...

Document 1954233

by user

on
Category: Documents
29

views

Report

Comments

Transcript

Document 1954233
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Inhoud
1
2
3
4
Inleiding .......................................................................................................... 1—1
1.1
Achtergrond ......................................................................................... 1—1
1.2
Doel en strekking van dit rapport.......................................................... 1—1
1.3
Organisatie van het onderzoek.............................................................. 1—2
1.4
Erkenning ............................................................................................ 1—2
1.5
Leeswijzer ........................................................................................... 1—2
Toelichting van in dit rapport gebruikte begrippen en terminologie ............ 2—1
2.1
Wat is systeemwerking en wat zijn hydraulische
systeemwerkingseffecten...................................................................... 2—1
2.2
Methode waarmee hydraulische effecten van systeemwerking zijn
gekwantificeerd.................................................................................... 2—1
2.3
Het begrip decimeringshoogten ............................................................ 2—3
2.4
Wat wordt bedoeld met verschillen met normfrequenties van
maatgevende waterstanden ................................................................... 2—3
2.5
Wat wordt bedoeld met generale uitspraken en waarom zijn ze van
belang .................................................................................................. 2—4
Resultaten uit andere onderzoeksprojecten ................................................... 3—1
3.1
Vergelijkbaar (complementair) onderzoek uitgevoerd in opdracht van
RIZA en DWW .................................................................................... 3—1
3.2
Delft Cluster onderzoek naar systeemwerking ...................................... 3—3
Hydraulische systeemwerkingseffecten als gevolg van het bezwijken van
zogenoemde “overige primaire waterkeringen” .............................................. 4—1
4.1
Definitie “Overige primaire waterkeringen” ......................................... 4—1
4.2
Hydraulische systeemwerkingseffecten indien enkel een “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt......................................................... 4—2
4.2.1
WL | Delft Hydraulics
Langs Westerschelde, Waddenzee en Noordzee (alleen
i
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
“primaire waterkering categorie a” bezwijkt)........................... 4—2
4.3
ii
4.2.2
Langs de Oosterschelde (alleen “primaire waterkering
categorie a” bezwijkt).............................................................. 4—4
4.2.3
Langs IJsselmeer, Ketelmeer en Vossemeer (alleen “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt) .......................................... 4—7
4.2.4
Langs Markermeer, IJmeer, Gooimeer, Eemmeer en
Nijkerkernauw (alleen “primaire waterkering categorie a”
bezwijkt) ................................................................................. 4—9
4.2.5
Langs Zwarte Meer (alleen “primaire waterkering categorie a”
bezwijkt) ................................................................................4—11
4.2.6
Langs de Overijsselsche Vecht en het Zwarte Water (alleen
“primaire waterkering categorie a” bezwijkt)......................... 4—13
4.2.7
In het benedenriviergebied van Rijn en Maas (alleen “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt) ........................................ 4—14
Hydraulische systeemwerkingseffecten indien een “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt, terwijl relevante “primaire
waterkeringen categorie b” reeds zijn bezweken................................. 4—16
4.3.1
Primaire verbindende waterkeringen in de Westerschelde ...... 4—16
4.3.2
Primaire verbindende waterkeringen in Oosterschelde,
Grevelingenmeer en Volkerak-Zoommeer.............................. 4—16
4.3.3
Primaire verbindende waterkeringen in het
benedenrivierengebied van Rijn en Maas............................... 4—17
4.3.4
Primaire verbindende waterkeringen aan het Noordzeekanaal 4—18
4.3.5
Primaire verbindende waterkeringen in IJsselmeer, Ketelmeer,
Vossemeer, Markermeer, IJmeer, Gooise meer, Eemmeer en
Nijkerkernauw ...................................................................... 4—18
4.3.6
Primaire verbindende waterkeringen in het Maas en Waal
gebied ................................................................................... 4—19
5
Grafisch overzicht van hydraulische systeemwerkingseffecten .................... 5—1
6
Literatuur ....................................................................................................... 6—1
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Samenvatting
Omschrijving activiteiten
Verkenningen naar systeemwerking langs bovenstroomse Rijntakken en bedijkte Maas zijn
gemaakt middels DelftFLS berekeningen (Van Mierlo, 2005; Garcia, 2006 en Van Mierlo,
2006a). Voor twintig dijkdoorbraaklocaties zijn hydraulische effecten van systeemwerking
bepaald, welke optreden indien ter plaatse de rivierdijk bezwijkt onder maatgevende
hydraulische condities. In vijf dijkdoorbraakberekeningen was een dijkring
gecompartimenteerd middels een nog aan te leggen compartimenteringsdijk. In een
berekening is ook de inzet van uitlaatwerken meegenomen, welke ingestroomd Maaswater
weer naar de Maas terugvoeren. Het betreft slechts beeldvormende (eerste verkennende)
compartimenteringsberekeningen. In elke berekening bezwijkt slechts op één locatie een
rivierdijk. Aangenomen is dat dijken die elders in het riviersysteem worden overstroomd
niet bezwijken.
Verkenningen naar systeemwerking langs overige primaire waterkeringen (c.q. niet langs
bovenstroomse Rijntakken en bedijkte Maas) zijn als volgt gedaan. Met SOBEK1D2D zijn
voor maatgevende hydraulische condities overstromingsberekeningen gemaakt voor een
mogelijke doorbraak van de Westerscheldedijk ter hoogte van Ellewoutsdijk.
Gebruikmakend van het SOBEK RE Noordelijke Delta Bekkenmodel, beschikbare hoogte
schematisaties van dijkringen, en op basis van expert judgement zijn ook schattingen
gemaakt van hydraulische systeemwerkingseffecten. Meer precies hydraulische
systeemwerkingseffecten ten gevolge van het bezwijken van overige primaire waterkeringen
categorie a (onderdeel uitmakende van een dijkring en grenzend aan Rijkswater, aangemerkt
als primaire gevarenbron), ervan uitgaande dat relevante primaire verbindende
waterkeringen categorie b niet bezwijken. Zo’n primaire verbindende waterkering kan men
ook beschouwen al een soort compartimenteringsdijk, welke een scheiding vormt tussen
verschillende (Rijks)wateren. Tevens is een inventarisatie gemaakt van veranderingen in
hydraulische systeemwerkingeffecten indien een primaire waterkering categorie a bezwijkt,
terwijl relevante primaire verbindende waterkeringen categorie b reeds zijn bezweken.
Hydraulische systeemwerkingseffecten zijn gekwantificeerd door het vergelijken van
maximale waterstanden in een referentieberekening zonder dijkdoorbraken met maximale
waterstanden in een dijkdoorbraakberekening. Deze verschillen in maximum waterstanden
zijn vervolgens vertaald naar verschillen in normfrequenties van maatgevende waterstanden.
Overstromingsschade is niet berekend.
Nagegaan is of het mogelijk is om generale uitspraken te doen. Hiermee wordt bedoeld het
schatten van hydraulische systeemwerkingseffecten gebruikmakend van reeds gemaakte
dijkdoorbraakberekeningen. Het mogelijke gebruik van generale uitspraken zal in
beleidstudies het aantal benodigde tijdrovende dijkdoorbraakberekeningen sterk reduceren.
WL | Delft Hydraulics
iii
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Conclusies:
Opgemerkt dient te worden dat de orde grootte van optredende hydraulische effecten van
systeemwerking afhangt van de betreffende dijkdoorbraaklocatie, de maatgevende
hydraulische condities en het gehanteerde bresgroeiscenario. Voor de gekozen
dijkdoorbraaklocaties geldt dat dit in het algemeen locaties zijn waar een dijkdoorbraak het
meest waarschijnlijkst is. Verder zijn realistische waarden gekozen voor de gehanteerde
hydraulische parameters en bijbehorend bresgroeiscenario.
Uit de verkenningen naar systeemwerking blijkt dat hydraulische effecten van
systeemwerking niet kunnen worden verwaarloosd. Behalve het overstromen van
aangrenzende en overige dijkringen (cascadewerking) zijn waterstandsverhogingen (c.q.
negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten) van 1.07m bij Gewande op de Maas,
onder gangbare dijkdoorbraak aannamen en realistische hydraulische maatgevende
condities, zeer substantieel te noemen. Bij Gewande op de Maas treedt onder maatgevende
condities een waterstandsverhoging van 1.07m op indien de linker Waaldijk ter hoogte van
Heerewaarden bezwijkt en als gevolg hiervan Waalwater via dijkring 40 (Heerewaarden) de
Maas opstroomt. Een dergelijke waterstandsverhoging bij Gewande betekent een verschil
met de normfrequentie (ter plaatse 1/1250e jaar) voor maatgevende waterstanden van
1/1250e jaar naar 1/28113e jaar. Waterstandverlagingen (positieve hydraulische
systeemwerkingseffecten) van maximaal 0.10m op de Rijntakken en Maas zijn in
verhouding hiermee als marginaal te beschouwen. Aangenomen is dat dijken in het
riviergedomineerde gebied bezwijken 6 uur voordat lokaal de hoogste rivierwaterstand
wordt bereikt. Naarmate het tijdstip van dijkdoorbraak eerder optreedt, worden zowel de
positieve als de negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten groter; de positieve zijn
niet meer marginaal te noemen maar blijven wel een orde kleiner dan de negatieve
hydraulische systeemwerkingseffecten. Het tijdstip van dijkdoorbraak is dus een cruciale
factor voor de orde van grootte van optredende hydraulische systeemwerkingseffecten.
Aangenomen is dat elders (c.q. niet ter hoogte van de dijkdoorbraaklocatie) overstroomde
dijken niet bezwijken. Het eventuele bezwijken van overstroomde dijken zal naar
verwachting het systeemwerkingsproces in negatieve zin beïnvloedden.
Verder blijkt uit de verkenningen dat primaire verbindende waterkeringen categorie b een
belangrijke/cruciale rol spelen in zowel de orde van grootte als het type hydraulische
systeemwerking dat optreedt als gevolg van het lokaal bezwijken van een rivierdijk.
Primaire verbindende waterkeringen (zoals de Afsluitdijk Andel en Wilhelminasluis,
Hellegatsdam, Philipsdam etc.) kunnen feitelijk worden beschouwd als een soort
compartimenteringsdijk, welke een barrière vormt tussen verschillende (Rijks)wateren. Ook
blijkt dat de mate van systeemwerking sterk wordt bepaald door de aanwezigheid van
secundaire dijken (vooral in het benedenrivierengebied), welke een dijkring verdelen in een
aantal kleinere en grotere compartimenten. Hoewel deze secundaire dijken (of wel
compartimenteringsdijken) in het algemeen lager zijn dan de primaire waterkeringen,
beperken deze secundaire dijken toch in sterke mate het overstromingsproces en derhalve
ook het type en orde van grootte van hydraulische systeemwerkingseffecten, welke optreden
tengevolge van een lokale dijkdoorbraak.
iv
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Gebleken is dat generale uitspraken met betrekking tot optredende hydraulische
systeemwerkingseffecten mogelijk zijn. Derhalve kan in beleidstudies het aantal
dijkdoorbraakberekeningen sterk worden gereduceerd.
Aangetoond is dat systeemwerking moeten worden meegenomen teneinde een juiste
inschatting te kunnen maken voor overstromingskansen en overstromingsrisico’s in
Nederland. Aanbevolen wordt om in eerste instantie te focussen op het meenemen van
negatieve vormen van systeemwerking en te trachten de bijbehorende negatieve effecten van
systeemwerking te voorkomen dan wel te minimaliseren.
Opgemerkt wordt dat systeemwerkingseffecten moeten worden meegenomen in
veiligheidsstudies, waarin infrastructurele wijzigingen in het bestaande systeem van
hoogwaterverdedigingswerken (b.v. de aanleg van een compartimenteringsdijk) worden
overwogen. Dit is nodig om te verifiëren of een maatregel, welke lokaal resulteert in een
toename van de veiligheid tegen overstroming niet op landelijk niveau resulteert in een
afname van de veiligheid tegen overstroming. Een dergelijke analyse kan niet worden
gemaakt door alleen hydraulische systeemwerkingseffecten te bestuderen. In zo’n analyse
moet het jaarlijkse overstromingsrisico (=jaarlijkse kans op dijkdoorbraak ergens in het
riviersysteem maal optredende schade) worden vergeleken met het jaarlijkse
overstromingsrisico voor de situatie dat de betreffende compartimenteringsdijk niet is
aangelegd.
Grafische presentatie van uitgevoerde verkenningen naar systeemwerking
De verkenningen naar systeemwerkingseffecten zijn op grafische wijze samengevat in
Figuur 5-1 (A3 formaat, zie hoofdstuk 5). Onderstaande figuur toont een deelgebied van
Figuur 5-1. Dit deelgebied betreft de Bovenrijn vanaf de Nederlandse grens, het
Pannerdensche Kanaal, de Nederrijn-Lek tot Ameide, de Waal tot Gorinchem, en de bedijkte
Maas van Boxmeer tot Dussen. In onderstaande figuur is per dijkvak aangegeven of een
dijkdoorbraak ter plaatse resulteert in nagenoeg gelijke (zwarte kleur), in enkel verlagingen
(groene kleuren), of in verlagingen en verhogingen (rode kleuren) van maximale (lees
maatgevende) rivierwaterstanden langs andere dijkvakken. Onderstaand figuur toont per
dijkvak het grootst optredende verschil in de maatgevende waterstand, dat ergens in het
rivierensysteem optreedt. Hoe donkerder de kleur rood, hoe hoger ergens de maatgevende
rivierwaterstand wordt. Hoe donkerder de kleur groen, hoe lager ergens de maatgevende
rivierwaterstand wordt. In onderstaande figuur is aangenomen dat enkel “primaire dijken
categorie a” bezwijken; aangenomen is dat “primaire waterkeringen categorie b” niet
bezwijken. Derhalve is de Heerewaardensche Afsluitdijk + Schutsluis Sint Andries grijs
gekleurd. Indien deze “primaire waterkering categorie b” bezwijkt, resulteert dit in zeer
grote verhogingen van maatgevende Maaswaterstanden doordat Waalwater via dijkring 40
(Heerewaarden) naar de Maas stroomt (zie scenario L15T6GCGU in Van Mierlo, 2006a).
Indien in de toekomst aanvullende dijkdoorbraakberekeningen worden gemaakt, dan wordt
zeker niet uitgesloten dat dit resulteert in verfijningen van Figuur 5-1.
WL | Delft Hydraulics
v
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Deelgebied van Figuur 5-1 (voor nader informatie, zie hoofdstuk 5)
Figuur 5-2 (A3 formaat, zie hoofdstuk 5) toont de ruimtelijke spreiding van hydraulische
systeemwerkingseffecten (c.q. verlagingen en verhogingen van maatgevende
rivierwaterstanden) ten gevolge van een linker Waaldijkdoorbraak bij Weurt. Tevens zijn de
overstroomde gebieden blauw gekleurd; hoe donkerder de kleur blauw hoe groter de
overstromingsdiepte. Onderstaande figuur toont een deelgebied van Figuur 5-2. Dit
deelgebied is nagenoeg gelijk aan het deelgebied getoond in de bovenstaande figuur. In de
bovenstaande figuur is het dijkvak ter hoogte van Weurt donker rood gekleurd; dit betekent
dat indien dit dijkvak doorbreekt er langs andere dijkvakken verlagingen en verhogingen
van maatgevende rivierwaterstanden optreden. In onderstaande figuur is te zien waar deze
verlagingen en verhogingen van maatgevende rivierwaterstanden optreden. Hoe donkerder
de kleur rood, hoe hoger lokaal de maatgevende rivierwaterstand wordt. Hoe donkerder de
kleur groen, hoe lager lokaal de maatgevende rivierwaterstand wordt. In onderstaande figuur
is te zien dat verhogingen van maatgevende waterstanden ten gevolge van een dijkdoorbraak
bij Weurt enkel optreden op de Maas. Dit komt doordat bij Weurt ingestroomd Waalwater
via dijkring 41 (Land van Maas en Waal) de Maas opstroomt. Ten gevolge van deze hoge
Maaswaterstanden worden dijkringen gelegen langs de Maas benedenstrooms van dijkring
41 overstroomt.
