n d e l i n g k o m t vaker v o o r b i j een 14e-eeuwse v a n water voorziet, is o n g e t w i j f e l d de oudste. D e woontoren. w o o n t o r e n (afb. 7). Volgens de typologie van Hans middeleeuwse gracht liep zeker niet v l a k langs de D e derde ophoging, van plaatselijk zeer diklce mer- Janssen k a n Schaloen derhalve gerekend w o r d e n tot m u r e n , d o c h op t a m e l i j k r u i m e afstand, deels sa- gelslijppaldcetten, w i j s t op een grootschalige, voortge- de zaaltorens. m e n v a l l e n d met het h u i d i g e grachtenstelsel, soms zette bouwactiviteit, w a a r s c h i j n l i j k de v o l t o o i i n g v a n De oorspronkelijke stookplaatsen bevonden zich i n de w o o n t o r e n i n mergelsteen. De schaarse - v o o r a l de scheidingmuur (waarschijnlijk r u g aan rug). M i s - d i c h t e r b i j , zoals dat aan de oostkant en w a a r s c h i j n - D e f u n d e r i n g , h o o f d z a k e l i j k bestaand u i t Kunrader- l i j k o o k aan de z u i d k a n t het geval zal z i j n geweest. steen en maaskeien, w e r d gestort ten zuiden v a n de 14e-eeuwse - scherven die h i e r i n werden aangetrof- schien dat de grote zaal o o k nog een stookplaats i n D e u i t m o n d i n g v a n een 16e-eeuws afvoerkanaal aan i n aanbouw zijnde w o o n t o r e n , dus op het huidige f e n bevestigen d i t . Een volgende laag, bestaande u i t de westelijke w a n d bevatte. H e t huidige rooldcanaal de oostzijde b e v i n d t zich enkele meters dichter b i j de voorterrein. De direct op de ongeroerde Idei aange- vervuilde klei en fijn p u i n , plaatselijk afgedekt door aldaar is zeker van later datum. O n d e r deze hoofdver- kasteelmuur dan waar n u de gracht l o o p t ( w p 4). t r o f f e n keienlaag zal daar een overblijfsel van z i j n (wp w e d e r o m een mergelslijplaag, d u i d t op nieuwe op- dieping bevonden zich o o r s p r o n k e l i j k twee kelders. Een doorslaggevend bewijs v o o r het bestaan v a n een 21). Daarnaast hebben deze keien en broklcen dienst hogingen, v e r m o e d e l i j k aflcomstig u i t een volgende De kleinste kelder, aan de oostzijde, bezit n o g de aan- middeleeuwse gracht is t o t op heden echter nergens gedaan o m het w a a r s c h i j n l i j k zeer drassige terrein bouwperiode. D e vondsten i n deze lagen dateerden zetten van het oorspronkelijke gewelf. De westelijke verlcregen. H e t vondstenmateriaal u i t de grachten is enigszins beloopbaar te houden. vooral u i t de 15e eeuw. A a n de n o o r d z i j d e v a n de daarentegen zal met een h o u t e n balklaag overdekt z i j n op z ' n vroegst u i t het m i d d e n v a n de 17e eeuw (zie A l tijdens het verder optrekken v a n de m u r e n van toren v o n d aanzienlijk m i n d e r o p h o g i n g plaats, iets geweest, die eerst na het optreklcen v a n de westelijke o.a. w p 19). D e u i t de grachten afkomstige g r o n d de w o o n t o r e n volgden verdere ophogingen, waarbij meer dan een meter, tegenover r u i m twee meter aan tussenmuur ( i n de 15e eeuw) vervangen w e r d door de zal t o t een d a m o f d i j k z i j n opgeworpen, daarna w a a r s c h i j n l i j k tegen het kasteel een k l e i n t a l u d t o t de v o o r - o f zuidzijde. tongewelven die n u n o g aanwezig z i j n . w e r d het t e r r e i n opgehoogd eU g e ë g a l i s e e r d . D i t ge- stand k w a m . Bepaalde verschijnselen i n de p r o f i e - schiedde v e r m o e d e l i j k m i n o f meer g e l i j k t i j d i g m e t len aan de zuidzijde wezen hierop ( w p 17). Enige de b o u w v a n de oudste k e r n . t i j d later w e r d d i t geëgaliseerd en w e r d er o p n i e u w • De woontoren opgehoogd, n u m e t Idei v e r m e n g d met mergelpuin. D e rechthoeldge w o o n - o f zaaltoren had op kelder- Afb. 11. De kleine zaal op de hoofdverdieping; M o g e l i j k heeft m e n getracht een gracht aan te leggen. niveau - i n d i t geval feitelijk begane g r o n d - een met de altaarnissen. Inzet links en rechts de 17e-eeuwse Merkwaardige i n z i n k i n g e n i n de p r o f i e l w a n d e n l i j k e n b i n n e n r u i m t e v a n 9,5x16 m en was oorspronkelijk beschilderde deuren (witte stippellijn: muurtrapsporen). hierop te duiden. Deze aanleg zou i n verband k u n n e n verdeeld i n twee r u i m t e n , gescheiden door de huidige auteur. de oostA/and Foto staan m e t de naderhand n o g te bespreken brugpijlers. Deze gracht lag echter te h o o g o m voldoende water te k u n n e n bevatten. D e ophogingspakketten behorend b i j de b o u w v a n de w o o n t o r e n v o n d e n h u n afsluiting op ca. 3,60 m - P. en waren herkenbaar aan het gegeven dat er geen Boven: Afb. 9. Het voorterrein tijdens tiet onderzoek in 1981. 1: tiet profiel tegen de bakkerij: de westwand van wp 17 (zie afb 12); 2: de veldoventjes; 3: de eindpijler van de boogbrug; 4: waterput in de bakkerij; 5; ingang van de bakkerij; 6: aanbouw met eestvloer. Foto auteur. Links: Afb. 10. De dichtgezette muurtrap van de kelder naar de hoofd- verdieping. Foto auteur. 195 197 Privaatkokers waren in de muren uitgespaard en zijn later deels dichtgezet. In elk geval moet er zich een nabij de noordwesthoek hebben bevonden, getuige de hoge concentratie van het schervenmateriaal aldaar (wp 6). Ook na de ingebruikneming van de aanbouw bleef de koker in gebruik, wat was af te leiden uit spreiding in de datering van de vondsten: lopend van de late 14e eeuw tot het midden van de 16e eeuw. De overige bekende kokers zijn van later datum. In de zuidwand moeten er tenminste twee geweest zijn, gezien de afvoergoten die van daaruit richting gracht liepen (wp 21-12).'" De koker in de oostwand zal van na 1656 dateren. N - Z De buitenmuren bestaan ter hoogte van de kelders grotendeels uit breuksteen. Daarboven bevindt zich nu, althans aan de buitenzijde, vrijwel uitsluitend mergel. I n het ongewisse blijft of dit in de 14e eeuw ook al het geval was. Gezien de stratigrafie op het voorplein, alsmede de mergel-binnenmuur en de gewelfaanzetten, is na de vroegste fase van de bouw vrijwel zeker mergel toegepast voor wat betreft het opgaand muurwerk boven het kelderniveau. De breulcsteenonderbouw was waarschijnlijk aan de buitenzijde gepleisterd. Originele openingen uit de bouwtijd zijn nauwelijks terug te vinden; de vermoedelijke schietspleten en Ideine vensters zijn later vergroot. De enkele, nog herkenbare oudere vensteropeningen gaan hooguit terug tot de 15e eeuw, de periode van de aanbouw (periode II). De steunberen behoren zeker tot de oorspronkelijke opzet en hebben hoogstwaarschijnlijk uitspringende torens gedragen. Deze waren met elkaar verbonden