Stel dat dijkring 41 wordt gecompartimenteerd door een van West naar Oost lopende
compartimenteringsdijk. Dan resulteert een dijkdoorbraak bij Weurt per definitie in andere
hydraulische systeemwerkingseffecten (inclusief overstroomd gebied) dan getoond in de
onderstaande figuur. Uit de resultaten van scenario L5T6C2 (zie §5.11 en Tabel 6-1 in Van
Mierlo, 2005) is te zien dat in geval van genoemde compartimenteringsdijk er géén
waterstandverhogingen op de Maas optreden terwijl waterstandsverlagingen op Rijntakken
gelijk blijven. Het totaal overstroomde gebied wordt kleiner, echter overstromingsdiepten
worden aanzienlijk groter.
vi
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Deelgebied van Figuur 5-2 (voor nader informatie, zie hoofdstuk 5)
Aandachtspunten
De hydraulische systeemwerkingseffecten moeten nog worden vertaald naar een verminderd
of vermeerderd overstromingsrisico (c.q. het gesommeerde product van kans op allerlei
mogelijke overstromingen met hun bijbehorende schade) in het stroomgebied van Rijn en
Maas. In de 1st Delft Cluster tranche is een methode ontwikkeld voor het bepalen van
overstromingsrisico’s waarin systeemwerkingeffecten worden meegenomen (zie Van Mierlo
et al, 2007; en Van Mierlo et al, 2003). Deze methode is succesvol toegepast op een sterk
vereenvoudigde rivierconfiguratie. In de huidige 2de Delft Cluster tranche wordt deze
methode verder ontwikkeld. Het uiteindelijke doel is om middels deze methode
overstromingsrisico’s in het stroomgebied van Rijn en Maas te bepalen, waarbij
systeemwerking wordt meegenomen. Voor de acceptatie van deze nieuwe methode is het
van belang dat er een vertaalslag wordt gemaakt naar de huidige wijze van bepalen van
overstromingskansen. Zoals reeds is opgemerkt is het van belang om systeemwerking mee
te nemen in veiligheidsstudies, waarin infrastructurele wijzigingen in het bestaande systeem
van hoogwaterverdedigingswerken (b.v. de aanleg van een compartimenteringsdijk) worden
overwogen. Dit is nodig om te verifiëren of een maatregel, welke lokaal resulteert in een
toename van de veiligheid tegen overstroming niet op landelijk niveau resulteert in een
afname van de veiligheid tegen overstroming.
In het benedenrivierengebied van Rijn en Maas zijn meer bedreigingen (c.q
stormwaterstanden op zee, bovenstroomse rivierafvoeren en wind) van belang dan in het
bovenriviergebied (c.q. enkel bovenstroomse rivierafvoer). Het zelfde geldt voor de
Overijsselsche Vecht. In het benedenrivierengebied ligt voor een lokale maatgevende
waterstand de bijbehorende rivierafvoer niet eenduidig vast. De grootte van de rivierafvoer
is bepalend voor de grootte van de optredende hydraulische systeemwerkingseffecten ten
gevolge van een rivierdijkdoorbraak. Derhalve is het bepalen van hydraulische
systeemwerkingseffecten in het benedenrivierengebied gecompliceerder dan in het
bovenrivierengebied, en zijn voor het benedenrivierengebied en de Overijsselsche Vecht
kwalitatieve inschattingen gemaakt voor optredende hydraulische systeemwerkingseffecten.
WL | Delft Hydraulics
vii
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
In de Oosterschelde is het bepalen van hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge
van een Oosterscheldedijkdoorbraak waarbij de Stormvloedkering Oosterschelde niet
bezwijkt ook gecompliceerd; dit omdat rekening gehouden moet worden met de duur van
een storm op zee (c.q. met de duur dat de Stormvloedkering Oosterschelde gesloten blijft).
Derhalve zijn voor de Oosterschelde alleen potentiële positieve hydraulische
systeemwerkingseffecten bepaald. Voor het IJsselmeer, Zwartemeer en Markermeer worden
ook alleen potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten gegeven. De reden
hiervoor is dat hydraulische systeemwerkingseffecten behalve van het meerpeil ook
afhangen van de grootte van de afvoer van respectievelijk de IJssel en Overijsselsche Vecht
ten tijde van een meerdijkdoorbraak.
viii
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
1
Inleiding
1.1
Achtergrond
Q4309.00
December 2006
Het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) heeft
in 2006 aan WL|Delft Hydraulics de opdracht “Uitwerking systeemwerking Maas
(bestelnummer 4500058981)” verstrekt. De opdracht “Uitwerking systeemwerking Maas”
sluit nauw aan bij vergelijkbare opdrachten, verstrekt in 2005 door DWW (AK 053250 en
AK 31520869) en RIZA (80515863) voor het verkennen van systeemwerking in het
bovenrivierengebied van de Rijntakken.
De bevindingen van de bovengenoemde onderzoeksopdrachten zijn vastgelegd in een drietal
rapporten, zijnde:
1. Het voorliggende rapport “Verkenning systeemwerking in Nederland” (Van Mierlo,
2006b)
2. Het rapport “Uitwerking Systeemwerking Maas” (Van Mierlo, 2006a), en
3. Het rapport “Verkenning van systeemwerking in het bovenrivierengebied van de
Rijntakken (Van Mierlo, 2005).
1.2
Doel en strekking van dit rapport
In de rapporten “Verkenning van systeemwerking in het bovenrivierengebied van de
Rijntakken (Van Mierlo, 2005)” en “Uitwerking Systeemwerking Maas” (Van Mierlo,
2006a)” worden hydraulische systeemwerkingseffecten geanalyseerd ten gevolge van het
lokaal bezwijken van een dijk langs bovenstroomse Rijntakken en de bedijkte Maas.
In het voorliggende rapport “Verkenning systeemwerking in Nederland” (Van Mierlo,
2006b)” is nagegaan welke hydraulische systeemwerkingseffecten optreden indien lokaal
een zogenoemde “overige primaire waterkering” bezwijkt. Met “overige primaire
waterkeringen” wordt bedoeld de “primaire waterkeringen categorie a” welke niet zijn
gelegen langs bovenstroomse Rijntakken en de bedijkte Maas (c.q. langs Noordzee,
Waddenzee, Westerschelde, Oosterschelde, IJsselmeer, Markermeer, Zwarte Meer,
Overijsselsche Vecht; en in het benedenrivierengebied van Rijn en Maas). Met “overige
primaire waterkeringen” wordt ook bedoeld de in totaal 27 “primaire (verbindende)
waterkeringen categorie b”. Een voorbeeld van een “primaire verbindende waterkering
categorie b” is de Afsluitdijk, welke dijkring 6 (Friesland en Groningen) verbindt met
dijkring 12 (Wieringen). De Afsluitdijk kan ook worden gezien als een
compartimenteringsdijk, die twee Rijkswateren (c.q. Waddenzee en IJsselmeer; beide
aangemerkt als primaire gevarenbron) van elkaar scheidt.
Tevens wordt een samenvatting gegeven van de uitgevoerde verkenningen naar hydraulische
systeemwerkingseffecten. Meer concreet betreft het een grafische samenvatting van de
verkenningen van hydraulische systeemwerkingseffecten langs bovenstroomse Rijntakken
en bedijkt Maas (van Mierlo, 2005; Garcia, 2006; en Van Mierlo, 2006a) en langs de
bovengenoemde “overige primaire waterkeringen categorie a”.
WL | Delft Hydraulics
1—1
December 2006
1.3
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Organisatie van het onderzoek
Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd door Thieu van Mierlo en Rolf van Buren (WL |
Delft Hydraulics). Het onderzoek is namens Rijkswaterstaat begeleid door Robert Slomp
(RIZA Lelystad) in samenspraak met Wim Silva (RIZA Arnhem) en Marcel van der Doef
(DWW).
1.4
Erkenning
Door Johan Gudden van de Provincie Gelderland zijn DelftFLS modellen ter beschikking
gesteld. Deze DelftFLS modellen zijn zodanig aangepast/ingericht dat hydraulische effecten
van systeemwerking konden worden bepaald. Door Rene Piek van de Provincie ZuidHolland en Durk-Jan Lagendijk van de Provincie Zeeland zijn SOBEK1D2D hoogte
schematisaties van diverse dijkringen ter beschikking gesteld. Door Adri Beuns, RWS
Directie Zeeland, zijn gegevens verstrekt over de oppervlakte en maatgevende waterstand
van de diverse Zeeuwse wateren.
1.5
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving van de belangrijkste in dit rapport gebruikte begrippen
en terminologie. In hoofdstuk 3 worden de bevindingen naar de verkenningen van
systeemwerking langs bovenstroomse Rijntakken en bedijkte Maas beknopt samengevat.
Verder wordt in dit hoofdstuk een toelichting gegeven op het onderzoek naar
systeemwerking dat in het kader van Delft Cluster is (en wordt) uitgevoerd. In hoofdstuk 4
worden hydraulische systeemwerkingseffecten langs overige primaire waterkeringen (c.q.
niet gelegen langs bovenstroomse Rijntakken en bedijkte Maas) geïnventariseerd. Tenslotte
wordt in hoofdstuk 5 de verkenningen van hydraulische systeemwerkingseffecten langs
bovenstroomse Rijntakken, bedijkte Maas en overige primaire waterkeringen op grafische
wijze samengevat.
1—2
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
2
Q4309.00
December 2006
Toelichting van in dit rapport gebruikte
begrippen en terminologie
Dit hoofdstuk omschrijft de belangrijkste begrippen en terminologie, zoals in dit rapport
worden gebruikt.
2.1
Wat is systeemwerking en wat zijn hydraulische
systeemwerkingseffecten
Ten gevolge van een dijkdoorbraak kan in bepaalde gevallen niet alleen de aangrenzende
dijkring overstromen, maar kunnen als gevolg van cascadewerking ook andere dijkringen
overstromen. Als gevolg van een dijkdoorbraak zal een deel van het aanstromende
rivierwater in de overstroomde dijkring(en) worden geborgen. Deze berging van rivierwater
kan resulteren in een verlaging van waterstanden langs andere dijk(ring)en, waardoor de
veiligheid van deze dijk(ring)en toeneemt. Echter indien de overstroomde dijkring(en)
onvoldoende capaciteit hebben om het ingestroomde rivierwater te bergen, dan is het
mogelijk dat het ingestroomde rivierwater naar andere riviertakken weg stroomt. Indien zo’n
ontvangende riviertak een kleinere afvoercapaciteit heeft dan de riviertak waarvan het water
vandaan komt (b.v. Waalwater naar Maas, Rijnwater naar IJssel, IJsselwater naar
Overijsselsche Vecht), dan kan dit leiden tot zeer hoge waterstanden op zo’n ontvangende
riviertak en derhalve in een verlaging van de veiligheid voor dijk(ring)en gelegen langs zo’n
ontvangende riviertak. Voor nadere informatie betreffende het begrip systeemwerking en de
effecten van systeemwerking op het overstromingsrisico (product van de kans op
overstroming en bijbehorende schade) wordt verwezen naar Van Mierlo et al, 2007 en naar
Van Mierlo et al 2003.
Met hydraulische systeemwerkingseffecten worden bedoeld lokale verlagingen (positieve
effecten) en/of lokale verhogingen (negatieve effecten) van maatgevende rivierwaterstanden
ten gevolge van een dijkdoorbraak elders in het rivierensysteem.
2.2
Methode
waarmee
hydraulische
systeemwerking zijn gekwantificeerd
effecten
van
Hydraulische systeemwerkingseffecten zijn als volgt gekwantificeerd. Voor een
referentieberekening (waarin géén dijkdoorbraken optreden) zijn per rivierlocatie de hoogst
opgetreden waterstanden bepaald. Voor deze rivierlocaties zijn ook de hoogst opgetreden
waterstanden bepaald in dijkdoorbraakberekeningen, waarin een specifiek dijkvak bezwijkt.
Vervolgens is per rivierlocatie het Verschil in de Maximum Waterstand gedefinieerd (en
bepaald) als de hoogst opgetreden waterstand in de referentieberekening minus de hoogst
opgetreden waterstand in een dijkdoorbraakberekening. Op gelijke wijze zijn ook
Verschillen in het Maximum Debiet bepaald.
WL | Delft Hydraulics
2—1
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Indien voor een bepaalde rivierlocatie het verschil in de maximum waterstand negatief is,
dan betekent dit dat de hydraulische effecten van systeemwerking ook negatief zijn. Immers
in de dijkdoorbraakberekening is de hoogste waterstand hoger dan de hoogste waterstand in
de referentieberekening zonder dijkdoorbraken. Het zal duidelijk zijn dat voor positieve
verschillen in de maximum waterstand geldt dat de hydraulische effecten van
systeemwerking positief zijn.
Het begrip negatief hydraulische systeemwerkingseffect wordt nader verduidelijkt middels
Figuur 2-1, waarin waterstanden te Hoenzadriel (Maas_Km215.2) zijn gegeven indien géén
dijkdoorbraken optreden en indien de linker Waaldijk te Weurt doorbreekt (bron: Scenario
L5T6GCGU; Van Mierlo, 2006a). Waterstanden te Hoenzadriel ten gevolge van een
dijkdoorbraak te Weurt zijn hoger doordat ingestroomd Waalwater vanuit dijkring 41
doorstroomt naar de Maas. Het verschil in de maximum waterstand ter hoogte van
Hoenzadriel bedraagt -0.96(=6.78-7.74)m.
Doorbraak op locatie L5: linker W aaldijk bij W eurt (Waal_Km889.4)
Ref = Referentieberekening zonder dijkdoorbraken
Dijkdbr = Berekening met dijkdoorbraak bij W eurt
Meetlocatie: Hoenzadriel, Maas_Km215.2
Waterstanden in meters t.o.v. NAP
Ref _Hoenzadriel
Dijkdbr_Hoenzadriel
Tijdstip doorbraak
8.0
7.5
7.0
6.5
6.0
5.5
5.0
4.5
4.0
3.5
3.0
2.5
2.0
1.5
1.0
0.5
0.0
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Tijd in dage n
Figuur 2-1
2—2
Verschil in waterstanden te Hoenzadriel (Maas_Km215.2) in geval van géén dijkdoorbraken
(blauwe lijn, Ref_Hoenzadriel) en indien de linker Waaldijk bij Weurt doorbreekt ( rode lijn,
Dijkdbr_Hoezadriel). Bron: Scenario L5T6GCGU, Van Mierlo, 2006a.
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
2.3
Q4309.00
December 2006
Het begrip decimeringshoogten
Slomp (2006) geeft decimeringshoogten, berekend met Hydra modellen, voor primaire
waterkeringen langs zoete wateren en maakt hierbij een onderscheid tussen:
“decimeringshoogte voor waterstand”, zijnde het gemiddelde van het absolute
verschil in hoogte tussen toetspeil en waterstand met een overschrijdingsfrequentie,
die 10 keer hoger en lager is dan die van het toetspeil. Slomp (2006) verduidelijkt
dit begrip met het volgende voorbeeld. Voor rivierlocatie Bovenrijn_Km860 is de
normfrequentie gelijk aan 1/1250e per jaar. Het verschil in waterstand tussen een
frequentie van 1/12500e per jaar en de normfrequentie van 1/1250e per jaar bedraagt
0.865m. Het verschil tussen de normfrequentie van 1/1250e per jaar en een
frequentie van 1/125e per jaar bedraagt 0.976m. De decimeringshoogte voor de
waterstand voor rivier locatie Bovenrijn_Km860 is derhalve gelijk aan 0.9205m
[=(0.865+0.976)/2].
“decimeringshoogte voor benodigde kruinhoogte”, zijnde het gemiddelde van het
absolute verschil in hoogte tussen het hydraulisch belastingniveau bij
normfrequentie en hydraulisch belastingniveau met een overschrijdingsfrequentie,
die 10 keer hoger en lager is dan die van het hydraulisch belastingniveau bij
normfrequentie. Hierbij wordt 0.1 l/s als kritiek overslagdebiet genomen.
2.4
Wat
wordt
bedoeld
met
verschillen
normfrequenties van maatgevende waterstanden
met
Ten gevolge van systeemwerking kan lokaal de maatgevende waterstand worden verhoogd
(c.q. een negatief hydraulisch systeemwerkingseffect) dan wel worden verlaagd (c.q. een
positief hydraulisch systeemwerkingseffect). Onder maatgevende waterstand wordt hier
verstaan die waterstand, met bijbehorende normfrequentie van 1/x e jaar, welke nog veilig
door het betreffende dijkvak moeten kunnen worden gekeerd. Deze definitie is conform het
Hydraulisch Randvoorwaardenboek (2001). Indien negatieve hydraulische systeemwerking
optreedt, dan resulteert dit feitelijk in een lokale verhoging van de maatgevende waterstand.
Met andere woorden lokaal voor het dijkvak treedt niet de waterstand met de
normfrequentie van 1/xe jaar op, maar er treedt lokaal een hogere maatgevende waterstand
op met een lagere overschrijdingsfrequentie. In analogie geldt dat positieve hydraulische
systeemwerkingseffecten resulteren in lagere lokale maatgevende waterstanden, welke een
hogere overschrijdingsfrequentie hebben dan de geldende normfrequentie.
Het begrip verschil met normfrequentie van maatgevende waterstand wordt met het
volgende voorbeeld nader toegelicht. Voor Hoenzadriel op de Maas geldt een
normfrequentie van maatgevende waterstanden 1/1250e jaar. De “decimeringshoogte voor
waterstand” (zie §2.3) bij Hoenzadriel op de Maas bedraagt 0.80m. Ten gevolge van een
doorbraak in de linker Waaldijk bij Weurt wordt de maatgevende waterstand te Hoenzadriel
0.96m hoger (zie §2.2). Deze waterstandsverhoging van 0.96m betekent dat te Hoenzadriel
een maatgevende waterstand optreedt met een overschrijdingsfrequentie van 1/19608e jaar.
Kortom een dijkdoorbraak in de linker Waaldijk te Weurt resulteert in een zeer significant
verschil van 1/1250e jaar naar 1/19608e jaar met de normfrequentie (1/1250e jaar) van de
maatgevende waterstand te Hoenzadriel op de Maas.
WL | Delft Hydraulics
2—3
December 2006
2.5
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Wat wordt bedoeld met generale uitspraken en
waarom zijn ze van belang
Met een generale uitspraak wordt bedoeld het bepalen van hydraulische effecten van
systeemwerking als functie van wijzigingen in specifieke parameters zonder dat er
aanvullende dijkdoorbraakberekeningen worden gemaakt. Een generale uitspraak is in feite
het schatten van hydraulische effecten van systeemwerking door te interpoleren tussen (of
het extrapoleren van) resultaten van eerder gemaakte dijkdoorbraakberekeningen. Met een
ruimtelijke generale uitspraak wordt bedoeld het schatten van hydraulische
systeemwerkingseffecten gebruikmakende van berekeningsresultaten, beschikbaar voor
naburige dijkdoorbraaklocaties.
Het mogelijke gebruik van generale uitspraken betekent dat in beleidstudies het aantal
benodigde dijkdoorbraakberekeningen sterk kan worden gereduceerd.
2—4
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
3
Resultaten uit andere onderzoeksprojecten
3.1
Vergelijkbaar (complementair) onderzoek uitgevoerd
in opdracht van RIZA en DWW
In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies uit eerder onderzoek in opdracht van
RIZA en DWW beknopt samengevat. In dit onderzoek zijn middels DelftFLS berekeningen
verkenningen gemaakt van hydraulische systeemwerkingseffecten, die langs de
bovenstroomse Rijntakken en de bedijkte Maas optreden, ten gevolge van het onder
maatgevende condities bezwijken van rivierdijken. In totaal zijn twintig verschillende
dijkdoorbraaklocaties beschouwd. In vijf dijkdoorbraakberekeningen was een dijkring
gecompartimenteerd middels een nog aan te leggen compartimenteringsdijk. In een
compartimenteringsberekening is ook de inzet van uitlaatwerken meegenomen, welke
ingestroomd
Maaswater
weer
naar
de
Maas
terugvoeren.
De
compartimenteringsberekeningen zijn slechts beeldvormende (eerste verkennende)
berekeningen. Voor nadere achtergrond informatie over genoemd onderzoek wordt
verwezen naar Van Mierlo (2005), Garcia (2006) en Van Mierlo (2006a).
(i)
Orde grootte van optredende hydraulische systeemwerkingseffecten:
Hydraulische systeemwerkingseffecten (zie §2.1) langs de Rijntakken en de bedijkte Maas
kunnen niet worden verwaarloosd. Behalve het overstromen van aangrenzende en overige
dijkringen (cascadewerking) zijn waterstandsverhogingen van 1.07m op de Maas (negatieve
hydraulische systeemwerkingseffecten), onder gangbare dijkdoorbraak aannamen en
realistische
hydraulische
maatgevende
condities,
substantieel
te
noemen.
Waterstandverlagingen (positieve hydraulische systeemwerkingseffecten) van 0.10 m op de
Rijntakken en Maas zijn in verhouding hiermee als marginaal te beschouwen. Aangenomen
is dat dijken bezwijken 6 uur voordat lokaal de hoogste rivierwaterstand wordt bereikt.
Naarmate het tijdstip van dijkdoorbraak eerder optreedt dan 6 uur worden zowel de
positieve als de negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten groter; de positieve zijn
niet meer marginaal te noemen maar blijven wel een orde kleiner dan de negatieve
hydraulische systeemwerkingseffecten. Aangenomen is dat elders (c.q. niet ter hoogte van
dijkdoorbraaklocatie) overstroomde dijken niet bezwijken. Het eventuele bezwijken van
overstroomde dijken zal naar verwachting het systeemwerkingsproces in negatieve zin
beïnvloedden.
(ii)
Verschillen met maatgevende normfrequenties van maatgevende waterstanden:
Verschillen met normfrequenties van maatgevende waterstanden (zie §2.4) ten gevolge van
hydraulische systeemwerkingseffecten zijn significant en kunnen niet worden verwaarloosd.
Ter illustratie zijn in Tabel 3-1 verschillen met normfrequenties van maatgevende
waterstanden op de Maas gegeven, welke optreden als gevolg van een linker
Maasdijkdoorbraak ter hoogte van de Kraaijenbergse Plassen en als gevolg van een linker
Waaldijkdoorbraak ter hoogte van Heerewaarden. Tijdens een linker Waaldijkdoorbraak ter
hoogte van Heerewaarden stroomt Waalwater via dijkring 40 (Heerewaarden) naar de Maas.
Vooral ten gevolge van negatieve (c.q. waterstandsverhogingen) hydraulische
systeemwerkingseffecten (dh_Max is negatief) treden zeer grote verschillen op met
normfrequenties van maatgevende waterstanden.
WL | Delft Hydraulics
3—1
December 2006
Tabel 3-1
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Verschillen met normfrequenties van maatgevende waterstanden op de Maas ten gevolge van
locale dijkdoorbraken.
Dijkdoorbraakscenario
A
Meetlocatie
B
Verschil
freq.
in de
t.g.v.
Maximum
systeemWaterstand
werking
Decimeringshoogten
voor de
waterstand
Norm
freq.
Verschil
in de
Maximum
Waterstand
freq.
t.g.v.
systeemwerking
m
1/x e jaar
m
1/x e jaar
m
1/x e jaar
0.66
0.76
0.70
0.71
0.71
0.71
0.79
0.80
0.77
0.71
0.56
1/1250
1/1250
1/1250
1/1250
1/1250
1/1250
1/1250
1/1250
1/1250
1/2000
1/2000
0.00
0.01
0.01
0.01
0.02
0.04
0.07
0.07
0.08
0.08
0.07
1/1250
1/1223
1/1213
1/1198
1/1182
1/1094
1/1013
1/1013
1/979
1/1552
1/1527
0.00
0.00
-0.01
-0.03
-0.09
-0.58
-1.07
-1.06
-0.94
-0.86
-0.72
1/1250
1/1250
1/1275
1/1383
1/1685
1/8278
1/28113
1/25747
1/20679
1/32955
1/37732
Maas
Gennep, Maas_Km155.3
L9 BeerseO, Maas_Km164.20
L10 K.Plassen, Maas_Km169.1
L17 Grave, Maas_Km173.9
L12 & L18, Maas_Km180
L14 N.Schans,Maas_Km196.65
Gewande, Maas_Km213.4
L13 Hoenzadrl, Maas_Km215.2
L11 Hedikhzn, Maas_Km225.8
Drongelen, Maas_Km235
Dussen, Maas_Km243.2
Opmerkingen:
1. Scenario A; doorbraak in linker Maasdijk ter hoogte van de Kraaijenbergse Plassen (bron:
scenario L10T6GCGU in Van Mierlo, 2006a),
2. Scenario B; doorbraak in linker Waaldijk ter hoogte van Heerewaarden (bron: scenario
L15T6GCGU in Van Mierlo, 2006a).
3. Voor definitie van het “Verschil in de Maximum Waterstand” zie §2.2,
4. “Decimeringshoogten voor de waterstand” zijn overgenomen uit Slomp (2006); voor
definitie zie §2.3,
5. Voor definitie van “Norm frequentie van de maatgevende waterstand” zie §2.4,
6. freq. t.g.v. systeemwerking = overschrijdingsfrequentie (1/xe jaar) rekeninghoudend met
hydraulische systeeemwerkingseffecten (c.q. verschillen in de maximum waterstand), welke
optreden tengevolge van de betreffende dijkdoorbraak.
(iii)
Generale uitspraken:
Aangetoond is dat generale uitspraken (zie §2.5) mogelijk zijn indien voor een specifieke
dijkdoorbraaklocatie de karakteristieken van het dijkdoorbraakproces variëren. Ook is
aangetoond dat ruimtelijke generale uitspraken (c.q. tussen naburige dijkdoorbraaklocaties)
mogelijk zijn. Voor nadere informatie omtrent mogelijkheid van generale uitspraken wordt
verwezen naar Van Mierlo (2005), Garcia (2006) en Van Mierlo (2006a).
(iv)
Overstromingsschade:
Overstromingsschade in de diverse dijkdoorbraakberekeningen is (nog) niet berekend. De
orde grootte van hydraulische systeemwerkingseffecten alsmede verschillen met
normfrequenties van maatgevende waterstanden zijn zeer indicatief voor het beschrijven van
de potentiële systeemwerking in een bepaald stroomgebied. Echter, vaststellen of een
specifieke veiligheidsmaatregel (b.v. aanleg van een compartimenteringsdijk) onder het
heersende systeemwerkingsregiem resulteert in een toename of afname van de veiligheid
tegen overstroming in het stroomgebied als geheel, kan niet alleen worden bepaald door het
bestuderen van hydraulische systeemwerkingseffecten. In zo’n geval moet het jaarlijkse
overstromingsrisico (=jaarlijkse kans op dijkdoorbraak maal optredende schade) worden
vergeleken met het jaarlijkse overstromingsrisico voor de situatie dat de betreffende
compartimenteringsdijk niet is aangelegd.
3—2
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Samenvattende conclusie:
Aangetoond is dat systeemwerking moeten worden meegenomen teneinde een juiste
inschatting te kunnen maken voor overstromingskansen en overstromingsrisico’s in
Nederland. Aanbevolen wordt om in eerste instantie te focussen op het meenemen van
negatieve vormen van systeemwerking en te trachten de bijbehorende negatieve effecten van
systeemwerking te voorkomen dan wel te minimaliseren.
3.2
Delft Cluster onderzoek naar systeemwerking
In de 1e Delft Cluster tranche (c.q. het project DC 02.01.01: Effects of River System
Behaviour on Flood Risk) is een methode ontwikkeld voor het bepalen van
overstromingsrisico’s waarbij effecten van systeemwerking worden meegenomen. Deze
methode is succesvol toegepast op een sterk geschematiseerde rivierconfiguratie met
eenvoudige beschrijvingen van faalmechanismen, een beperkt aantal doorbraaklocaties, en
aannamen voor verdelingsfuncties van dijksterkte en bovenstroomse hoogwaterafvoergolven
(zie Van Mierlo et al, 2007; en Van Mierlo et al, 2003).
Momenteel loopt er in het kader van de 2e Delft Cluster tranche (c.q. het project DC CT04;
deel project CT04.35: System behaviour) een vervolgonderzoeksproject waarin deze
methode verder wordt ontwikkeld. Het uiteindelijke doel is om op een efficiënte en
objectieve wijze overstromingsrisico’s in Nederland te kunnen bepalen waarbij
systeemwerkingseffecten worden meegenomen. Het bepalen van overstromingskansen en
overstromingsrisico’s is complex vanwege allerlei correlaties. Bijvoorbeeld de kans dat
linker en rechter Maasdijken overstromen (en mogelijk bezwijken) is gecorreleerd aan de
kans dat de linker Waaldijk bij Weurt bezwijkt. Indien de linker Waaldijk bij Weurt bezwijkt
stroomt Waalwater via dijkring 41 (Land van Maas en Waal) naar de Maas. Dit resulteert in
zeer hoge Maaswaterstanden en overstromingen benedenstrooms van dijkring 41. In de
Delft Cluster methode worden dit soort statistische correlaties automatisch meegenomen.
Dit omdat de interactie tussen rivierafvoeren, het bezwijken van dijken en de daaraan
gerelateerde overstromingen en overstromingsschade integraal wordt meegenomen.
WL | Delft Hydraulics
3—3
Verkenning systeemwerkling in Nederland
4
Q4309.00
December 2006
Hydraulische systeemwerkingseffecten als
gevolg van het bezwijken van zogenoemde
“overige primaire waterkeringen”
In dit hoofdstuk worden hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge van een
mogelijke doorbraak in zogenoemde “overige primaire waterkeringen” verkend. In §4.1 is
aangegeven wat met “overige primaire waterkeringen” wordt bedoeld. In §4.2 worden
hydraulische systeemwerkingseffecten besproken indien alleen een “overige primaire
waterkering a” bezwijkt. In §4.3 worden hydraulische systeemwerkingseffecten besproken
indien een “overige primaire waterkering a” bezwijkt, terwijl relevante primaire
(verbindende) waterkeringen categorie b reeds zijn bezweken. Een primaire waterkering
categorie b kan men ook beschouwen al een soort compartimenteringsdijk, welke een
scheiding vormt tussen verschillende (Rijks)wateren.