door een open weergang met kanteling. Deze arkeltorens en de weergang waren ongetwijfeld 198 O - w in mergel uitgevoerd. In de westgevel van de oudste kern waren naast de sporen van de afgehakte steunberen ook de aanzetten van twee arkeltorens aanwezig, herkenbaar aan de schuin verlopende voegen in het muurwerk. Deze zijn aanzienlijk lager aangezet dan de twee huidige torentjes aan de oostgevel, hetgeen het vermoeden versterkt dat deze laatste van later datum zijn (periode IIB). De functie van de beide middensteunberen is minder duidelijk. De in de zuidwand aanwezige 'middenbeer' maakte mogelijk deel uit van de oorspronkelijke toegang, die in dat geval steeds op dezelfde plaats is gebleven en alleen later vergroot is. Hoewel slechts één paalspoor voor de huidige ingang aangetroffen werd, wordt er vooralsnog van uitgegaan dat de ingang zich altijd in het midden van de zuidwand heeft bevonden. De jukken van de houten brug stonden dan ter plaatse van de (latere) brugpijlerblokken. Het steunbeerfundament kan mogelijk een vooruitspringende ingangspartij hebben gedragen. De oorspronkelijke verbinding van kelder naar hoofdverdieping bestond uit een in de zuidmuur uitgespaarde trap. Deze is later geheel dichtgemetseld en werd tijdens het onderzoek gedeeltelijk vrijgelegd (afb. 10). H i j begon in de kelder ten westen van de muurverdilddng onder de huidige ingang en liep met een bocht door de muur. Het verdere verloop naar boven kon helaas niet worden vastgesteld.'' De verbinding tussen hoofd- en eerste verdieping kwam tot stand met behulp van i n het muurwerk uitgespaarde trappen. Zeker was er een i n de oostwand (afb. 7, nr.l), die begon i n een later tot altaarnis omgebouwde vensternis. Een tweede begon waarschijnlijk in de zuidwesthoek^" en liep i n de westmuur naar de eerste verdieping en mogelijk zelfs door naar de zolder. Opvallend was dat het muur- werk tot op zolderniveau vrijwel dezelfde dikte behield, daarmee tevens voldoende ruimte biedend aan een open weergang. • Verbouwingen in de 15e eeuw In de 15e eeuw werd het kasteel in drie fases verbouwd. Ze zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden en behoren waarschijnlijk tot één bouwcampagne. De eerste fase was een uitbreiding naar het westen (periode IIA). Mogelijk omstreeks het midden van de 15e eeuw werd het kasteel met circa 7 m uitgebreid in westelijke richting. Daar het muurwerk aanzienlijk minder zwaar werd uitgevoerd dan het bestaande deel (muurdUcte nu ca. 1 m) kwamen twee zalen van ongeveer 6x11 m tot stand. Ze werden waarschijnlijk voorzien van grotere vensters en stookplaatsen die Linksboven: Afb. 12. Doorsnede door het hoofdgebouw met de muurtrap- pen in de oostwand. 1: weergang; 2: reconstructie middeleeuwse kapvorm; 3: spant uit 1656 ondersteund door standvinl<.; 4: muurtrap in oostwand; 5 altaarnis in 1656, oorspronl^elijk toegang tot muurtrap; 6: oorspronkelijke altaarnis; 7; reconstructie van de steunberen; 8: aftekening van de oorspronkelijke verloop kap; 9: aanzet ouder gewelf. Tekening H. van der Wal 1979 RCE. Rechts: Afb. 13. De noordoostelijke arkeltoren met restant van de uitkragende weergang (2). 1:15e-eeuws venster; 3: verhoging door Cuypers 1893. Foto auteur. 199 Privaatkokers waren in de muren uitgespaard en zijn later deels dichtgezet. In elk geval moet er zich een nabij de noordwesthoek hebben bevonden, getuige de hoge concentratie van het schervenmateriaal aldaar (wp 6). Ook na de ingebruikneming van de aanbouw bleef de koker in gebruik, wat was af te leiden uit spreiding in de datering van de vondsten: lopend van de late 14e eeuw tot het midden van de 16e eeuw. De overige bekende kokers zijn van later datum. In de zuidwand moeten er tenminste twee geweest zijn, gezien de afvoergoten die van daaruit richting gracht liepen (wp 21-12).'" De koker in de oostwand zal van na 1656 dateren. N - Z De buitenmuren bestaan ter hoogte van de kelders grotendeels uit breuksteen. Daarboven bevindt zich nu, althans aan de buitenzijde, vrijwel uitsluitend mergel. I n het ongewisse blijft of dit in de 14e eeuw ook al het geval was. Gezien de stratigrafie op het voorplein, alsmede de mergel-binnenmuur en de gewelfaanzetten, is na de vroegste fase van de bouw vrijwel zeker mergel toegepast voor wat betreft het opgaand muurwerk boven het kelderniveau. De breulcsteenonderbouw was waarschijnlijk aan de buitenzijde gepleisterd. Originele openingen uit de bouwtijd zijn nauwelijks terug te vinden; de vermoedelijke schietspleten en Ideine vensters zijn later vergroot. De enkele, nog herkenbare oudere vensteropeningen gaan hooguit terug tot de 15e eeuw, de periode van de aanbouw (periode II). De steunberen behoren zeker tot de oorspronkelijke opzet en hebben hoogstwaarschijnlijk uitspringende torens gedragen. Deze waren met elkaar verbonden door een open weergang met kanteling. Deze arkeltorens en de weergang waren ongetwijfeld 198 O - w in mergel uitgevoerd. In de westgevel van de oudste kern waren naast de sporen van de afgehakte steunberen ook de aanzetten van twee arkeltorens aanwezig, herkenbaar aan de schuin verlopende voegen in het muurwerk. Deze zijn aanzienlijk lager aangezet dan de twee huidige torentjes aan de oostgevel, hetgeen het vermoeden versterkt dat deze laatste van later datum zijn (periode IIB). De functie van de beide middensteunberen is minder duidelijk. De in de zuidwand aanwezige 'middenbeer' maakte mogelijk deel uit van de oorspronkelijke toegang, die in dat geval steeds op dezelfde plaats is gebleven en alleen later vergroot is. Hoewel slechts één paalspoor voor de huidige ingang aangetroffen werd, wordt er vooralsnog van uitgegaan dat de ingang zich altijd in het midden van de zuidwand heeft bevonden. De jukken van de houten brug stonden dan ter plaatse van de (latere) brugpijlerblokken. Het steunbeerfundament kan mogelijk een vooruitspringende ingangspartij hebben gedragen. De oorspronkelijke verbinding van kelder naar hoofdverdieping bestond uit een in de zuidmuur uitgespaarde trap. Deze is later geheel dichtgemetseld en werd tijdens het onderzoek gedeeltelijk vrijgelegd (afb. 10). H i j begon in de kelder ten westen van de muurverdilddng onder de huidige ingang en liep met een bocht door de muur. Het verdere verloop naar boven kon helaas niet worden vastgesteld.'' De verbinding tussen hoofd- en eerste verdieping kwam tot stand met behulp van i n het muurwerk uitgespaarde trappen. Zeker was er een i n de oostwand (afb. 7, nr.l), die begon i n een later tot altaarnis omgebouwde vensternis. Een tweede begon waarschijnlijk in de zuidwesthoek^" en liep i n de westmuur naar de eerste verdieping en mogelijk zelfs door naar de zolder. Opvallend was dat het muur- werk tot op zolderniveau vrijwel dezelfde dikte behield, daarmee tevens voldoende ruimte biedend aan een open weergang. • Verbouwingen in de 15e eeuw In de 15e eeuw werd het kasteel in drie fases verbouwd. Ze zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden en behoren waarschijnlijk tot één bouwcampagne. De eerste fase was een uitbreiding naar het westen (periode IIA). Mogelijk omstreeks het midden van de 15e eeuw werd het kasteel met circa 7 m uitgebreid in westelijke richting. Daar het muurwerk aanzienlijk minder zwaar werd uitgevoerd dan het bestaande deel (muurdUcte nu ca. 1 m) kwamen twee zalen van ongeveer 6x11 m tot stand. Ze werden waarschijnlijk voorzien van grotere vensters en stookplaatsen die Linksboven: Afb. 12. Doorsnede door het hoofdgebouw met de muurtrap- pen in de oostwand. 