Alleen verschillen in de maximum waterstand (voor definitie, zie §2.2) worden besproken,
die zich manifesteren op Rijkswateren, welke als primaire gevarenbron (zie Hydraulisch
Randvoorwaardenboek, 2001) zijn aangemerkt. Aangenomen is dat een “primaire
waterkering” bezwijkt onder maatgevende belasting. De (kwalitatieve) hydraulische
systeemwerkingseffecten zijn bepaald op basis van expert judgement, waarbij deels gebruik
is gemaakt van hydraulische modellen. Overstromingsschade is niet in beschouwing
genomen.
4.1
Definitie “Overige primaire waterkeringen”
In het Hydraulisch Randvoorwaardenboek 2001 worden de volgende categorieën primaire
waterkeringen onderscheiden:
Primaire waterkeringen a, behorende tot stelsels die dijkringgebieden – al dan niet
met hoge gronden – omsluiten en direct buitenwater keren,
Primaire waterkeringen b, die voor dijkringgebieden zijn gelegen (dan wel
dijkringgebieden verbinden) en buitenwater keren.
Primaire waterkeringen c, niet bestemd tot directe kering van buitenwater. De
Diefdijk (feitelijk een compartimenteringsdijk), welke een binnendijkse primaire
waterscheiding vormt tussen dijkring 16 en 43, is een voorbeeld van een primaire
waterkering categorie c.
Primaire waterkeringen d, als een van de categorie a t/m c, maar ligt buiten de
landsgrenzen.
In dit hoofdstuk wordt met “overige primaire waterkeringen” bedoeld:
Primaire waterkeringen, categorie a welke onderdeel zijn van dijk(ring)en (1, 2, 3,
4, 5 Waddeneilanden), 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22,
23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 35 en grenzen aan Rijkswateren,
welke als primaire gevarenbron zijn aangemerkt.
WL | Delft Hydraulics
4—1
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Alle primaire waterkeringen, categorie b; dit zijn de verbindende primaire
waterkeringen 1 t/m 27. De Afsluitdijk die dijkring 6 (Friesland en Groningen)
verbindt met dijkring 12 (Wieringen) is een voorbeeld van een primaire waterkering
categorie b. De Afsluitdijk kan ook worden gezien als een compartimenteringsdijk,
die twee Rijkswateren (c.q. Waddenzee en IJsselmeer; beide aangemerkt als
primaire gevarenbron) van elkaar scheidt.
Het bezwijken van een primaire waterkering categorie b heeft invloed op het type
systeemwerking en de grootte van hydraulische systeemwerkingseffecten, welke optreden
indien vervolgens een primaire waterkering categorie a doorbreekt (zie §4.2 en §4.3).
4.2
Hydraulische systeemwerkingseffecten indien enkel
een “primaire waterkering categorie a” bezwijkt
In deze paragraaf worden per type Rijkswater de hydraulische systeemwerkingseffecten
besproken, welke optreden ten gevolge van het lokaal bezwijken van een “primaire
waterkering categorie a”, terwijl relevante “primaire waterkeringen b” niet bezwijken.
4.2.1
Langs Westerschelde, Waddenzee en Noordzee (alleen “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt)
“Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie §4.1) langs Westerschelde,
Waddenzee en Noordzee zijn:
Dijkring 1 (Schiermonnikoog): Noordzeeduinen en Waddenzeedijken,
Dijkring 2 (Ameland): Noordzeeduinen en Waddenzeedijken,
Dijkring 3 (Terschelling): Noordzeeduinen en Waddenzeedijken,
Dijkring 4 (Vlieland): Noordzeeduinen en Waddenzeedijken,
Dijkring 5 (Texel): Noordzeeduinen en Waddenzeedijken,
Dijkring 6 (Friesland en Groningen): Waddenzeedijken,
Dijkring 12 (Wieringen): Waddenzeedijken
Dijkring 13 (Noord-Holland): Noordzeedijken en Waddenzeedijken,
Dijkring 14 (Zuid-Holland): Noordzeedijken en Nieuwe Waterwegdijken vanaf zee
tot aan Stormvloedkering Nieuwe Waterweg/Maeslantkering
Dijkring 20 (Voorne-Putten): Noordzeedijken en Hartelkanaaldijken vanaf zee tot
aan Stormvloedkering in het Hartelkanaal
Dijkring 25 (Goeree-Overflakkee): Noordzeedijken,
Dijkring 26 (Schouwen Duiveland): Noordzeedijken,
Dijkring 29 (Walcheren): Noordzeedijken en Westerscheldedijken,
Dijkring 30 (Zuid-Beveland West): Westerscheldedijken,
Dijkring 31 (Zuid-Beveland Oost): Westerscheldedijken,
Dijkring 32 (Zeeuws Vlaanderen): Noordzeedijken en Westerscheldedijken, en
Dijkring 33 (Kreekrakpolder): Westerscheldedijken.
Voor het schatten van hydraulische systeemwerkingseffecten langs de Westerschelde zijn
overstromingssommen gemaakt. Hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge van het
bezwijken van Waddenzeedijken, Noordzeeduinen en Noodzeedijken zijn geschat op basis
van expert judgement.
4—2
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
(i)
Langs Westerscheldedijken:
De dijkringen langs de Westerschelde (29, 30, 31 en 32) zijn middels
compartimenteringsdijken verdeeld in diverse kleinere en grotere compartimenten. Hoewel
deze compartimenteringsdijken lager zijn dan de primaire Westerscheldedijken, beperken
deze compartimenteringsdijken de instroom van Westerscheldewater indien lokaal een
Westerscheldedijk bezwijkt. Kortom, deze compartimenteringsdijken beperken het
overstroomde binnendijkse gebied en de grootte van hydraulische systeemwerkingseffecten
op de Westerschelde ten gevolge van een lokale Westerscheldedijkdoorbraak.
Andere belangrijke aspecten in het bepalen van hydraulische systeemwerkingseffecten op de
Westerschelde, welke optreden ten gevolge van een lokale Westerscheldedijkdoorbraak, zijn
het bresgroeiscenario, de heersende hydraulische condities (stormopzet, wind en
Scheldeafvoer) en het tijdstip van dijkdoorbraak. Met SOBEK1D2D (Westerschelde 1D;
dijkringen 2D) zijn berekeningen gemaakt voor het geval de Westerscheldedijk bij
Ellewoutsdijk (dijkring 30) doorbreekt, conform het zogenoemde Niederrhein
bresgroeiscenario (zie §2.2.3 in Van Mierlo, 2006a). Ter hoogte van Vlissingen is een
waterstandverloop opgelegd met een maximale waterstand van NAP+5.55m (zie Figuur
4-1). Dit waterstandverloop is het astronomische getij met daarop gesuperponeerd een
stormopzet. Voor de stormopzet te Vlissingen is gebruikgemaakt van het geschematiseerde
stormopzetverloop geldend voor Hoek van Holland, waarbij Hs=3.5m, Ts=29uur en Fs=4.5uur (zie Slomp et al 2005). Bovenstrooms op de Schelde is een constante afvoer van 110
m3/s (herhalingstijd T=1 jaar) opgelegd. Onder genoemde hydraulische condities en indien
géén Westerscheldedijken bezwijken (c.q. referentie situatie), treedt te Ellewoutsdijk een
waterstand op van NAP+5.60m, welke in de orde grootte is van de maatgevende waterstand
ter plaatse. Aangenomen is dat de Westerscheldedijk te Ellewoutsdijk bezwijkt onder
maatgevende belasting. Twee dijkdoorbraakberekeningen te Ellewoutsdijk zijn gemaakt,
waarin respectievelijk een dijkdoorbraak optrad bij een waterstand van NAP+5.30m (ca. 40
min voor lokaal hoogwater) en bij een waterstand van NAP+4.85m (ca. 60 min voor lokaal
hoogwater). Deze dijkdoorbraken te Ellewoutsdijk resulteerden in verschillen in de
maximum waterstand (zie §2.2) op de Westerschelde van 0-1.5 centimeter. Gesteld kan
worden dat een dijkdoorbraak bij Ellewoutsdijk representatief is voor mogelijke
dijkdoorbraken op andere locaties langs de Westerschelde. Kortom naar verwachting zullen
andere mogelijke Westerscheldedijkdoorbraken resulteren in vergelijkbare minimale
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten.
(ii)
Langs Waddenzeedijken:
Indien tijdens een storm een Waddenzeedijk bezwijkt, dan zal vanuit de Noordzee het in het
dijkgat ingestroomde Waddenwater worden aangevuld. Deze situatie is vergelijkbaar met
een Westerscheldedijkdoorbraak met dien verstande dat nu Noordzeewater niet via de
Westerschelde maar via de stroomgeulen tussen en rondom de diverse Waddeneilanden
moet worden aangevoerd. Dijkringen langs de Waddenzee zijn grotendeels
gecompartimenteerd doordat er Dromerdijken en Slaperdijken (in Groningen deels geslecht)
direct achter de primaire waterkering categorie a (Wakerdijk) liggen. Deze
compartimentering beperkt de instroming van Waddenwater (c.q. overstroming). Derhalve
zullen mogelijke positieve hydraulische systeemwerkingseffecten op de Waddenzee gering
zijn. Rekeninghoudend met de berekeningsresultaten voor een Westerscheldedijkdoorbraak
bij Ellewoutsdijk (zie hierboven) is geschat dat ten gevolge van het bezwijken van
Waddenzeedijken slechts verwaarloosbare positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
op de Waddenzee zullen optreden.
WL | Delft Hydraulics
4—3
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
(iii)
Langs Noordzeeduinen en Noordzeedijken:
Voor Noordzeeduinen en Noordzeedijken (direct grenzend aan de Noordzee) geldt dat lokaal
in het dijkgat ingestroomd Noordzeewater vrijwel direct zonder noemenswaardige
hydraulische weerstand/vertraging vanuit de Noordzee zal worden aangevuld. Kortom er
zullen ten gevolge van een lokale Noordzeeduin- of Noordzeedijkdoorbraak géén
hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q. géén noemenswaardige veranderingen in
maatgevende hoogwaterstanden) optreden langs andere Noordzeeduinen en/of
Noordzeedijken. Verder wordt geschat dat ook géén noemenswaardige hydraulische
systeemwerkingseffecten zullen optreden ten gevolge van een dijkdoorbraak in een Nieuwe
Waterwegdijk vanaf zee tot aan de Stormvloedkering Nieuwe Waterweg/Maeslantkering.
Het zelfde geldt voor een dijkdoorbraak in een Hartelkanaaldijk vanaf zee tot aan de
Stormvloedkering in het Hartelkanaal.
Stormw aterstandsverloop te Vlissingen
6.00
5.50
5.00
4.50
Waterstanden t.o.v. NAP
4.00
3.50
3.00
2.50
2.00
1.50
1.00
0.50
0.00
-0.50
-1.00
-1.50
-2.00
6
9
12
15
18
21
24
27
30
33
36
39
42
45
48
51
Tijd in uren
Figuur 4-1
4.2.2
Stormwaterstandverloop te Vlissingen gehanteerd in SOBEK1D2D overstromingsberekeningen
ten gevolge van een Westerscheldedijkdoorbraak te Ellewoutsdijk (dijkring 30)
Langs de Oosterschelde (alleen “primaire waterkering categorie a”
bezwijkt)
“Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie §4.1) langs de
Oosterschelde zijn:
Dijkring 26 (Schouwen Duiveland): Oosterscheldedijken,
Dijkring 27 (Tholen en St. Philipsland): Oosterscheldedijken,
Dijkring 28 (Noord-Beveland): Oosterscheldedijken,
Dijkring 30 (Zuid-Beveland Oost): Oosterscheldedijken, en
Dijkring 31 (Zuid-Beveland West): Oosterscheldedijken.
4—4
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Behalve door bovengenoemde Oosterscheldedijken wordt de Oosterschelde in het westen
door de Stormvloedkering Oosterschelde, in het zuiden door de Zandkreekdam, in het
uiterste oosten door de Oesterdam en in het noorden door de Grevelingen en Philipsdam
begrensd. De Stormvloedkering Oosterschelde, de Zandkreekdam, de Oesterdam en de
Philipsdam zijn primaire waterkeringen categorie b. In deze paragraaf wordt ervan
uitgegaan dat deze primaire waterkeringen categorie b niet bezwijken (zie ook §4.3.2). De
Stormvloedkering Oosterschelde wordt gesloten voor zeewaterstanden hoger dan
NAP+3.0m (herhalingstijd ca. 1 jaar). Rekeninghoudend met windopzet wordt een
Oosterscheldepeil van NAP+3.3m aangehouden voor situaties waarin de Stormvloedkering
Oosterschelde is gesloten. Tijdens een gesloten Stormvloedkering Oosterschelde kunnen ten
gevolge
van
opwaaiing
lokaal
in
de
Oosterschelde
stormwaterstanden
(=Oosterscheldepeil+windopzet) optreden welke, afhankelijk van de locatie ten opzichte van
de heersende windrichting, hoger of lager zijn dan het Oosterscheldepeil van NAP+3.3m.
Het lokaal bezwijken van een Oosterscheldedijk resulteert in significante overstromingen en
derhalve ook in significante verlagingen van het Oosterscheldepeil en dientengevolge ook in
significante verlagingen van stormwaterstanden langs andere dijkvakken grenzend aan de
Oosterschelde. Met andere woorden indien de Stormvloedkering Oosterschelde gesloten is,
resulteert het lokaal bezwijken van een Oosterscheldedijk enkel in positieve hydraulische
systeemwerkingseffecten (c.q. Oosterscheldepeildalingen), welke zich beperken tot
dijkvakken langs de Oosterschelde.
In deze paragraaf worden slechts potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
ten gevolge van Oosterscheldedijkdoorbraken gegeven (zie Tabel 4-1). Het begrip potentiële
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten verdient nadere toelichting. Aangenomen is
dat tijdens een Oosterscheldedijkdoorbraak de Stormvloedkering Oosterschelde gesloten is.
Concreet betekent dit dat de Oosterschelde hydraulisch gezien functioneert als een meer.
Het potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffect ten gevolge van een lokale
Oosterscheldedijkdoorbraak is gedefinieerd als de daling van het Oosterscheldepeil, welke
is opgetreden nadat de waterstand in het overstroomde gebied nagenoeg gelijk is aan het
nieuwe gedaalde Oosterscheldepeil. In het berekenen van de Oosterscheldepeildalingen is
rekening gehouden met de hoogte en ligging van compartimenteringsdijken. Deze
compartimenteringsdijken zijn in het algemeen lager dan de Oosterscheldedijken.
Desalniettemin beperken deze compartimenteringsdijken in grote mate de hoeveelheid
ingestroomd Oosterscheldewater en beperken dientengevolge ook de daling van het
Oosterscheldepeil.
De grootste potentiële Oosterscheldepeildalingen voor de situatie van een gesloten
Stormvloedkering Oosterschelde (zie Tabel 4-1) zullen zelden voorkomen. Dit komt doordat
de storm op zee (en dus ook op de windopzet in de Oosterschelde) reeds zal zijn geluwd nog
voordat deze potentiële Oosterscheldepeildalingen zullen zijn opgetreden (c.q. het
overstromingsproces is gestopt; en waterstanden in overstroomd gebied gelijk zijn aan het
verlaagde Oosterscheldepeil). Indien de storm op zee is geluwd, zal de Stormvloedkering
Oosterschelde worden geopend zodra Oosterscheldewater naar zee kan wegstromen. In
geval van een Oosterscheldedijkdoorbraak zal men naar verwachting de Stormvloedkering
Oosterschelde weer sluiten zodra zeewater naar de Oosterschelde gaat stromen. Kortom de
grotere potentiële Oosterscheldepeildalingen in Tabel 4-1 zullen zelden optreden in de
situatie van een gesloten Stormvloedkering Oosterschelde.
WL | Delft Hydraulics
4—5
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Een ander aspect is dat de hydraulische systeemwerking op een afgesloten meer
fundamenteel anders van karakter is dan de hydraulische systeemwerking op een rivier. In
rivieren worden lokale waterstanden bepaald door benedenstroomse zeewaterstanden en
bovenstroomse hoogwatergolven. Indien ergens een rivierdijk doorbreekt dan ontstaat een
initiële verstoring die zich in het rivierengebied (inclusief overstroombare gebieden) gaat
voortplanten. Dit kan resulteren in het feit dat lokaal een hogere of lagere rivierwaterstand
wordt bereikt dan in het geval deze dijkdoorbraak niet was opgetreden (zie §2.1). De wijze
van voorplanting van zo’n initiële verstoring wordt eenduidig bepaald door de enerzijds de
karakteristieken van de rivier en het overstroomde gebied en anderzijds door de heersende
hydraulische randvoorwaarden (c.q. bovenstroomse hoogwatergolven; benedenstroomse Qh relaties of waterstanden op zee; en windvelden). Meer concreet voor een
rivierdijkdoorbraak ligt per rivierlocatie de grootte van het verschil in de maximum
waterstand (zie §2.2) en het tijdstip waarop de maximum waterstand wordt bereikt voor
gegeven hydraulische randvoorwaarden eenduidig vast. Op een afgesloten Oosterschelde
treden enkel waterstandsverschillen op ten gevolge van wind (c.q. stormopzet). Ten gevolge
van een lokale dijkdoorbraak treedt in de Oosterschelde afzuiging (c.q.
waterstandverhangen) richting het dijkgat op. Echter voor een diep en groot meer als de
Oosterschelde zijn deze waterstandverhangen gering ten opzichte van de
waterstand(verhang)en welke optreden onder maatgevende windcondities. Derhalve kan
men in geval van een Oosterscheldedijkdoorbraak toch uitgaan van een gemiddeld meerpeil,
waarbij stormwaterstanden gelijk zijn aan het meerpeil vermeerderd met windopzet. De
snelheid waarmee het meerpeil zakt hangt naast andere parameters ook af van de
stormwaterstand voor het dijkgat. Hoe hoger deze waterstand, hoe sneller het
overstromingsproces zich voltrekt en hoe sneller het meerpeil daalt; met andere worden hoe
sneller het potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffect in principe bereikt kan
worden. Tijdens een storm zullen windsterkte en windrichting variëren. Dit betekent dat het
tijdstip waarop de potentiële meerpeildaling wordt bereikt wel eenduidig maar niet zo
eenvoudig te schatten/bepalen is. Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat
windopzet ook van belang kan zijn op (beneden)rivieren. Echter op rivieren is wind niet de
enige (en zeker niet altijd de belangrijkste) forcerende randvoorwaarde, welke de orde
grootte van optredende overstromingen (en dus ook resulterende hydraulische
systeemwerkingseffecten) bepaald.
In het kader van deze studie is niet per dijkdoorbraaklocatie gedetailleerd nagegaan welke
Oosterscheldepeildalingen kunnen optreden rekeninghoudend met de duur van een storm op
zee (c.q. de duur dat de Stormvloedkering Oosterschelde gesloten is) en variaties in lokale
windvelden.
Derhalve
worden
enkel
potentiële
positieve
hydraulische
systeemwerkingseffecten (c.q. potentiële Oosterscheldepeildalingen) gegeven.
4—6
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Tabel 4-1
Q4309.00
December 2006
Potentiële waterstandverlagingen op de Oosterschelde indien bij een Oosterscheldepeil van
NAP+3.3 m lokaal een specifieke Oosterscheldedijk bezwijkt, terwijl de Stormvloedkering
Oosterschelde gesloten blijft en overige verbindende primaire waterkeringen categorie b in de
Oosterschelde (c.q. Zandkreekdam, Oesterdam en Philipsdam) niet bezwijken.
Locatie van Oosterscheldedijkdoorbraak
Dijkring 26 (Schouwen Duiveland)
Potentiële verlaging Oosterscheldepeil in m
0.10 – 1.00
Dijkring 27 (Tholen en St. Philipsland)
0.60
Dijkring 28 (Noord-Beveland)
0.10
Dijkring 30 (Zuid-Beveland West)
0.40 – 0.75
Dijkring 31 (Zuid-Beveland Oost)
0.15
Opmerkingen:
1. In geval van een gecompartimenteerde dijkring (middels secundaire dijken) worden soms
twee waarden voor de potentiële verlaging van Oosterscheldepeil gegeven indien een
significant kleinste en significant grootste compartiment kan worden onderscheiden.
4.2.3
Langs IJsselmeer, Ketelmeer en Vossemeer (alleen “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt)
“Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie §4.1) langs IJsselmeer
(inclusief Ketelmeer en Vossemeer) zijn:
Dijkring 6 (Friesland en Groningen): IJsselmeerdijken,
Dijkring 7 (Noordoostpolder): IJsselmeerdijken en Ketelmeerdijken),
Dijkring 8 (Flevoland): IJsselmeerdijken, Ketelmeerdijken en Vossemeerdijken,
Dijkring 11 (IJsseldelta): Ketelmeerdijken en Vossemeerdijken,
Dijkring 12 (Wieringen): IJsselmeerdijken,
Dijkring 13 (Noord-Holland): IJsselmeerdijken,
Opmerkingen:
a. Aangenomen is dat de Keersluis te Ramspol tijdens maatgevende situaties
gesloten is en niet bezwijkt. De Keersluis te Ramspol betreft een primaire
waterkering categorie b, welke dijkring 7 in samenhang met een dijk langs
de IJssel verbindt met dijkring 11. Derhalve is aangenomen dat dijkring 9
(Vollenhove) en dijkring 10 (Mastenbroek) tijdens maatgevende condities
niet in open verbinding staan met het IJsselmeer (inclusief Ketelmeer en
Vossemeer).
Behalve door de bovengenoemde primaire waterkeringen wordt het IJsselmeer (inclusief
Ketelmeer en Vossemeer) in het noorden door de Afsluitdijk, in het zuidwesten door de
Houtribdijk, en in het zuidoosten door de Roggebotsluis en Keersluis te Ramspol begrensd.
De Afsluitdijk, de Houtribdijk, de Roggebotsluis en de Keersluis te Ramspol zijn primaire
waterkeringen categorie b. In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat primaire
waterkeringen categorie b niet bezwijken (zie ook §4.3.5). Voor het bepalen van
hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge een mogelijke IJsselmeerdijkdoorbraak
is aangenomen dat een dijkdoorbraak optreedt bij een stormwaterstand bestaande uit een
IJsselmeerpeil van NAP+0.3m (herhalingstijd van 10 jaar; Hydra-M voor het toetsen van
waterkeringen versie 1.4) verhoogd met lokale windopzet. Het lokaal bezwijken van een
IJsselmeerdijkvak resulteert in significante overstromingen en derhalve ook in significante
verlagingen van het IJsselmeerpeil en dientengevolge ook in significante verlagingen van
WL | Delft Hydraulics
4—7
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
stormwaterstanden (=IJsselmeerpeil+stormopzet) langs andere IJsselmeerdijkvakken. Met
andere woorden het lokaal bezwijken van een IJsselmeerdijkvak resulteert alleen in
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (IJsselmeerpeildalingen), die zich beperken
tot dijkvakken langs het IJsselmeer.
In deze paragraaf worden slechts potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
ten gevolge van IJsselmeerdijkdoorbraken gegeven (zie Tabel 4-2). Voor een omschrijving
van het begrip potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (daling van het
IJsselmeerpeil) wordt verwezen naar de 3e alinea van §4.2.2. In de bepaling van de
potentiële IJsselmeerpeildalingen is rekening gehouden met de aanwezigheid van bestaande
compartimenteringsdijken.
Of de potentiële IJsselmeerpeildalingen (zie Tabel 4-2) ook daadwerkelijk zullen optreden
hangt behalve van het IJsselmeerpeil ook af van de grootte van de IJsselafvoer ten tijde van
het bezwijken van een IJsselmeerdijkvak. Indien een IJsselmeerdijkvak bezwijkt tijdens
hoge maatgevende IJsselafvoeren dan zullen de IJsselmeerpeildalingen kleiner zijn dan de
potentiële IJsselmeerpeildalingen. De reden hiervoor is dat een deel van het instromende
IJsselwater niet (tijdig) via de sluizen in de Afsluitdijk naar de Waddenzee kan worden
gespuid. Dit volume IJsselwater is dan beschikbaar om het dijkgat in te stromen. Als gevolg
hiervan zal het oorspronkelijke IJsselmeerpeil van NAP+0.30m minder ver dalen. Indien
een IJsselmeerdijkvak bezwijkt tijdens lage IJsselafvoeren zal men mogelijk proberen om
zoveel mogelijk IJsselmeerwater via de sluizen in de Afsluitdijk naar de Waddenzee te
spuien. Als gevolg hiervan zal het IJsselmeerpeil lager worden waardoor de
overstromingsdiepten en het overstroomde gebied in de betreffende dijkring geringer wordt.
Concreet betekent dit dat IJsselmeerpeildalingen groter zullen zijn dan de potentiële
IJsselmeerpeildalingen in Tabel 4-2. Immers het IJsselmeerwater dat via de Afsluitdijk is
weg gestroomd is niet meer beschikbaar om in het dijkgat in te stromen.
Een andere vraag is of de afvoerverdeling op de IJsselkop kan veranderen ten gevolge van
de IJsselmeerpeilverlagingen. De maximale berekende IJsselmeerpeilverlaging van 1.65m
(zie Tabel 4-2) resulteert in een IJsselmeerpeil van NAP-1.35m. Uit SOBEK RE
berekeningen is gebleken dat dit IJsselmeerpeil niet resulteert in een gewijzigde
afvoerverdeling over de IJsselkop voor afvoeren te Lobith hoger dan 4000 m3/s. Met andere
woorden er stroomt niet meer debiet de IJssel op onder maatgevende omstandigheden. Wel
resulteert dit IJsselmeerpeil van NAP-1.35m in een verlaging van maatgevende
hoogwaterstanden op de IJssel tot ongeveer Deventer (ca. 50 kilometer bovenstrooms van
de uitstroming van de IJssel in het Kattendiep en Ketelmeer).
In het kader van deze studie is niet nagegaan wat de bovengenoemde invloed van
IJsselafvoeren ten tijde van een IJsselmeerdijkdoorbraak is op berekende potentiële
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q. potentiële IJsselmeerpeildalingen).
Derhalve worden enkel potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q.
potentiële IJsselmeerpeildalingen) gegeven.
4—8
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Tabel 4-2
Q4309.00
December 2006
Potentiële waterstandverlaging op het IJsselmeer (inclusief Ketelmeer en Vossemeer) indien bij
een IJsselmeerpeil van NAP+0.30m lokaal een dijkvak bezwijkt.
Locatie van
IJsselmeerdijkdoorbraak
Verlaging meerpeil van IJsselmeer
(inclusief Ketelmeer en Vossemeer) in m
Dijkring 6 (Friesland en Groningen)
0.65
Dijkring 7 (Noordoostpolder)
1.05
Dijkring 8 (Flevoland): ): Knardijk2) open
1.65
Dijkring 8 (Flevoland): ): Knardijk2) gesloten
1.15
Dijkring 11 (IJsseldelta)
_ 3)
Dijkring 12 (Wieringen)
0.60
Dijkring 13 (Noord-Holland)
0.45
Opmerkingen:
1. Instroom van IJsselwater is verwaarloosd.
2. Knardijk ligt in dijkring 8 (Flevoland) en kan middels schuiven in de Hoge Vaart en in de
Lage Vaart worden afgesloten. Knardijk verbindt de Oostvaardersdijk (langs Markermeer)
ter hoogte van Lelystad met hoge gronden nabij Harderwijk.
3. Daling meerpeil is verwaarloosbaar klein.
4. Dijkring 9 (Vollenhove) en dijkring 10 (Mastenbroek) zijn niet in Tabel 4-2 opgenomen.
Aangenomen is dat tijdens maatgevende condities de Keersluis te Ramspol gesloten is en
niet bezwijkt. Dientengevolge staan dijkring 9 en 10 niet in open verbinding met het
IJsselmeer (inclusief Ketelmeer en Vossemeer).
4.2.4
Langs Markermeer, IJmeer, Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw
(alleen “primaire waterkering categorie a” bezwijkt)
“Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie §4.1) langs Markermeer
(inclusief IJmeer, Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw) zijn:
Dijkring 8 (Flevoland): Ketelmeerdijken, IJmeerdijken, Gooimeerdijken,
Eemmeerdijken en dijken langs het Nijkerkernauw,
Dijkring 13 (Noord-Holland): Markermeerdijken,
Dijkring 13a (IJburg): Markermeerdijken,
Dijkring 13b (Marken): Markermeerdijken
Dijkring 44 (Kromme Rijn): Markermeerdijken en Gooimeerdijken
Dijkring 45 (Gelderse vallei): Eemmeerdijken en dijken langs het Nijkerkernauw,
Dijkring 46 (Eempolder): Eemmeerdijken,
Behalve door de bovengenoemde primaire waterkeringen wordt het Markermeer (inclusief
IJmeer, Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw) in het noorden door de Houtribdijk, in het
zuidwesten door de Oranjesluizen, en in het zuidoosten door de Nijkerksluis begrensd. De
Houtribdijk en de Nijkerksluis zijn primaire waterkeringen categorie b. In deze paragraaf
wordt ervan uitgegaan dat primaire waterkeringen categorie b niet bezwijken (zie ook
§4.3.5). Voor het bepalen van hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge een
mogelijke Markermeerdijkdoorbraak is aangenomen dat een dijkdoorbraak optreedt bij een
stormwaterstand bestaande uit een Markermeerpeil van NAP+0.3m (herhalingstijd van 100
jaar; Hydra-M voor het toetsen van waterkeringen versie 1.4) verhoogd met lokale
windopzet. Evenals het bezwijken van een IJsselmeerdijkvak resulteert het bezwijken van
een Markermeerdijkvak alleen in positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
WL | Delft Hydraulics
4—9
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
(Markermeerpeildalingen), die zich beperken tot dijkvakken langs het Markermeer
(inclusief IJmeer, Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw).
In deze paragraaf worden slechts potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
ten gevolge van Markermeerdijkdoorbraken gegeven (zie Tabel 4-3). Voor een omschrijving
van het begrip potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (daling van het
Markermeerpeil) wordt verwezen naar de 3e alinea van §4.2.2. In de bepaling van de
potentiële Markermeerpeildalingen is rekening gehouden met de aanwezigheid van
bestaande compartimenteringsdijken.
Geschat wordt dat de potentiële Markermeerpeildalingen (zie Tabel 4-3) ook kunnen
optreden. Immers indien een Markermeerdijkvak bezwijkt tijdens hoge IJsselafvoeren dan
kan het Markermeerpeil niet worden verlaagd door Markermeerwater middels de
Houtribsluizen naar het IJsselmeer te spuien en vervolgens via de sluizen in de Afsluitdijk
naar de Waddenzee af te voeren. Indien een Markermeerdijkvak bezwijkt tijdens lage
IJsselafvoeren zal men mogelijk wel Markermeerwater middels de Houtribsluizen op het
IJsselmeer kunnen spuien. Echter geschat wordt dat hierdoor de Markermeerpeildalingen
niet zoveel groter zullen worden dan de potentiële Markermeerpeildalingen in Tabel 4-3.