1: weergang; 2: reconstructie middeleeuwse kapvorm; 3: spant uit 1656 ondersteund door standvinl<.; 4: muurtrap in oostwand; 5 altaarnis in 1656, oorspronl^elijk toegang tot muurtrap; 6: oorspronkelijke altaarnis; 7; reconstructie van de steunberen; 8: aftekening van de oorspronkelijke verloop kap; 9: aanzet ouder gewelf. Tekening H. van der Wal 1979 RCE. Rechts: Afb. 13. De noordoostelijke arkeltoren met restant van de uitkragende weergang (2). 1:15e-eeuws venster; 3: verhoging door Cuypers 1893. Foto auteur. 199 werden ingehakt i n de, n u tussenmuur geworden, b u r g 2005) gaat u i t van de vroege 16e eeuw. M i j n s L/nksofider; oude westelijke b u i t e n m u u r . De begane g r o n d w e r d inziens is het m i d d e n van de 15e eeuw t o c h het meest Afb. 14a. Voorbeeld van een veldtekening: ingericht als keuken annex voorraadruimte. I n de waarschijnlijk, zeker als de periode I I als é é n cam- werkput 17 (profiel 28). noordwesthoek^' w e r d omstreeks 1992 b i j de i n r i c h - pagne beschouwd w o r d t . " 1: verrommelde t i n g van de kelder t o t restaurant de middeleeuwse M i d d e n v o o r de h o o f d b u r c h t , direct ten zuiden van hunneuze laag met baksteen- en mergelbrokken; waterput gevonden, helaas zonder vondsten. het ingangsbordes, w e r d een drietal pijlerbloldcen van slijplaag; 5; grijsgroene, O f d i t bouwdeel n o g een open weergang Icreeg is niet mergelsteen aangetroffen, die zeer diep gefundeerd loopviakje; duidelijk. Constructief-technisch was d i t vanwege waren (periode I I C ) . Deze zullen een mergelstenen mergel- en speciebrokjes; de d u n n e m u r e n lastiger te realiseren. I n ieder geval boogbrug hebben gedragen, die de (vermoedelijk) bruin-grijs-groenige w e r d e n de steunberen aan de westzijde gesloopt en h o u t e n b r u g van de eerste fase heeft opgevolgd. De 10: mergelmuur daarmee o o k de hoektorens die erop rustten. H e t is eindpijler was zwaarder uitgevoerd, ca. 2x2 m (afb. 7, De v/estwand van humeuze toplaag; 2: mergelbrokkenlaag; 3: 4: mergel- zg. geloogde klei; 5a: grijs zandig 6: bruine klei; 7: bruine klei (löss) met enkele 7a : mergelslijp en brokjes; klei (ongeroerd); 9: blauwe klei 8: ongeroerd; van de bakkerij. o n d u i d e l i j k o f deze nieuwe gevel ter w ü l e v a n de sym- nr.3). W a a r s c h i j n l i j k begon daar een iets verhoogde Rechts: metrie w e r d voorzien van arkeltorentjes. Daarvan is weg i n de r i c h t i n g van de v o o r b u r c h t . D o o r m i d d e l Afb. 14b. De westwand van werkput 17 tegen de bakkerij. geen bewijs meer te vinden.^^ van een ophaalbaar brugdeel zal de ingang van het Interpretatie: M o g e l i j k i n dezelfde campagne w e r d de oostgevel kasteel met de meest noordelijke pijler verbonden of woonniveau; 3: opfiogingspakket, gemoderniseerd (periode I I B ) . H i e r verdwenen even- z i j n geweest, maar sporen daarvan waren d o o r de vele bouwniveau bakkerij; 5: ] 5e- (of 16e-)eeuwse ophoging, eens de steunberen op de f u n d e r i n g na en verrezen latere verbouwingen niet meer aantoonbaar. D e da- 14e-en 15e-eeuws schervenmateriaal; uitkragende torentjes op de hoeken met daartussen tering kan gerelateerd w o r d e n aan de ophogingspak- loopvlakje; 6:15e-eeuwse een iets overstekende topgevel. H e t zolderniveau had ketten i n de w e r k p u t t e n en globaal w o r d e n gesteld op tijdens de bouw van de oudste kern, bevat oa. 12e-eeuws 1: verstoorde enkele schiet- o f lichtopeningen. De n o o r d - en z u i d - de tweede helft 15e eeuw.^'' Alleen b i j extreem h o o g schervenmateriaal; m u u r behielden een open (uitl<j-agende) weergang, water van de Geul zal er overigens water onder de de zode (het oorspronkelijk nog steeds afleesbaar aan de dichtgezette poortjes i n bogen hebben gestaan. blauwe, gereduceerde de arkeltorens en de dalcmoet v a n de middeleeuwse kap (afb. 12, nr.8). D e datering van de arkeltorentjes bovengrond; ophoging; 2:18e-eeuws bouw- waarsch. 17e-eeuws; 4: 5a: 16e-eeuws 7; de eerste la : bouwniveau; 8: ongeroerde bevat humeus ophoging, grond, maaiveld) zal zijn afgestoken; rivierklei onder het 9: grondwaterniveau; 10: de bakkerij. • Het voorterrein in de 16e en 17e eeuw staat n o g steeds ter discussie. Eerder onderzoek (De G r o o t 1980) geeft een datering i n het begin v a n de De bestrating van veldkeien die op verschillende 15e eeuw; meer recente literatuur (Kastelen i n L i m - plaatsen ca. 30 c m onder het huidige maaiveld i n diverse w e r k p u t t e n w e r d aangetroffen, stamt waars c h i j n l i j k u i t de 16e en 17e eeuw.^' De keien waren gelegd i n en op een paklcet met vervuilde klei en fijn • Bouwperiode lil. De herbouw van 1656 p u i n , de zesde ophoging, D a a r i n vondstenmateriaal u i t de 15e en 16e eeuw. N a r u i m 75 jaar i n r u ï n e u z e toestand te hebben verkeerd, k w a m u i t e i n d e l i j k i n 1656 alsnog een her- Vermeldenswaard is dat tussen de brugpijlers en de b o u w t o t stand d o o r Reinier H o e n v a n Cartils. I n de later te bespreken bakkerij n ó g een m e r k w a a r d i g b o d e m h a d de b r a n d nauwelijks herkenbare sporen fenomeen w e r d aangetroffen. I n het vlak tekende achtergelaten. H e t meeste verbrande materiaal zal zich een 'gang' met vier lobben eraan a f D e w a n d e n b i n n e n de m u r e n z i j n terechtgekomen en was i n waren rossig verbrand, de b o d e m bevatte zwarte ma- de erna volgende periode grotendeels vergaan. V a n terie. W a r e n d i t veldoventjes, misschien bedoeld o m het m e r g e l m u u r w e r k was n o g verrassend veel b l i j - k a l k te branden? (aft). 