In het kader van deze studie is niet gedetailleerd nagegaan wat de invloed van IJsselafvoeren
ten tijde van een Markermeerdijkdoorbraak is op berekende potentiële positieve
hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q. potentiële Markermeerpeildalingen). Derhalve
worden enkel potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q. potentiële
Markermeerpeildalingen) gegeven.
Tabel 4-3
Potentiële waterstandverlaging op het Markermeer (inclusief IJmeer, Gooimeer, Eemmeer en
Nijkerkernauw) indien bij een meerpeil van NAP+0.30m lokaal een dijkvak bezwijkt.
Locatie van Markermeerdijkdoorbraak
Dijkring 8 (Flevoland): Knardijk3) open
3)
Dijkring 8 (Flevoland): Knardijk gesloten
Dijkring 13 (Noord-Holland)
Verlaging Markermeerpeil (inclusief IJmeer,
Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw) in m
2.15
1.35
0.25 – 0.60
Dijkring 13a (IJburg)
_ 1)
Dijkring 13b (Marken)
_ 1)
Dijkring 44 (Kromme Rijn)
_ 2)
Dijkring 45 (Gelderse vallei)
0.02
Dijkring 46 (Eempolder)
_ 1)
Opmerkingen:
1. Daling meerpeil niet berekend maar als verwaarloosbaar geschat.
2. Daling meerpeil is verwaarloosbaar klein.
3. Knardijk ligt in dijkring 8 (Flevoland) en kan middels schuiven in de Hoge Vaart en in de
Lage Vaart worden afgesloten. Knardijk verbindt de Oostvaardersdijk (langs Markermeer)
ter hoogte van Lelystad met hoge gronden nabij Harderwijk.
4. In geval van een gecompartimenteerde dijkring (middels secundaire dijken) worden soms
twee waarden voor de maximale verlaging van het meerpeil gegeven indien een significant
kleinste en significant grootste compartiment kan worden onderscheiden
4—10
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
4.2.5
Q4309.00
December 2006
Langs Zwarte Meer (alleen “primaire waterkering categorie a”
bezwijkt)
“Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie §4.1) langs het Zwart
Meer zijn:
Dijkring 7 (Noordoostpolder): Zwartemeerdijk,
Dijkring 9 (Vollenhove): Zwartemeerdijk,
Dijkring 10 (Mastenbroek): Kamperzeedijk.
Behalve door de bovengenoemde primaire waterkeringen wordt het Zwarte Meer in het
westen door de Keersluis te Ramspol en in het noorden door de Kadoelersluis begrensd. De
Keersluis te Ramspol en de Kadoelersluis zijn primaire waterkeringen categorie b. In deze
paragraaf wordt ervan uitgegaan dat primaire waterkeringen categorie b niet bezwijken (zie
ook §4.3.5). Voor het bepalen van hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge van
een dijkdoorbraak langs het Zwarte Meer is aangenomen dat zo’n dijkdoorbraak optreedt bij
een meerpeil van NAP+0.3m verhoogd met windopzet. Dit Zwartemeerpeil is gerelateerd
aan een IJsselmeerpeil van NAP+0.3m (herhalingstijd van 10 jaar; Hydra-M voor het
toetsen van waterkeringen versie 1.4). In het bepalen van Zwartemeerpeildalingen (zie Tabel
4-4) ten gevolge van mogelijke dijkdoorbraken is de instroom van water vanuit de
Overijsselsche Vecht verwaarloosd.
Ten gevolge van een Zwartemeerdijkdoorbraak zal een aanzienlijk deel van dijkring 7
(Noordoostpolder) overstromen, waarbij relatief geringe overstromingsdiepten zullen
optreden. Doordat de Keersluis te Ramspol zal zijn gesloten en de instroom van de
Overijsselsche Vecht wordt verwaarloosd, kan (slechts) een volume van 82 miljoen m3
Zwartemeerwater in dijkring 7 instromen. Deze 82 miljoen m3 water betreft de inhoud van
het Zwarte Meer tussen een peilniveau van NAP-2.0m en NAP+0.3m. Het laagste niveau
van het (binnendijkse) maaiveld direct achter de Zwartemeerdijk bedraagt NAP-2.0m.
Derhalve kan het Zwartemeerpeil ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak langs dijkring 7
niet lager kan worden dan NAP-2.0m. Het Zwarte Meer zal grotendeels droog staan nadat
dit volume van 82 miljoen m3 water in dijkring 7 is ingestroomd.
Zwartemeerpeildalingen tengevolge van het bezwijken van een Zwartemeerdijkvak langs
dijkring 9 (Vollenhove) zijn niet berekend en als verwaarloosbaar klein ingeschat. Ten eerste
omdat direct achter de Zwartemeerdijk van Kadoelersluis tot Barsbeek hoge gronden liggen,
welke overstroming van dit gebied voor een Zwartemeerpeil van NAP+0.3m verhoogd met
stormopzet nagenoeg verhinderen. Ten tweede omdat er relatief hoog voorland (NAP+0.7m)
is gelegen voor de Oppen Swolledijk van Barsbeek naar Zwartsluis. In het bepalen van de
Zwartemeerpeildaling ten gevolge van een dijkdoorbraak in de Kamperzeedijk en
dientengevolge de overstroming van dijkring 10 (Mastenbroek) is uitgegaan van de
veronderstelling dat zo’n dijkdoorbraak optreedt ter hoogte van het Ganze Diep, het Goot of
het Veneriete kanaal. Met andere woorden aangenomen is dat het in dijkring 10 instromende
Zwartemeerwater via het Ganze Diep, Goot en Veneriete kanaal wordt aangevoerd. Concreet
betekent dit dat mogelijke verlagingen van het Zwartemeerpeil ten gevolge van het
overstromen van land, liggend tussen het Zwartemeer en de Kamperzeedijk, buiten
beschouwing is gelaten. Aan de zijde van dijkring 10 heeft het Zwarte Meer een
bodemniveau van ca. NAP-0.9m. Derhalve kan enkel het Zwartemeerwater boven een
meerpeil van NAP-0.9m dijkring 10 instromen. Ten gevolge van een dijkdoorbraak bij het
Ganze Diep kan (slechts) een volume van ca. 30 miljoen m3 Zwartemeerwater in dijkring 10
WL | Delft Hydraulics
4—11
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
instromen. De instroom van dit volume resulteert in een Zwartemeerpeildaling van 0.80 m.
Opgemerkt wordt dat het lokaal bezwijken van een dijkvak langs het Zwarte Meer enkel
resulteert in positieve hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q. Zwartemeerpeildalingen),
welke zich beperken tot dijkvakken langs het Zwarte Meer.
In deze paragraaf worden slechts potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
(c.q. Zwartemeerpeildalingen) gegeven ten gevolge van het bezwijken van dijken grenzend
aan het Zwarte Meer (zie Tabel 4-4). In tegenstelling tot de Oosterschelde (zie §4.2.2), het
IJsselmeer (zie §4.2.3) en het Markermeer (zie §4.2.4) geldt voor het Zwarte Meer enkel
voor een doorbraak in de Kamperzeedijk (c.q. dijkring 10 overstroomt) dat de potentiële
meerpeildaling optreedt zodra de waterstand in het overstroomde gebied gelijk is aan het
gedaalde Zwartemeerpeil. Voor een Zwartemeerdijkdoorbraak langs dijkring 7
(Noordoostpolder) geldt dat de potentiële Zwartemeerpeildaling wordt gelimiteerd door het
lokale minimum binnendijkse maaiveldniveau van NAP-2.0m.
Geschat is dat de potentiële Zwartemeerpeildaling (zie Tabel 4-4) in geval van een
dijkdoorbraak langs dijkring 7 (Noordoostpolder) ook zal optreden. Aangenomen is dat de
Keersluis te Ramspol gesloten blijft zolang Zwartemeerwater de Noordoostpolder instroomt.
Immers bij een niet-gesloten (c.q. gestreken) Keersluis te Ramspol kan IJsselmeerwater via
het Zwarte Meer het dijkgat instromen, hetgeen zal resulteren in een vele male grotere
overstroming (en overstromingsdiepten) van dijkring 7. In geval van hoge maatgevende
afvoeren op de Overijsselsche Vecht en gesloten Keersluis te Ramspol, zal water vanuit de
Overijsselse Vecht via het Zwarte water in de Noordoostpolder (dijkring 7) stromen.
Dientengevolge zal een groter deel van de Noordoostpolder overstromen. Echter het
Zwartemeerpeil kan zoals reeds eerder genoemd niet lager worden dan NAP-2.0m.
Of de potentiële Zwartemeerpeildaling (zie Tabel 4-4) voor een dijkdoorbraak langs dijkring
10 (Mastenbroek) ter hoogte van het Ganze Diep ook daadwerkelijk zal optreden hangt
behalve van het Zwartemeerpeil ook af van de grootte van de afvoer op de Overijsselsche
Vecht ten tijde van dijkdoorbraak. Indien dijkdoorbraak optreedt tijdens hoge afvoeren op de
Overijsselsche Vecht dan zal de daling van het Zwartemeerpeil geringer zijn dan de gegeven
potentiële Zwartemeerpeildaling. De reden hiervoor is dat water vanuit de Overijsselsche
Vecht het dijkgat zal instromen. Als gevolg hiervan zal het oorspronkelijke Zwartemeerpeil
van NAP+0.30m minder ver dalen. In deze studie is niet nagegaan hoe groot de invloed van
hoge afvoeren op de Overijsselsche Vecht is op de gegeven potentiële Zwartemeerpeildaling
voor een dijkdoorbraak langs de dijkring 10.
Indien een dijkvak langs het Zwarte Meer bezwijkt tijdens maatgevende afvoeren op de
Overijsselsche Vecht, dan kan het Zwartemeerpeil maximaal dalen tot NAP-2.0m. Dit zal
resulteren in verlagingen van maatgevende hoogwaterstanden op het Zwarte water en de
Overijsselsche Vecht. In deze studie is niet nagegaan tot waar deze
hoogwaterstandsverlagingen zullen optreden. Ook is niet nagegaan hoe groot deze
waterstandverlagingen zullen zijn.
Vanwege bovengenoemde niet gekwantificeerde invloed van hoge afvoeren op de
Overijsselsche Vecht zijn enkel potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
(c.q. potentiële Zwartemeerpeildalingen) gegeven.
4—12
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Tabel 4-4
Q4309.00
December 2006
Potentiële waterstandverlaging op het Zwarte Meer indien bij een Zwartemeerpeil van
NAP+0.30m lokaal een dijkvak bezwijkt.
Locatie van dijkdoorbraak
Verlaging van Zwartemeerpeil in m
Dijkring 7 (Noordoostpolder)
2.30 2)
Dijkring 9 (Vollenhove)
- 3)
Dijkring 10 (Mastenbroek)
0.80 4)
Opmerkingen:
1. Instroom van water vanuit de Overijsselsche Vecht is verwaarloosd.
2. Zwartemeerpeildaling is om fysiche redenen begrensd tot een meerpeil van NAP-2.0m.
3. Daling meerpeil is niet berekend maar als verwaarloosbaar klein ingeschat.
4. Aangenomen is een dijkdoorbraak in de Kamperzeedijk ter hoogte van het Ganze Diep.
4.2.6
Langs de Overijsselsche Vecht en het Zwarte Water (alleen
“primaire waterkering categorie a” bezwijkt)
De Overijsselsche Vecht stroomt via het Zwarte Water naar het Zwarte Meer. Bij een
gestreken Keersluis te Ramspol stroomt de afvoer van de Overijsselsche Vecht vervolgens
door naar het IJsselmeer. “Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie
§4.1) langs de Overijsselsche Vecht en het Zwarte Water zijn:
Dijkring 9 (Vollenhove): Overijsselsche Vechtdijken en Zwartewaterdijken,
Dijkring 10 (Mastenbroek): Zwartewaterdijken,
Dijkring 53 (Salland): Overijsselsche Vechtdijken en Zwartewaterdijken.
Aangenomen dat de Keersluis te Ramspol (primaire waterkering categorie b) niet bezwijkt
en in geval van een lokale dijkdoorbraak langs het Zwarte Water en/of de Overijsselsche
Vecht als volgt wordt gebruikt/ingezet:
Keersluis te Ramspol wordt (of blijft) geopend zolang (hoge) afvoeren op de
Overijsselsche Vecht via het Zwarte Meer naar het IJsselmeer kunnen wegstromen,
Keersluis te Ramspol is (of wordt) gesloten zodra Zwartemeerwater het dijkgat
instroomt. Dit ter voorkoming dat IJsselmeerwater via het Zwarte Meer ook het
dijkgat gaat instromen, hetgeen zal resulteren in nog grotere overstromingen.
Voor het riviersysteem van Overijsselsche Vecht en het Zwarte Water kan een onderscheid
worden gemaakt tussen:
Bovenstroomse Overijsselsche Vecht: Dijkdoorbraak kan enkel optreden ten
gevolge van hoge afvoeren op de Overijsselsche Vecht,
Het Zwarte Water en benedenstroomse Overijsselsche Vecht: Dijkdoorbraak zal
optreden bij een maatgevende waterstand, welke wordt bepaald door de afvoer van
de Overijsselsche Vecht en de (storm)waterstand op het Zwarte Meer ter hoogte van
samenvloeiing met het Zwarte Water. In dit gebied is het schatten van hydraulische
systeemwerkingseffecten complexer dan langs de bovenstroomse Overijsselsche
Vecht. De reden hiervoor is dat een dijkdoorbraak kan optreden bij hoge afvoeren
op de Overijsselsche Vecht en normaal Zwartemeerpeil (geen windopzet); of bij
relatief lagere afvoeren op de Overijsselsche Vecht en hoge stormwaterstanden op
het Zwarte Meer ter hoogte van de samenvloeiing met het Zwarte Water. Met andere
woorden de grootte van de afvoer op de Overijsselsche Vecht ten tijde van een
mogelijke dijkdoorbraak ligt niet eenduidig vast. Dit terwijl de grootte van deze
afvoer mede bepalend is voor de grootte van optredende hydraulische
systeemwerkingseffecten.
WL | Delft Hydraulics
4—13
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
De hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak langs
het Zwarte Water en de Overijsselsche Vecht zijn niet bepaald gebruikmakende van een
hydrodynamische model. De hydraulische systeemwerkingseffecten zijn ingeschat op basis
van expert judgement. De resultaten hiervan zijn verwerkt in Figuur 5-1.