6, nr.13). ven staan, naar bleek u i t de vele sporen v a n r o o d De ingravingen waren afgedekt met een zwartig l o o p - verldeurde mergel die na het ontpleisteren k o n d e n vlak w a a r i n 16e-eeuws materiaal v o o r k w a m . Daarop w o r d e n waargenomen. Z o was uftstekend te bepalen lag een heterogeen paldcet met p u i n en keien met enig welke m u u r d e l e n v a n v o o r o f juist na de b r a n d stam- 17e-eeuws materiaal. Ongeveer van h i e r u i t zal het b i j - den.^^ gebouw van periode I V z i j n opgetroldcen. H e t v o o r - D e westgevel was het zwaarst aangetast en w e r d v r i j - terrein zal derhalve i n het m i d d e n van de 17e eeuw al wel geheel n i e u w opgetroldcen. I n samenhang m e t v r i j w e l even h o o g hebben gelegen als heden ten dage een andere k a m e r i n d e l i n g werden o o k delen v a n (d.w.z. ca. 200 - P ) . de n o o r d m u u r v e r n i e u w d . D e m u u r t r a p p e n , o o k 201 werden ingehakt i n de, n u tussenmuur geworden, b u r g 2005) gaat u i t van de vroege 16e eeuw. M i j n s L/nksofider; oude westelijke b u i t e n m u u r . De begane g r o n d w e r d inziens is het m i d d e n van de 15e eeuw t o c h het meest Afb. 14a. Voorbeeld van een veldtekening: ingericht als keuken annex voorraadruimte. I n de waarschijnlijk, zeker als de periode I I als é é n cam- werkput 17 (profiel 28). noordwesthoek^' w e r d omstreeks 1992 b i j de i n r i c h - pagne beschouwd w o r d t . " 1: verrommelde t i n g van de kelder t o t restaurant de middeleeuwse M i d d e n v o o r de h o o f d b u r c h t , direct ten zuiden van hunneuze laag met baksteen- en mergelbrokken; waterput gevonden, helaas zonder vondsten. het ingangsbordes, w e r d een drietal pijlerbloldcen van slijplaag; 5; grijsgroene, O f d i t bouwdeel n o g een open weergang Icreeg is niet mergelsteen aangetroffen, die zeer diep gefundeerd loopviakje; duidelijk. Constructief-technisch was d i t vanwege waren (periode I I C ) . Deze zullen een mergelstenen mergel- en speciebrokjes; de d u n n e m u r e n lastiger te realiseren. I n ieder geval boogbrug hebben gedragen, die de (vermoedelijk) bruin-grijs-groenige w e r d e n de steunberen aan de westzijde gesloopt en h o u t e n b r u g van de eerste fase heeft opgevolgd. De 10: mergelmuur daarmee o o k de hoektorens die erop rustten. H e t is eindpijler was zwaarder uitgevoerd, ca. 2x2 m (afb. 7, De v/estwand van humeuze toplaag; 2: mergelbrokkenlaag; 3: 4: mergel- zg. geloogde klei; 5a: grijs zandig 6: bruine klei; 7: bruine klei (löss) met enkele 7a : mergelslijp en brokjes; klei (ongeroerd); 9: blauwe klei 8: ongeroerd; van de bakkerij. o n d u i d e l i j k o f deze nieuwe gevel ter w ü l e v a n de sym- nr.3). W a a r s c h i j n l i j k begon daar een iets verhoogde Rechts: metrie w e r d voorzien van arkeltorentjes. Daarvan is weg i n de r i c h t i n g van de v o o r b u r c h t . D o o r m i d d e l Afb. 14b. De westwand van werkput 17 tegen de bakkerij. geen bewijs meer te vinden.^^ van een ophaalbaar brugdeel zal de ingang van het Interpretatie: M o g e l i j k i n dezelfde campagne w e r d de oostgevel kasteel met de meest noordelijke pijler verbonden of woonniveau; 3: opfiogingspakket, gemoderniseerd (periode I I B ) . H i e r verdwenen even- z i j n geweest, maar sporen daarvan waren d o o r de vele bouwniveau bakkerij; 5: ] 5e- (of 16e-)eeuwse ophoging, eens de steunberen op de f u n d e r i n g na en verrezen latere verbouwingen niet meer aantoonbaar. D e da- 14e-en 15e-eeuws schervenmateriaal; uitkragende torentjes op de hoeken met daartussen tering kan gerelateerd w o r d e n aan de ophogingspak- loopvlakje; 6:15e-eeuwse een iets overstekende topgevel. H e t zolderniveau had ketten i n de w e r k p u t t e n en globaal w o r d e n gesteld op tijdens de bouw van de oudste kern, bevat oa. 12e-eeuws 1: verstoorde enkele schiet- o f lichtopeningen. De n o o r d - en z u i d - de tweede helft 15e eeuw.^'' Alleen b i j extreem h o o g schervenmateriaal; m u u r behielden een open (uitl<j-agende) weergang, water van de Geul zal er overigens water onder de de zode (het oorspronkelijk nog steeds afleesbaar aan de dichtgezette poortjes i n bogen hebben gestaan. blauwe, gereduceerde de arkeltorens en de dalcmoet v a n de middeleeuwse kap (afb. 12, nr.8). D e datering van de arkeltorentjes bovengrond; ophoging; 2:18e-eeuws bouw- waarsch. 17e-eeuws; 4: 5a: 16e-eeuws 7; de eerste la : bouwniveau; 8: ongeroerde bevat humeus ophoging, grond, maaiveld) zal zijn afgestoken; rivierklei onder het 9: grondwaterniveau; 10: de bakkerij. • Het voorterrein in de 16e en 17e eeuw staat n o g steeds ter discussie. Eerder onderzoek (De G r o o t 1980) geeft een datering i n het begin v a n de De bestrating van veldkeien die op verschillende 15e eeuw; meer recente literatuur (Kastelen i n L i m - plaatsen ca. 30 c m onder het huidige maaiveld i n diverse w e r k p u t t e n w e r d aangetroffen, stamt waars c h i j n l i j k u i t de 16e en 17e eeuw.^' De keien waren gelegd i n en op een paklcet met vervuilde klei en fijn • Bouwperiode lil. De herbouw van 1656 p u i n , de zesde ophoging, D a a r i n vondstenmateriaal u i t de 15e en 16e eeuw. N a r u i m 75 jaar i n r u ï n e u z e toestand te hebben verkeerd, k w a m u i t e i n d e l i j k i n 1656 alsnog een her- Vermeldenswaard is dat tussen de brugpijlers en de b o u w t o t stand d o o r Reinier H o e n v a n Cartils. I n de later te bespreken bakkerij n ó g een m e r k w a a r d i g b o d e m h a d de b r a n d nauwelijks herkenbare sporen fenomeen w e r d aangetroffen. I n het vlak tekende achtergelaten. H e t meeste verbrande materiaal zal zich een 'gang' met vier lobben eraan a f D e w a n d e n b i n n e n de m u r e n z i j n terechtgekomen en was i n waren rossig verbrand, de b o d e m bevatte zwarte ma- de erna volgende periode grotendeels vergaan. V a n terie. W a r e n d i t veldoventjes, misschien bedoeld o m het m e r g e l m u u r w e r k was n o g verrassend veel b l i j - k a l k te branden? (aft). 6, nr.13). ven staan, naar bleek u i t de vele sporen v a n r o o d De ingravingen waren afgedekt met een zwartig l o o p - verldeurde mergel die na het ontpleisteren k o n d e n vlak w a a r i n 16e-eeuws materiaal v o o r k w a m . Daarop w o r d e n waargenomen. Z o was uftstekend te bepalen lag een heterogeen paldcet met p u i n en keien met enig welke m u u r d e l e n v a n v o o r o f juist na de b r a n d stam- 17e-eeuws materiaal. Ongeveer van h i e r u i t zal het b i j - den.^^ gebouw van periode I V z i j n opgetroldcen. H e t v o o r - D e westgevel was het zwaarst aangetast en w e r d v r i j - terrein zal derhalve i n het m i d d e n van de 17e eeuw al wel geheel n i e u w opgetroldcen. I n samenhang m e t v r i j w e l even h o o g hebben gelegen als heden ten dage een andere k a m e r i n d e l i n g werden o o k delen v a n (d.w.z. ca. 200 - P ) . de n o o r d m u u r v e r n i e u w d . D e m u u r t r a p p e n , o o k 201 het ophaalbare brugdeel werd afgebroken. Rondom de noordelijke brugpijler werd een U-vormig fundament aangelegd waarop waarschijnlijk een gewelf werd opgetrokken tot tegen de kasteelmuur (afb. 5, nr.6).^^ Dit zal hebben gediend ter ondersteuning van het ingangsbordes. In zuidelijke richting sloot hierop een iets smallere L-vormige constructie met keermuurtjes aan. Dit enkele malen aangepaste fundament was hoogstwaarschijnlijk bedoeld om traptreden te ondersteunen. De datering zal samenvallen met de herbouw in 1656 of iets later. • die naar de kelder, werden buiten gebruik gesteld en dichtgemetseld, voor een deel met baksteen. Er kwam een nieuw trappenhuis ter linkerzijde van de ingang. De oude, kleine altaarnis in de oostgevel werd opgevolgd door een nieuwe, veel grotere ter plaatse van de vensternis met de toegang tot de muurtrap (afb. 11 en 12, nr.4 - 6). De meeste vensters ondergingen Ideine of grote wijzigingen. Alle vloeren werden vernieuwd met moer- en kinderbinten, soms ook onderslagbalken en op veel plaatsen werden troggewell^es aangebracht. De overkapping met behulp van acht spanten werd uitgevoerd als een eiken gordingenkap. De spanten waren opgebouwd uit twee juldcen en een driehoekspant. Het onderste juk werd in het midden ondersteund door een standvink (afb. 12, nr.3). De open weergang verdween vrijwel geheel. De oostgevel met de arkeltorentjes werd gehandhaafd en hersteld. De top zal geheel zijn vernieuwd en van een wolfseind voorzien. De ingang zal op dezelfde plaats zijn gebleven, doch werd mogelijk verbreed. De stenen boogbrug met Bouwperiode IV. Het bijgebouw met de bakkerij Mogelijk al voor het begin van de herbouw werd op het voorterrein ten zuiden van het hoofdgebouw een gebouw opgetrold<:en van ca. 7x11 m. De noordhoek van dit geheel uit mergelsteen opgetroldcen gebouw (muurdilcte ruim 1 m) was met een muur van bijna 10 m lang aangesloten op de zuidoosthoek van het kasteel. Opmerkelijk is de overhoekse ligging, vermoedelijk veroorzaakt door de loop van de gracht aldaar. De belangrijkste functie zal die van baklcerij zijn geweest, getuige de in baksteen uitgevoerde sleutelgatvormige oven aan de westzijde (afb. 15). Ernaast bevond zich een eestvloer, terwijl aan de oostzijde een verdiept keldertje en een waterbak waren aangelegd. De ingang, waarvan de onderdorpel nog herkenbaar was, bevond zich in het midden van de noordwestzijde. Uit de stratigrafie bleek dat hoewel een herkenbare insteek ontbrak, het muurwerk was opgetroldcen vanaf een midden 17e-eeuws loopvlak. In en onder het voormalige vloerniveau bevond zich eveneens 16e- en 17e-eeuws materiaal, met daarboven enkele 18e-eeuwse scherven. Onder de baldcerij lijkt zich een oudere grachtbodem af te tekenen. Het vondstenmateriaal uit de gracht buiten en ten oosten van de baldcerij is niet ouder dan het midden van de 17e-eeuw. Het bevatte ook veel 18e-eeuws materiaal, zoals Langerwehe voorraadsvaten (werkput 19). Het bouwwerk, waarin mogelijk ook een brouwerij was ondergebracht, zou eventueel gediend kunnen hebben als (tijdelijk) onderkomen tijdens de herbouw van de hoofdburcht, maar waarschijnlijk moet het later in de 17e eeuw gedateerd worden. Aan de zuidwestzijde werden vervolgens nog enkele schuurtjes aangebouwd. Afgaande op het kaartmateriaal zou alle bebouwing op het voorterrein omstreeks 1800 al weer zijn verdwenen, mogelijk als gevolg van beschadigingen in de Franse Tijd. Het is echter waarschijnlijker dat de toenmalige eigenaar. De Villers-Masbourg, een open en schoon voorterrein prefereerde. Een nieuw toegangsbordes met trappen lijkt in dezelfde periode (1810-20) tot stand te zijn gekomen en is recentelijk gerestaureerd. Al rond 1893 was een deel van het gebouw onderwerp van restauratie, toegeschreven aan P.J.H. Cuypers. De ronde toren op de noordwesthoek en het traptorentje in het midden van de voorgevel werden toegevoegd. Daarnaast vernieuwde men de meeste vensters en bracht een erker aan. De arkeltorentjes werden verhoogd en alle dakvensters vergroot en van een nieuwe omlijsting voorzien. De westgevel kreeg, net als de oostzijde, nu ook een wolfseind.^** • De voorburcht De voorburcht is helaas nauwelijks onderzocht. De huidige bebouwing stamt uit de 18e eeuw (datering: zie afb. 2, nr.l - 4). Uit enkele waarnemingen in rioleringssleuven bleek een ophoging van 0,5 tot 1 m. De lagen bevatten veel mergelpuin en aspalcketten, vermoedelijk was een deel van de oudere bebouwing uit vakwerk opgetrokken. Ook werd een waterput gevonden en waren er ingravingen, mogelijk van een oudere gracht. Tijdens het opnieuw uitgraven van de gracht tussen hoofd- en voorburcht werd een zware, middeleeuwse muur aangetroffen (afb. 2, nr.5). In de poortdoorgang kwam nog een 16e- of 17e-eeuwse brugkelder aan het licht. • Samenvatting Kasteel Schaloen, dat in het Geuldal ligt vlakbij kasteel Oud-Valkenburg, was onderwerp van een aantal onderzoekscampagnes rond 1980. Bij de laatste restauratie werd een flink deel van het muurwerk ontpleisterd en dat gaf gelegenheid voor archeologisch en bouwhistorisch onderzoek. Drie onderzoeksvragen stonden centraal. Was het hoofdgebouw een alleenstaand gebouw of maakte het deel uit van een groter complex? De tweede vraag betrof de ligging van de gracht: lag die vroeger dichter bij de muren dan tegenwoordig en de derde vraag was gericht op de datering. In de literatuur werd, tot dat moment, mede op grond van de toegepaste breuksteen, een 13e-eeuwse oorsprong verondersteld. Linksboven: Afb. 15. De broodoven in de bakkerij. Foto auteur. Rectits: Het antwoord op de eerste twee vragen bleek vrij eenvoudig en eenduidig te leveren, de laatste, een meer exacte betrouwbare datering, was aanzienlijk lastiger te beantwoorden. Om met dat laatste te be- Afb. 16. Beilegarde, Loiret (Frankrijk). Zie noot 17. Foto auteur. 202 203 het ophaalbare brugdeel werd afgebroken. Rondom de noordelijke brugpijler werd een U-vormig fundament aangelegd waarop waarschijnlijk een gewelf werd opgetrokken tot tegen de kasteelmuur (afb. 5, nr.6).