4.2.7
In het benedenriviergebied van Rijn en Maas (alleen “primaire
waterkering categorie a” bezwijkt)
Het benedenrivierengebied van Rijn en Maas kan worden verdeeld in een zeegebied en een
overgangsgebied. In het zeegebied worden maatgevende waterstanden bepaald door
waterstanden op zee. Derhalve zijn er in het zeegebied géén noemenswaardige hydraulische
systeemwerkingseffecten. In het overgangsgebied worden maatgevende waterstanden
bepaald door zeewaterstanden en door de bovenstroomse Rijn- en Maasafvoer. Derhalve
zullen in het overgangsgebied hydraulische systeemwerkingseffecten optreden als gevolg
van een lokale dijkdoorbraak. Het zeegebied is slechts zeer klein in verhouding tot het
overgangsgebied (zie Slomp et al, 2005). Het zeegebied bevindt zich aan de zeezijde van de
Haringvlietdam, de Stormvloedkering in het Hartelkanaal en de Stormvloedkering in de
Hollandsche IJssel. Het overgangsgebied strekt zich uit tot Lopik (Lek), Waal (Gorinchem)
en Dussen (Maas). “Overige primaire waterkeringen categorie a” (voor definitie, zie §4.1) in
het benedenrivierengebied van Rijn en Maas betreft:
Dijkring 14 (Zuid-Holland): Nieuwe Maasdijken en Nieuwe Waterwegdijken
stroomopwaarts van de Stormvloedkering Nieuwe Waterweg/Maeslantkering,
Dijkring 15 (Lopiker en Krimpenerwaard): Nieuwe Maasdijken en Lekdijken,
Dijkring 16 (Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden): Lekdijken, dijken langs de
Noord, en Boven- en Beneden Merwededijken,
Dijkring 17 (IJsselmonde): Nieuwe Maasdijken, dijken langs de Noord, en Oude
Maasdijken,
Dijkring 18 (Pernis): Nieuwe Maasdijken,
Dijkring 19 (Rozenburg): Nieuwe Waterwegdijken en Calandkanaaldijken,
Dijkring 20 (Voorne-Putten): Oude Maasdijken, Spuidijken en Hartelkanaaldijken
benedenstrooms van de Stormvloedkering in het Hartelkanaal,
Dijkring 21 (Hoekse Waard): Oude Maasdijken, Dordtse Kildijken, Hollandsch
Diepdijken, Spuidijken en Haringvlietdijken,
Dijkring 22 (Eiland van Dordrecht): Oude Maasdijken, Dordtse Kildijken,
Wantijdijken, Hollandsch Diepdijken en Nieuwe Merwededijken,
Dijkring 23 (Biesbosch): Nieuwe Merwededijken en Biesboschdijken,
Dijkring 24 (Land van Altena): Boven Merwededijken, Maasdijken, Bergsche
Maasdijken, Steurgatdijken en Biesboschdijken,
Dijkring 25 (Goeree-Overflakkee): Haringvlietdijken,
Dijkring 34 (West - Brabant): Bergsche Maasdijken, Amerdijken en Hollandsche
Diepdijken,
Dijkring 34a (Geertruidenberg): Bergsche Maasdijken en Amerdijken, en
Dijkring 35 (Donge): Bergsche Maasdijken.
4—14
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
In het benedenrivierengebied van Rijn en Maas is het schatten van hydraulische
systeemwerkingseffecten ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak complexer dan in het
bovenstroomse rivierengebied. Dit komt voornamelijk doordat in het benedenrivierengebied
de hydraulische condities ter hoogte van het dijkgat (en dus ook de systeemwerking na
dijkdoorbraak) afhangen van zowel de bovenstroomse hoogwatergolven als van de
waterstanden op zee. Voor het bovenrivierengebied en Westerschelde&Waddenzee geldt dat
hydraulische systeemwerkingseffecten respectievelijk enkel afhangen van bovenstroomse
hoogwatergolven of zeewaterstanden.
Een andere bijkomstige complicerende factor in het benedenrivierengebied is het feit dat
middels de Haringvlietsluizen en de Maeslantkering de bovenstroomse Rijnafvoer en
Maasafvoer wordt verdeeld over het Haringvliet en de Nieuwe Waterweg, waarna het
rivierwater vervolgens naar zee weg stroomt. Op een bepaald tijdstip hangt de actuele
verdeling van de bovenstroomse rivierafvoer over het Haringvliet en de Nieuwe Waterweg
af van de Rijnafvoer te Lobith, Maasafvoer te Lith en de waterstanden op zee.
Vanwege bovenomschreven complicerende factoren ligt voor maatgevende
rivierwaterstanden (exclusief windeffecten), waarbij lokaal een benedenrivierdijk kan
doorbreken, de rivierafvoer niet eenduidig vast. Met andere woorden een lokale
maatgevende rivierwaterstand kan optreden bij hoge zeewaterstanden en lage rivierafvoeren
of bij lage zeewaterstanden en hoge rivierafvoeren. Echter de hydraulische
systeemwerkingseffecten, welke optreden na dijkdoorbraak hangen in sterke mate af van de
orde van grootte van de lokale rivierafvoer. Bijvoorbeeld bij een geringe bovenstroomse
rivierafvoer zullen geen noemenswaardige hydraulische systeemwerkingseffecten optreden,
terwijl bij hoge bovenstroomse rivierafvoeren wel substantiële hydraulische
systeemwerkingseffecten kunnen optreden. Kortom feitelijk zou men per mogelijke
dijkdoorbraaklocatie de hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge van diverse
combinaties van bovenstroomse hoogwatergolven en zeewaterstanden, welke allemaal
resulteren in de(zelfde) maatgevende waterstand ter hoogte van het dijkgat, moeten
inventariseren. Dit is echter een nogal tijdrovende aangelegenheid. Men kan ook overwegen
om enkel de hydraulische systeemwerkingseffecten te bepalen voor die combinatie van
zeewaterstanden en bovenstroomse hoogwatergolven welke lokaal de grootste kans van
optreden heeft.
Gezien het voorgaande zijn in deze paragraaf geen kwantitatieve schattingen voor
hydraulische systeemwerkingseffecten in het benedenrivierengebied gemaakt. Wel is
gebruikmakend van het SOBEK RE Noordelijk Deltabekken model, beschikbare hoogte
schematisatie van dijkringen en op basis van expert judgement een inschatting gemaakt van
het type en orde grootte van hydraulische systeemwerking in het benedenrivierengebied. De
resultaten hiervan zijn verwerkt in Figuur 5-1. Samenvattend kan worden gesteld dat in het
overgangsgebied (veruit het grootste deel van het benedenrivierengebied) hydraulische
systeemwerkingseffecten zullen optreden ten gevolge van het lokaal bezwijken van een
dijkvak. Verder wordt voor de volledigheid opgemerkt dat in deze paragraaf is aangenomen
dat primaire waterkeringen categorie b (c.q. Haringvlietdam, Stormvloedkering Nieuwe
Waterweg/Maeslantkering en Stormvloedkering in het Hartelkanaal) niet bezwijken (zie ook
§4.3.3); concreet betekent dit dat bij hoge zeewaterstanden er géén(nauwelijks) zeewater het
benedenrivierengebied instroomt.
WL | Delft Hydraulics
4—15
December 2006
4.3
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Hydraulische systeemwerkingseffecten indien een
“primaire waterkering categorie a” bezwijkt, terwijl
relevante “primaire waterkeringen categorie b” reeds
zijn bezweken
In deze paragraaf wordt aangegeven wat de consequenties zijn voor hydraulische
systeemwerking indien relevante “primaire (verbindende) waterkeringen categorie b” reeds
zijn bezweken op het moment dat een “primaire waterkering categorie a” bezwijkt.
4.3.1
Primaire verbindende waterkeringen in de Westerschelde
In de Westerschelde bevindt zich slechts één verbindende waterkering “Zeedijk
Paviljoenpolder” welke dijkring 31 (Zuid-Beveland Oost) verbindt met hoge gronden
(Belgische industrieterreinen, NAP+9.00m). Ten gevolge van het eventuele bezwijken van
de
Zeedijk
Paviljoenpolder
zullen
géén
noemenswaardige
hydraulische
systeemwerkingseffecten langs Westerscheldedijken optreden.
4.3.2
Primaire verbindende waterkeringen
Grevelingenmeer en Volkerak-Zoommeer
in
Oosterschelde,
Indien de Sluizen in het Kanaal Zuid-Beveland, de Veersedam, de Stormvloedkering
Oosterschelde, Brouwersdam, Hellegatsdam (alle vijf primaire verbindende waterkeringen
categorie b) in tact zijn, dan heeft het bezwijken van de Zandkreekdam, Oesterdam,
Grevelingendam en Philipsdam (alle vier primaire verbindende waterkeringen categorie b)
tot gevolg dat:
In geval van een Oosterscheldedijkdoorbraak er vanwege het vergrote
wateroppervlak grotere overstromingsdiepten zullen optreden en een groter gebied
kan overstromen. Echter de potentiële Oosterscheldemeerpeildalingen (c.q.
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten) zullen kleiner zijn dan de
potentiële Oosterscheldemeerpeildalingen besproken in §4.2.2,
Het Grevelingenmeerpeil en Volkerak-zoommeerpeil zullen toenemen. Met andere
woorden op het Grevelingenmeer en Volkerak-Zoommeer treden negatieve
hydraulische systeemwerkingseffecten op.
Bovengenoemde mogelijke veranderingen in de hydraulische systeemwerking ten gevolge
van het bezwijken van Zandkreekdam, Oesterdam, Grevelingendam en Philipsdam hangen
sterk af van de mate waarin deze verbindende waterkeringen bezwijken. Voor de
volledigheid wordt opgemerkt dat het mogelijk bezwijken van de Oesterdam betekent dat
het zuidelijk deel van dijkring 34 (West-Brabant) weer grenst aan Rijkswater, dat als
primaire gevarenbron is aangemerkt.
Indien de Sluizen in het Kanaal Zuid-Beveland bezwijken, dan betekent dit dat de
Oosterschelde in open verbinding komt te staan met de Westerschelde. Enkel indien de
Stormvloedkering Oosterschelde gesloten is en het Oosterscheldepeil naar verwachting
gelijk is aan NAP+3.3m, zullen in geval dat de Sluizen in het Kanaal van Zuid-Beveland
zijn bezweken echter relatief geringe debieten van Westerschelde naar Oosterschelde en visa
versa stromen. Hydraulische systeemwerkingseffecten ten gevolge van deze uitwisseling
4—16
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
van Oosterscheldewater en Westerscheldewater worden geacht verwaarloosbaar te zijn.
Bovendien zal Stormvloedkering Oosterschelde worden geopend zodra Oosterscheldewater
naar zee kan wegstromen.
Indien de Stormvloedkering Oosterschelde bezwijkt, dan komt de Oosterschelde met een
Oosterscheldepeil van NAP+3.3m in open verbinding met de zee te staan. Dit betekent dat
in zo’n geval de potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten genoemd in
§4.2.2 zullen afnemen. De mate waarin deze systeemwerkingseffecten zullen afnemen hangt
sterk af van de mate waarin de Stormvloedkering Oosterschelde bezwijkt.
Indien de Veersedam en de Bouwersdam bezwijken, dan komt respectievelijk het
Veersemeer en het Grevelingenmeer in open verbinding met de zee te staan. In zo’n geval
zal een Veersemeerdijkdoorbraak en een Grevelingenmeerdijkdoorbraak resulteren in
substantiële overstromingen. Echter er zullen geen noemenswaardige hydraulische
systeemwerkingseffecten optreden. Hiermee wordt bedoeld dat er in dit geval geen
noemenswaardige verschillen in maximum waterstanden op het Veersemeer en
Grevelingenmeer zullen optreden ten gevolge van doorbraken in een Veersemeerdijk of een
Grevelingenmeerdijk.
Indien de Hellegatsdam bezwijkt, dan zal water vanuit het Hollandsch Diep en/of
Haringvliet het Volkerak-Zoommeer instromen. Dit zal resulteren in waterstandverlagingen
op het Haringvliet en Hollandsch Diep en mogelijk elders in het benedenrivierengebied. De
orde grootte van deze positieve hydraulische systeemwerkingseffecten zullen afhangen van
de mate waarin de Hellegatsdam bezwijkt en de orde grootte van de afvoer in het
Hollandsch Diep ten tijde van dijkdoorbraak.
4.3.3
Primaire verbindende waterkeringen in het benedenrivierengebied
van Rijn en Maas
Indien de Haringvlietdam, de Stormvloedkering Nieuwe Waterweg/Maeslantkering en de
Stormvloedkering Hartelkanaal bezwijken dan komt het benedenrivierengebied in open
verbinding met zee te staan. Het bezwijken van deze drie primaire verbindende
waterkeringen zal resulteren in het verder landinwaarts verplaatsen van het
zeegedomineerde riviergedeelte. Hoe ver het zeegedomineerde gedeelte landinwaarts zal
verplaatsen is niet onderzocht. In een zeegedomineerd riviergedeelte worden
rivierwaterstanden hoofdzakelijk bepaald door zeewaterstanden en niet door bovenstroomse
rivierafvoeren. Derhalve zijn er in zeegedomineerde rivierengedeelten géén
noemenswaardige hydraulische systeemwerkingseffecten.
Het bezwijken van de Stormvloedkering Hollandsche IJssel (primaire verbindende
waterkering categorie b) zal resulteren in excessief grote overstromingen van dijkring 14
(Zuid-Holland) of dijkring 15 (Lopiker- en Krimpenerwaard) ten gevolge van een mogelijke
Hollandsche IJsseldijkdoorbraak, indien ook de Stormvloedkering Nieuwe
Waterweg/Maeslantkering is bezweken, waardoor de Hollandsche IJssel in open verbinding
met zee staat.
WL | Delft Hydraulics
4—17
December 2006
4.3.4
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
Primaire verbindende waterkeringen aan het Noordzeekanaal
De Sluizen te IJmuiden (primaire verbindende waterkeringen categorie b) zijn onderdeel
van dijkring 44 (Kromme Rijn) en beschermen dijkring 13 (Zuid-Holland) en dijkring 14
(Noord-Holland) tegen overstroming vanuit zee. Het bezwijken van de Sluizen te IJmuiden
betekent dat het Noordzeekanaal in open verbinding met zee komt te staan, waardoor
waterstanden op het Noordzeekanaal zullen worden gedomineerd door zeewaterstanden.
Derhalve zal indien de Sluizen te IJmuiden zijn bezweken er geringere positieve
hydraulische systeemwerkingseffecten optreden ten gevolge van mogelijke doorbraken in
Noordzeekanaaldijken grenzend aan dijkring 13 en 14 dan in het geval de Sluizen te
IJmuiden niet zijn bezweken.
4.3.5
Primaire verbindende waterkeringen in IJsselmeer, Ketelmeer,
Vossemeer, Markermeer, IJmeer, Gooise meer, Eemmeer en
Nijkerkernauw
Indien de Afsluitdijk (primaire verbindende waterkeringen categorie b) in tact is, dan zal het
bezwijken van de Houtribdijk, de Nijkerksluis, de Roggebotsluis, de Keersluis te Ramspol
en de Kadoelersluis (alle vijf primaire verbindende waterkeringen categorie b) resulteren in
een vergroot meeroppervlak en derhalve geringere meerpeildaling in geval van een lokale
dijkdoorbraak. Derhalve zullen de overstromingsdiepten en het overstroomde gebied groter
zijn. Echter in zo’n geval zullen ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak de potentiële
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten, omschreven in §4.2.3, §4.2.4 en §4.2.5
geringer zijn. Hoeveel deze potentiële positieve hydraulische systeemwerkingseffecten
zullen afnemen hangt af van de mate waarin genoemde vijf primaire verbindende
waterkeringen bezwijken.
Indien de Afsluitdijk is bezweken, dan resulteert het opeenvolgend bezwijken van de
Houtribdijk, de Nijkerksluis, de Roggebotsluis, de Keersluis te Ramspol en de Kadoelersluis
in het feit dat het gehele merengebied in open verbinding met de Waddenzee/ Noordzee
staat. Dit betekent dat in zo’n geval de potentiële positieve hydraulische
systeemwerkingseffecten genoemd in §4.2.3, §4.2.4, en §4.2.5 zullen afnemen. De mate
waarin deze potentiële positieve systeemwerkingseffecten zullen afnemen hangt sterk af van
de mate waarin de Afsluitdijk bezwijkt.