^^ Dit zal hebben gediend ter ondersteuning van het ingangsbordes. In zuidelijke richting sloot hierop een iets smallere L-vormige constructie met keermuurtjes aan. Dit enkele malen aangepaste fundament was hoogstwaarschijnlijk bedoeld om traptreden te ondersteunen. De datering zal samenvallen met de herbouw in 1656 of iets later. • die naar de kelder, werden buiten gebruik gesteld en dichtgemetseld, voor een deel met baksteen. Er kwam een nieuw trappenhuis ter linkerzijde van de ingang. De oude, kleine altaarnis in de oostgevel werd opgevolgd door een nieuwe, veel grotere ter plaatse van de vensternis met de toegang tot de muurtrap (afb. 11 en 12, nr.4 - 6). De meeste vensters ondergingen Ideine of grote wijzigingen. Alle vloeren werden vernieuwd met moer- en kinderbinten, soms ook onderslagbalken en op veel plaatsen werden troggewell^es aangebracht. De overkapping met behulp van acht spanten werd uitgevoerd als een eiken gordingenkap. De spanten waren opgebouwd uit twee juldcen en een driehoekspant. Het onderste juk werd in het midden ondersteund door een standvink (afb. 12, nr.3). De open weergang verdween vrijwel geheel. De oostgevel met de arkeltorentjes werd gehandhaafd en hersteld. De top zal geheel zijn vernieuwd en van een wolfseind voorzien. De ingang zal op dezelfde plaats zijn gebleven, doch werd mogelijk verbreed. De stenen boogbrug met Bouwperiode IV. Het bijgebouw met de bakkerij Mogelijk al voor het begin van de herbouw werd op het voorterrein ten zuiden van het hoofdgebouw een gebouw opgetrold<:en van ca. 7x11 m. De noordhoek van dit geheel uit mergelsteen opgetroldcen gebouw (muurdilcte ruim 1 m) was met een muur van bijna 10 m lang aangesloten op de zuidoosthoek van het kasteel. Opmerkelijk is de overhoekse ligging, vermoedelijk veroorzaakt door de loop van de gracht aldaar. De belangrijkste functie zal die van baklcerij zijn geweest, getuige de in baksteen uitgevoerde sleutelgatvormige oven aan de westzijde (afb. 15). Ernaast bevond zich een eestvloer, terwijl aan de oostzijde een verdiept keldertje en een waterbak waren aangelegd. De ingang, waarvan de onderdorpel nog herkenbaar was, bevond zich in het midden van de noordwestzijde. Uit de stratigrafie bleek dat hoewel een herkenbare insteek ontbrak, het muurwerk was opgetroldcen vanaf een midden 17e-eeuws loopvlak. In en onder het voormalige vloerniveau bevond zich eveneens 16e- en 17e-eeuws materiaal, met daarboven enkele 18e-eeuwse scherven. Onder de baldcerij lijkt zich een oudere grachtbodem af te tekenen. Het vondstenmateriaal uit de gracht buiten en ten oosten van de baldcerij is niet ouder dan het midden van de 17e-eeuw. Het bevatte ook veel 18e-eeuws materiaal, zoals Langerwehe voorraadsvaten (werkput 19). Het bouwwerk, waarin mogelijk ook een brouwerij was ondergebracht, zou eventueel gediend kunnen hebben als (tijdelijk) onderkomen tijdens de herbouw van de hoofdburcht, maar waarschijnlijk moet het later in de 17e eeuw gedateerd worden. Aan de zuidwestzijde werden vervolgens nog enkele schuurtjes aangebouwd. Afgaande op het kaartmateriaal zou alle bebouwing op het voorterrein omstreeks 1800 al weer zijn verdwenen, mogelijk als gevolg van beschadigingen in de Franse Tijd. Het is echter waarschijnlijker dat de toenmalige eigenaar. De Villers-Masbourg, een open en schoon voorterrein prefereerde. Een nieuw toegangsbordes met trappen lijkt in dezelfde periode (1810-20) tot stand te zijn gekomen en is recentelijk gerestaureerd. Al rond 1893 was een deel van het gebouw onderwerp van restauratie, toegeschreven aan P.J.H. Cuypers. De ronde toren op de noordwesthoek en het traptorentje in het midden van de voorgevel werden toegevoegd. Daarnaast vernieuwde men de meeste vensters en bracht een erker aan. De arkeltorentjes werden verhoogd en alle dakvensters vergroot en van een nieuwe omlijsting voorzien. De westgevel kreeg, net als de oostzijde, nu ook een wolfseind.^** • De voorburcht De voorburcht is helaas nauwelijks onderzocht. De huidige bebouwing stamt uit de 18e eeuw (datering: zie afb. 2, nr.l - 4). Uit enkele waarnemingen in rioleringssleuven bleek een ophoging van 0,5 tot 1 m. De lagen bevatten veel mergelpuin en aspalcketten, vermoedelijk was een deel van de oudere bebouwing uit vakwerk opgetrokken. Ook werd een waterput gevonden en waren er ingravingen, mogelijk van een oudere gracht. Tijdens het opnieuw uitgraven van de gracht tussen hoofd- en voorburcht werd een zware, middeleeuwse muur aangetroffen (afb. 2, nr.5). In de poortdoorgang kwam nog een 16e- of 17e-eeuwse brugkelder aan het licht. • Samenvatting Kasteel Schaloen, dat in het Geuldal ligt vlakbij kasteel Oud-Valkenburg, was onderwerp van een aantal onderzoekscampagnes rond 1980. Bij de laatste restauratie werd een flink deel van het muurwerk ontpleisterd en dat gaf gelegenheid voor archeologisch en bouwhistorisch onderzoek. Drie onderzoeksvragen stonden centraal. Was het hoofdgebouw een alleenstaand gebouw of maakte het deel uit van een groter complex? De tweede vraag betrof de ligging van de gracht: lag die vroeger dichter bij de muren dan tegenwoordig en de derde vraag was gericht op de datering. In de literatuur werd, tot dat moment, mede op grond van de toegepaste breuksteen, een 13e-eeuwse oorsprong verondersteld. Linksboven: Afb. 15. De broodoven in de bakkerij. Foto auteur. Rectits: Het antwoord op de eerste twee vragen bleek vrij eenvoudig en eenduidig te leveren, de laatste, een meer exacte betrouwbare datering, was aanzienlijk lastiger te beantwoorden. Om met dat laatste te be- Afb. 16. Beilegarde, Loiret (Frankrijk). Zie noot 17. Foto auteur. 202 203 • Noten 1 2 Zie oratie Janssen 1992, Bij de brand is het verslag van de werkputten verloren gegaan, alsmede de vondstbeschrijvingen; de profieltekeningen bleven wel bewaard. Het onderzoek van enkele studenten naar het kasteel zelf is helaas niet afgerond en evenmin zijn er docuinentatietekeningen aangetroflin. Voor de beschrijving van het kasteel gebruik gemaakt van het afstudeerrapport van I , de Groot (zie De Groot en De Loos 1980), 3 4 5 6 De tekst luidt (origineel in Latijn: pax inviolata tibi anno 1575...). 'de ongeschonden vrede zij met U. I n 1575 werd kasteel Chaloen door oorlogsgeweld en brand verwoest en hebben de edele echtelieden Johannes Reinier Hoen van Cartils en Johanna Maria van Merwick, voorheen woonachtig te Valkenburg en Schin op Geul, mij hersteld en mij redding gebracht vanaf 1656' (afij, 4), 8 Moderniseringen van het kasteel in 1721 en 1738 worden aan hen toegeschreven. De ruïne zou tot 1919 i n familiebezit blijven met i n de late 19e eeuw zelfs plannen voor herbouw (opmetingstekeningen van Cuypers uit 1889), Tekeningen en/of rekeningen zijn niet gevonden in het Cuypersarchief; toeschrijving zie Berens 2007, De vraagprijs in 2009 was 17 miljoen. Toen het duurste woonhuis van Nederland ! o,a, Koreman 1958. Historisch gezien kon deze vroege datering niet onderbouwd worden, gezien de (late) eerste vermelding uit 1381, Zie later bij de chronologische beschrijving, bouwperiode IV, Ter illustratie wordt één profiel uitgebreider besproken (zie afb, 14a en 14b), PeüO = onderzijde natuurstenen onderdorpel van het venster rechts van trapbordes (met monogram V / M , Villers-Masbourg). Maaiveld (voorzijde) op ca,l,80 - P , de grens met ongeroerde klei ca. 4,20 - P, 10 11 12 13 14 ginnen: de resultaten w i j z e n i n de r i c h t i n g v a n de eeuw. T o e n begon Schaloen als een w o o n t o r e n m e t een b i n n e n r u i m t e van 9,5x16 m . I n de 15e eeuw w e r d aan de westzijde een u i t b r e i d i n g gepleegd, terw i j l de w o o n t o r e n v a n arkeltorentjes w e r d voorzien. B i j het kasteel hoorde o o k een v o o r b u r c h t , waar o o k verschillende bouwfasen herkenbaar z i j n . De grachten hebben n o o i t d i c h t langs de m u r e n gelegen, maar a l t i j d op enige afstand. V o o r een deel k o m t de middeleeuwse l i g g i n g van de grachten overeen m e t de h u i d i g e plek, hier en daar heeft de gracht w e l iets dichter b i j de m u r e n gelegen. O o k i n later eeuwen is regelmatig aan het kasteel v e r b o u w d . • 204 Er is geen ruimte om ze alle af te beelden. Ferraris zie afb. 3, Tranchot: zie Hupperetz 2005, 386. Hierdoor is vrij zeker aangetoond dat de baldcerij voor 1810/20 moet zijn gesloopt. Er is recent geen nieuw historisch onderzoek verricht, samenvatting uit bestaande literatuur : Koreman 1958 en Hupperetz 2005, 385, Zie ook Koreman voor de herkomst van de naam Schaloen, 7 9 tweede h e l f t v a n de 14e i n plaats v a n de vroege 13e Tijdens het uitgraven van de gracht tussen voor- en hoofdburcht werd nabij de tiendschuur zwaar muurwerk aangetrofiï'en, waarschijnlijk middeleeuws, (aft5, 2, nr,5), 15 16 De natuurlijke bodemopbouw, met de humeuze toplaag, ontbrak hier volledig. De ongeroerde Idei ging direct over i n een antropogene ophogingslaag, 17 Janssen 1997, 65. Parallellen met een vergelijkbare steunbeerconfiguratie zouden Starrenburg bij Rotterdam en Ter Kleef bij Haarlem kunnen zijn. A l springen de steunberen daar aanzienlijk minder ver uit (meer lisenen). Mogelijk ook Heenvliet, maar daar waren de torens al wel op maaiveldhoogte aangezet. Deze bevinden zich alle in West Nederland en dateren uit de eerste helft van de 13e eeuw. Vergelijkbare voorbeelden in de meer nabije omgeving van Valkenburg heb ik nog niet kunnen vinden. Het kasteel van Bellegarde (Loiret, Frankrijk) dat uit het midden van de 14e eeuw dateert, heeft soortgelijke steunberen met • daarop forse arkeltorens (afb, 16). Steunberen met een zelfde zwaarte als Schaloen bezat het kasteel van Balgoy, echter hier overhoeks geplaatst. 18 Datering 15e of 16e eeuw, een ervan, de oostelijke, hoorde bij het privaat uit noot 19, 19 Een op de hoofdverdieping uitgespaard privaat waarin de trap had moeten eindigen, was al voor het begin van het onderzoek wegens bouwvalligheid van de gevel aldaar geheel opgevuld met baksteen. Reconstructiepoging zie plattegrond afb, 7, nr,2. Een ogenschijnlijk (te) hoog aangebracht kaarsnisje wees hierop, de muurtrap kwam mogelijk uit i n de N W hoektoren, van waaruit dan de weergang en de zolder bereikt kon worden (De Groot en De Loos 1980), In de doorgang naar de in 1893 toegevoegde toren van Cuypers, de put is met een glasplaat overdekt. Bij de herbouw in 1656 is deze gevel grotendeels opnieuw opge troldcen, 23 In dat geval kunnen ook de dateringen van ophogingspaklcetten een rol spelen, marge ca.1425-1475. De datering van de aanbouw 11A is toch meer waarschijnlijk kort voor of omstreeks het midden van de 15e eeuw. De brugpijlers (II C) zijn op grond van de stratigrafie ook dateerbaar rond het midden van die eeuw. Bepalend zijn vermoedelijk de 4e en 5e ophoging, vervuilde klei en puin. Het ontbreken van insteken maakte nauwkeuriger datering onmogelijk. 21 Literatuur Bauer, T.C, Een kasteel - Borgharen? ingekrast in mergel, in: Jaarboek Monumentenzorg, 1996, 58-64, Berens H., (red.), P.].H. Cuypers, (1827-1921) Het complete werk, Rotterdam 2007, 309, Groot, I , de, en M , de Loos, Kasteel Chaloen, historisch onderzoek, 1980, Hupperetz, W„ B. 01de Meierink en R, Rommes (red.), Kastelen in Limburg. Burchten en Landhuizen 1000-1800, Utrecht 2005. 386. Janssen, H,L„ Het kasteel centraal Een integrale benadering van een materieel object (oratie), Utrecht 1992, Janssen, H,L„ J,M,M, Kylstra-Wielinga, B, Olde Meierink (red,), 1000 jaar kastelen in Nederland, Utrecht 1996, 65. Kolman, C„ E, Stades-Visser, R, Stenvert, S. van Ginkel-Meester, Monumenten in Nederland: Limburg, Waanders, ZwoUe, 2003, 289, Koreman, J.G.J., Kasteel Schaloen te Oud Valkenburg, Gulden reeks van Limburgse monumenten nr 11, 1958. Steijnen, J„ Kasteel Chaloen, Valkenburg, Buiten (1916), 76, Elders waren er op dit niveau (2-2,30 - P) hier en daar assige loopvlakjes te vinden, I n het algemeen was de bovenlaag te veel verstoord en vermengd om conclusies te kunnen treldcen. Zie de plattegronden i n De Groot en De Loos 1980; de plaatsruimte hier laat niet toe dit aan te geven. 27 Een nieuw gebouwde ophaalbrug is niet geheel uitgesloten, ' maar onwaarschijnlijk. Meer uitgebreide beschrijving i n De Groot en De Loos 1980 en Hupperetz 2005. LmkshoMen: Afh. 17, Werk in mtvoetrmg, de zuidgevel van de hoofdburcht tijdens het onderzoek. Foto auteur. Rechts: Afb. 18. Luchtfoto van het complex in 1981. Afkomstig van een kalender van aannemer Woudenberg. 205 • Noten 1 2 Zie oratie Janssen 1992, Bij de brand is het verslag van de werkputten verloren gegaan, alsmede de vondstbeschrijvingen; de profieltekeningen bleven wel bewaard. Het onderzoek van enkele studenten naar het kasteel zelf is helaas niet afgerond en evenmin zijn er docuinentatietekeningen aangetroflin. Voor de beschrijving van het kasteel gebruik gemaakt van het afstudeerrapport van I , de Groot (zie De Groot en De Loos 1980), 3 4 5 6 De tekst luidt (origineel in Latijn: pax inviolata tibi anno 1575...). 'de ongeschonden vrede zij met U. I n 1575 werd kasteel Chaloen door oorlogsgeweld en brand verwoest en hebben de edele echtelieden Johannes Reinier Hoen van Cartils en Johanna Maria van Merwick, voorheen woonachtig te Valkenburg en Schin op Geul, mij hersteld en mij redding gebracht vanaf 1656' (afij, 4), 8 Moderniseringen van het kasteel in 1721 en 1738 worden aan hen toegeschreven. De ruïne zou tot 1919 i n familiebezit blijven met i n de late 19e eeuw zelfs plannen voor herbouw (opmetingstekeningen van Cuypers uit 1889), Tekeningen en/of rekeningen zijn niet gevonden in het Cuypersarchief; toeschrijving zie Berens 2007, De vraagprijs in 2009 was 17 miljoen. Toen het duurste woonhuis van Nederland ! o,a, Koreman 1958. Historisch gezien kon deze vroege datering niet onderbouwd worden, gezien de (late) eerste vermelding uit 1381, Zie later bij de chronologische beschrijving, bouwperiode IV, Ter illustratie wordt één profiel uitgebreider besproken (zie afb, 14a en 14b), PeüO = onderzijde natuurstenen onderdorpel van het venster rechts van trapbordes (met monogram V / M , Villers-Masbourg). Maaiveld (voorzijde) op ca,l,80 - P , de grens met ongeroerde klei ca. 4,20 - P, 10 11 12 13 14 ginnen: de resultaten w i j z e n i n de r i c h t i n g v a n de eeuw. T o e n begon Schaloen als een w o o n t o r e n m e t een b i n n e n r u i m t e van 9,5x16 m . I n de 15e eeuw w e r d aan de westzijde een u i t b r e i d i n g gepleegd, terw i j l de w o o n t o r e n v a n arkeltorentjes w e r d voorzien. B i j het kasteel hoorde o o k een v o o r b u r c h t , waar o o k verschillende bouwfasen herkenbaar z i j n . De grachten hebben n o o i t d i c h t langs de m u r e n gelegen, maar a l t i j d op enige afstand. V o o r een deel k o m t de middeleeuwse l i g g i n g van de grachten overeen m e t de h u i d i g e plek, hier en daar heeft de gracht w e l iets dichter b i j de m u r e n gelegen. O o k i n later eeuwen is regelmatig aan het kasteel v e r b o u w d . • 204 Er is geen ruimte om ze alle af te beelden. Ferraris zie afb. 3, Tranchot: zie Hupperetz 2005, 386. Hierdoor is vrij zeker aangetoond dat de baldcerij voor 1810/20 moet zijn gesloopt. Er is recent geen nieuw historisch onderzoek verricht, samenvatting uit bestaande literatuur : Koreman 1958 en Hupperetz 2005, 385, Zie ook Koreman voor de herkomst van de naam Schaloen, 7 9 tweede h e l f t v a n de 14e i n plaats v a n de vroege 13e Tijdens het uitgraven van de gracht tussen voor- en hoofdburcht werd nabij de tiendschuur zwaar muurwerk aangetrofiï'en, waarschijnlijk middeleeuws, (aft5, 2, nr,5), 15 16 De natuurlijke bodemopbouw, met de humeuze toplaag, ontbrak hier volledig. De ongeroerde Idei ging direct over i n een antropogene ophogingslaag, 17 Janssen 1997, 65. Parallellen met een vergelijkbare steunbeerconfiguratie zouden Starrenburg bij Rotterdam en Ter Kleef bij Haarlem kunnen zijn. A l springen de steunberen daar aanzienlijk minder ver uit (meer lisenen). Mogelijk ook Heenvliet, maar daar waren de torens al wel op maaiveldhoogte aangezet. Deze bevinden zich alle in West Nederland en dateren uit de eerste helft van de 13e eeuw. Vergelijkbare voorbeelden in de meer nabije omgeving van Valkenburg heb ik nog niet kunnen vinden. Het kasteel van Bellegarde (Loiret, Frankrijk) dat uit het midden van de 14e eeuw dateert, heeft soortgelijke steunberen met • daarop forse arkeltorens (afb, 16). Steunberen met een zelfde zwaarte als Schaloen bezat het kasteel van Balgoy, echter hier overhoeks geplaatst. 18 Datering 15e of 16e eeuw, een ervan, de oostelijke, hoorde bij het privaat uit noot 19, 19 Een op de hoofdverdieping uitgespaard privaat waarin de trap had moeten eindigen, was al voor het begin van het onderzoek wegens bouwvalligheid van de gevel aldaar geheel opgevuld met baksteen. Reconstructiepoging zie plattegrond afb, 7, nr,2. Een ogenschijnlijk (te) hoog aangebracht kaarsnisje wees hierop, de muurtrap kwam mogelijk uit i n de N W hoektoren, van waaruit dan de weergang en de zolder bereikt kon worden (De Groot en De Loos 1980), In de doorgang naar de in 1893 toegevoegde toren van Cuypers, de put is met een glasplaat overdekt. Bij de herbouw in 1656 is deze gevel grotendeels opnieuw opge troldcen, 23 In dat geval kunnen ook de dateringen van ophogingspaklcetten een rol spelen, marge ca.1425-1475. De datering van de aanbouw 11A is toch meer waarschijnlijk kort voor of omstreeks het midden van de 15e eeuw. De brugpijlers (II C) zijn op grond van de stratigrafie ook dateerbaar rond het midden van die eeuw. Bepalend zijn vermoedelijk de 4e en 5e ophoging, vervuilde klei en puin. Het ontbreken van insteken maakte nauwkeuriger datering onmogelijk. 21 Literatuur Bauer, T.C, Een kasteel - Borgharen? ingekrast in mergel, in: Jaarboek Monumentenzorg, 1996, 58-64, Berens H., (red.), P.].H. Cuypers, (1827-1921) Het complete werk, Rotterdam 2007, 309, Groot, I , de, en M , de Loos, Kasteel Chaloen, historisch onderzoek, 1980, Hupperetz, W„ B. 01de Meierink en R, Rommes (red.), Kastelen in Limburg. Burchten en Landhuizen 1000-1800, Utrecht 2005. 386. Janssen, H,L„ Het kasteel centraal Een integrale benadering van een materieel object (oratie), Utrecht 1992, Janssen, H,L„ J,M,M, Kylstra-Wielinga, B, Olde Meierink (red,), 1000 jaar kastelen in Nederland, Utrecht 1996, 65. Kolman, C„ E, Stades-Visser, R, Stenvert, S. van Ginkel-Meester, Monumenten in Nederland: Limburg, Waanders, ZwoUe, 2003, 289, Koreman, J.G.J., Kasteel Schaloen te Oud Valkenburg, Gulden reeks van Limburgse monumenten nr 11, 1958. Steijnen, J„ Kasteel Chaloen, Valkenburg, Buiten (1916), 76, Elders waren er op dit niveau (2-2,30 - P) hier en daar assige loopvlakjes te vinden, I n het algemeen was de bovenlaag te veel verstoord en vermengd om conclusies te kunnen treldcen. Zie de plattegronden i n De Groot en De Loos 1980; de plaatsruimte hier laat niet toe dit aan te geven. 27 Een nieuw gebouwde ophaalbrug is niet geheel uitgesloten, ' maar onwaarschijnlijk. Meer uitgebreide beschrijving i n De Groot en De Loos 1980 en Hupperetz 2005. LmkshoMen: Afh. 17, Werk in mtvoetrmg, de zuidgevel van de hoofdburcht tijdens het onderzoek. Foto auteur. Rechts: Afb. 18. Luchtfoto van het complex in 1981. Afkomstig van een kalender van aannemer Woudenberg. 205 BB|p-.;;,..V'-p^ Uil,: Kasteel Schaloen tl Het bouwhistorisch en archeologisch Tom Bauer onderzoeii 1979-1981 Inleiding Als onderdeel van de opleiding restauratiearchitect van de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft werden vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw werkweken georganiseerd rond een historisch gebouw. Onder leiding van de hoogleraar J.G.N. Renaud en later ir. H.C. Knook werd het object door studenten bouwhistorisch en archeologisch onderzocht. Gedurende de jaren 1979 en 1981 hadden deze veldcampagnes het kasteel Schaloen bij Oud-VaUcenburg (L.) tot onderwerp. Omdat Renaud en zijn opvolger, professor Hans Janssen, het belang van Achtergmndafbeelding: Kasteel Foto auteur. 188 multidisciplinair onderzoek sterk benadrukten, werd Schaloen ook onder- Schaloen. worpen aan een beperkt historisch en bodemkundig onderzoek.' 189