Ten gevolge van het bezwijken van de Spooldersluis (primaire verbindende waterkering
categorie b), welke dijkring 10 (Mastenbroek) verbindt met dijkring 53 (Salland), zal
IJsselwater via het Zwarte water doorstromen naar het Zwarte Meer. Aannemende dat de
Keersluis te Ramspol is gesloten en dat er hoge IJsselafvoeren zijn, zal het bezwijken van de
Spooldersluis:
Resulteren in negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten langs de
Zwartewaterdijken van dijkring 53; en langs Zwartewaterdijken en
Zwartemeerdijken van dijkring 9 (Vollenhove) en dijkring 10 (Mastenbroek), en
Resulteren in positieve hydraulische systeemwerkingseffecten langs de IJsseldijken
benedenstrooms van de Spooldersluis.
4—18
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
4.3.6
Q4309.00
December 2006
Primaire verbindende waterkeringen in het Maas en Waal gebied
Het bezwijken van de primaire verbindende waterkering “Heerewaardense afsluitdijk +
Schutsluis St. Andries” onder maatgevende Waalwaterstanden resulteert in zeer significante
negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten (c.q. waterstandsverhogingen tot 1.0m op
de Maas). Voor nader informatie wordt verwezen naar Van Mierlo, 2006a (scenario
L15T6GCGU; §3.10 en §4.2).
Ten gevolge van het bezwijken van de “Afsluitdijk Andel en Wilhelminasluis (primaire
verbindende waterkering categorie b)” zal Waalwater de Afgedamde Maas instromen. Dit
resulteert in positieve hydraulische systeemwerkingseffecten op de Waal benedenstrooms
van de “Afsluitdijk Andel en Wilhelminasluis” en in negatieve hydraulische
systeemwerkingseffecten langs Afgedamde Maasdijken en Heusdensch Kanaaldijken
respectievelijk grenzend aan dijkring 38 (Bommelerwaard) en/of dijkring 24 (Land van
Altena). Indien in zo’n geval ook de “Keersluis Heusdensch Kanaal (primaire verbindende
waterkering categorie b)” en/of “Bergse Maasdijk (primaire verbindende waterkering
categorie b)” bezwijkt dan zal dit tevens resulteren in negatieve hydraulische
systeemwerkingseffecten op de Bergsche Maas benedenstrooms van Ammerzoden. Tevens
zullen de bovengenoemde positieve hydraulische systeemwerkingseffecten op de Waal
benedenstrooms van de “Afsluitdijk Andel en Wilhelminasluis” groter worden.
Indien alleen de primaire verbindende waterkering “Keersluis Heusdensch Kanaal” en/of
“Bergse Maasdijk” bezwijkt dan zal dit resulteren in negatieve hydraulische systeemeffecten
langs Afgedamde Maasdijken en Heusdensch Kanaaldijken. Echter doordat
Maaswaterstanden tijdens hoogwater lager zijn dan Waalwaterstanden, zullen deze
negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten geringer zijn dan in het geval dat
“Afsluitdijk Andel en Wilhelminasluis” bezwijkt. Verder zullen er op de Bergsche Maas
positieve hydraulische systeemwerkingseffecten optreden benedenstrooms van de twee
hiervoor genoemde primaire verbindende waterkeringen.
Ten gevolge van het bezwijken van primaire verbindende waterkering “Biesboschsluis
(primaire verbindende waterkering categorie b)” zal water van de Nieuwe Merwede via het
Steurgat naar de Bergsche Maas en Amer stromen. Concreet betekent dit dat negatieve
hydraulische systeemwerkingseffecten zullen optreden langs de Steurgatdijken grenzende
aan dijkring 23 (Biesbosch) en dijkring 24 (Land van Altena).
WL | Delft Hydraulics
4—19
Verkenning systeemwerkling in Nederland
5
Q4309.00
Grafisch
overzicht
van
systeemwerkingseffecten
December 2006
hydraulische
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de verkenningen naar hydraulische
systeemwerkingseffecten ten gevolge van lokale dijkdoorbraken in primaire waterkeringen
categorie a, welke onderdeel zijn van een dijkring en grenzen aan Rijkswater dat is
aangemerkt als een primaire gevarenbron. Hierbij is aangenomen dat primaire
waterkeringen categorie b en c niet bezwijken. Meer concreet betreft het een grafische
samenvatting van de verkenningen van hydraulische systeemwerkingseffecten langs
bovenstroomse Rijntakken en bedijkte Maas (zie Van Mierlo, 2005; Garcia, 2006 en Van
Mierlo, 2006a) en langs de zogenoemde “overige primaire waterkeringen categorie a” (zie
§4.2).
Indien ergens een dijk doorbreekt, dan kan dit elders in het rivierenstelsel resulteren in
nagenoeg gelijke, lagere of hogere maximale (lees maatgevende) waterstanden. Met andere
woorden als gevolg van een lokale dijkdoorbraak kunnen in andere riviertrajecten géén
(noemenswaardige), positieve of negatieve hydraulische systeemwerkingseffecten optreden.
In Figuur 5-1 is voor maatgevende hydraulische omstandigheden per dijkvak aangegeven in
welk type hydraulisch systeemwerkingseffect (inclusief orde van grootte) een doorbraak ter
hoogte van dit dijkvak resulteert. Hierbij is de volgende kleuren classificatie gehanteerd:
1. Dijkvak
is
zwart
gekleurd:
géén
noemenswaardige
hydraulische
systeemwerkingseffecten; ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak treedt langs
andere dijkvakken géén noemenswaardig verschil (c.q. -2cm tot +2cm) op in de
maximum waterstand,
2. Dijkvak is groen gekleurd: enkel positieve hydraulische systeemwerkingseffecten;
ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak treedt langs andere dijkvakken enkel
verlaging van de maximum waterstand op,
3. Dijkvak is rood gekleurd: zowel positieve als negatieve hydraulische
systeemwerkingseffecten; ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak treedt langs
andere dijkvakken verlaging of verhoging van de maximum waterstand op,
4. Hoe donkerder de kleur groen, hoe groter het grootst optredende positieve
hydraulische systeemwerkingseffect is (c.q. hoe groter ergens het grootst optredende
positieve verschil in de maximum waterstand is), en
5. Hoe donkerder de kleur rood, hoe groter het grootst optredende negatieve
hydraulische systeemwerkingseffect is (c.q. hoe groter ergens het grootst optredende
negatieve verschil in de maximum waterstand is).
De kleur groen (alleen verlaging van maatgevende waterstanden) betekent niet dat er géén
cascadewerking kan optreden. Indien de linker Maasdijkdoorbraak bij Boveneind
doorbreekt, treden in het rivierensysteem alleen waterstandsverlagingen op (zie scenario
L19T6GCGU in Van Mierlo, 2006a). Daarbij overstroomt naast dijkring 36 wordt vanwege
cascadewerking ook dijkring 35.
WL | Delft Hydraulics
5—1
December 2006
Q4309
Verkenning systeemwerking in Nederland
De systeemwerkingseffecten in Figuur 5-1 zijn bepaald enerzijds op basis van resultaten van
hydraulische berekeningen en anderzijds op basis van expert judgement. Indien in de
toekomst aanvullende dijkdoorbraakberekeningen worden gemaakt, dan wordt zeker niet
uitgesloten dat dit resulteert in verfijningen van Figuur 5-1. Verder is aangenomen dat:
Rivierdijken bezwijken onder maatgevende belastingen,
Rivierdijken bezwijken 6 uur voordat lokaal hoogste waterstand wordt bereikt,
Bresgroei conform het in het Niederrhein project (Lammersen, 2004) gehanteerde
bresgroeiscenario (zie §2.2.3 in Van Mierlo, 2006a),
Primaire verbindende waterkeringen categorie b en c niet bezwijken,
Enkel het lokale dijkvak van een primaire waterkering categorie a bezwijkt. Overige
overstroomde (compartimenterings)dijken bezwijken niet,
Mogelijke nieuwe compartimenteringsdijken, welke een dijkring verdelen in
afzonderlijke compartimenten, zijn niet meegenomen; met andere woorden enkel
het effect van bestaande compartimenteringsdijken is meegenomen.
In Figuur 5-1 is de Heerewaardensche Afsluitdijk + Schutsluis Sint Andries (primaire
waterkering categorie b) grijs gekleurd. Dit omdat in Figuur 5-1 is aangenomen dat primaire
waterkeringen categorie b niet bezwijken. Indien deze primaire waterkering categorie b
bezwijkt, resulteert dit in zeer grote verhogingen van maatgevende Maaswaterstanden
doordat Waalwater via dijkring 40 (Heerewaarden) naar de Maas stroomt (zie scenario
L15T6GCGU in Van Mierlo, 2006a). Figuur 5-1 geeft géén informatie over de ligging van
die dijkvakken, waar langs de maximum waterstand lager of hoger wordt ten gevolge van
het bezwijken van een specifiek dijkvak. Met andere woorden, Figuur 5-1 omvat géén
informatie over de ruimtelijke spreiding van hydraulische systeemwerkingseffecten ten
gevolge van het bezwijken van een specifiek dijkvak. Voor nadere informatie hieromtrent
wordt verwezen naar Van Mierlo (2005), Garcia (2006) en Van Mierlo (2006a).
Ter illustratie toont Figuur 5-2 de ruimtelijke spreiding van hydraulische
systeemwerkingseffecten (c.q. lokale verschillen in de maximum waterstand; of wel lokale
verlagingen en lokale verhogingen van maatgevende rivierwaterstanden) ten gevolge van
een linker Waaldijkdoorbraak bij Weurt (scenario L5T6GCGU in Van Mierlo, 2006a).
Tevens zijn de overstroomde gebieden blauw gekleurd; hoe donkerder de kleur blauw hoe
groter de overstromingsdiepte. In Figuur 5-1 is het dijkvak ter hoogte van Weurt donker
rood gekleurd; dit betekent dat indien dit dijkvak doorbreekt er langs andere dijkvakken
verlagingen maar ook verhogingen van maatgevende rivierwaterstanden optreden. In Figuur
5-2 is te zien waar deze verlagingen en verhogingen van maatgevende rivierwaterstanden
optreden. Hoe donkerder de kleur rood, hoe hoger lokaal de maatgevende rivierwaterstand
wordt. Hoe donkerder de kleur groen, hoe lager lokaal de maatgevende rivierwaterstand
wordt. In Figuur 5-1 is te zien dat verhogingen van maatgevende waterstanden ten gevolge
van een dijkdoorbraak bij Weurt enkel optreden op de Maas. Dit komt doordat bij Weurt
ingestroomd Waalwater via dijkring 41 (Land van Maas en Waal) de Maas opstroomt. Ten
gevolge van deze hoge Maaswaterstanden overstromen dijkringen gelegen langs de Maas
benedenstrooms van dijkring 41.
5—2
WL | Delft Hydraulics
Verkenning systeemwerkling in Nederland
Q4309.00
December 2006
Stel dat dijkring 41 wordt gecompartimenteerd door een van West naar Oost lopende
compartimenteringsdijk. Dan resulteert een dijkdoorbraak bij Weurt in andere hydraulische
systeemwerkingseffecten (inclusief overstroomd gebied) dan getoond in de Figuur 5-2. Uit
de berekeningsresultaten (Van Mierlo, 2005; scenario L5T6C2, §5.11 en Tabel 6-1) blijkt
dat in geval van genoemde compartimenteringsdijk er géén waterstandverhogingen op de
Maas optreden terwijl waterstandsverlagingen op Rijntakken gelijk blijven. Het totaal
overstroomde gebied wordt kleiner, echter overstromingsdiepten worden aanzienlijk groter.
WL | Delft Hydraulics
5—3
/
Verkenning systeemwerking in Nederland
Legenda
Grootst optredend verschil in de maximum rivierwaterstand (cm)
tussen referentie (géén dijkdoorbraak) en in geval van dijkdoorbraak.
-2
+2
+10
+2 Langs andere dijkvakken treedt géén noemenswaardig verschil op in de maximum rivierwaterstand.
+10
Ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak treedt langs andere dijkvakken enkel
+40 verlaging van de maximum rivierwaterstand op.
Derhalve zijn verschillen (= referentie - dijkdoorbraak) in de maximum rivierwaterstand positief.
>+40
-2
-10 Ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak treedt langs andere dijkvakken verlaging of
verhoging van de maximum rivierwaterstand op. Derhalve zijn verschillen
-10
-40
(= referentie - dijkdoorbraak) in de maximum rivierwaterstand positief of negatief.
<-40 Enkel classificatie van het grootst optredend negatieve verschil in de maximum rivierwaterstand.
Project :
Opdrachtgever :
Opdrachtnemer :
Datum :
0
10
Q4309
Rijkswaterstaat, RIZA en DWW
WL | Delft Hydraulics
december 2006
20
30
40
Kilometers
hoge gronden
Figuur 5-1
primaire waterkering categorie a
(niet grenzend aan Rijkswater,
aangemerkt als primaire
gevarenbron); of primaire waterkering
categorie b of c
Type hydraulische systeemwerking (inclusief orde van grootte), dat langs andere
dijkvakken optreedt ten gevolge van een lokale dijkdoorbraak in een primaire waterkering
categorie a. Aangenomen is dat primaire waterkeringen categorie b niet bezwijken en
elders (overstroomde) dijken ook niet bezwijken.
/
Verkenning systeemwerking in Nederland
Weurt
Legenda
L5T6GCGU
waterdiepte in overstroomde binnendijkse gebieden (m)
0.01 - 0.10
0.11 - 0.25
0.26 - 0.50
0.51 - 1.00
1.01 - 2.00
2.01 - 4.00
4.01 - 8.00
>8.00
Verschil in de maximum rivierwaterstand (cm)
tussen referentie (géén dijkdoorbraak) en in geval van dijkdoorbraak.
-2
+2
+2
+10
+10
+40
>+40
-2
-10
-10
-40
<-40
Indien maximum rivierwaterstand, ten gevolge van een dijkdoorbraak bij Weurt,
lager is dan indien géén dijkdoorbraak optreedt,
dan is het verschil in de maximum rivierwaterstand positief.
Indien maximum rivierwaterstand, ten gevolge van een dijkdoorbraak bij Weurt,
hoger is dan indien géén dijkdoorbraak optreedt,
dan is het verschil in de maximum rivierwaterstand negatief.
hoge gronden
primaire waterkering categorie a
(niet grenzend aan Rijkswater,
aangemerkt als primaire
gevarenbron); of primaire waterkering
categorie b of c
Q4309
Project :
Opdrachtgever : Rijkswaterstaat, RIZA en DWW
Opdrachtnemer : WL | Delft Hydraulics
december 2006
Datum :
0
5
10
15
20
Kilometers
Figuur 5-2
Ruimtelijke spreiding van hydraulische systeemwerkingseffecten
(c.q. lokale verlaging of verhoging van de maximum rivierwaterstand) en
het overstroomde binnendijks gebied ten gevolge van dijkdoorbraakscenario L5T6GCGU.
(Doorbraak in linker Waaldijk bij Weurt, Waalkilometer 889.4, 6 uur voordat lokaal de hoogste rivierwaterstand
wordt bereikt). Aangenomen is dat primaire waterkeringen categorie b niet bezwijken en
elders (overstroomde) dijken ook niet bezwijken.
Verkenning systeemwerkling in Nederland
6
Q4309.00
December 2006
Literatuur
Aanpassingen golfvormgenerator in opdracht van RWS/RIZA, Lelystad, HKV Lijn in Water, sept
2004.
Diermanse, F.L.M., Van Vuren, W., Het samenvallen van pieken op Rijn en Maas in het
benedenriviergebied, WL memo aan Edwin Snippen en Gerard Blom (RIZA Dordrecht), 4 april 2002
Garcia, Silvia M.H., MSc Thesis (WSE-HERBD-06.13), UNESCO-IHE, Institute for Water
Education, April 2006.
Hydraulische Randvoorwaarden 2001 voor het toetsen van primaire waterkeringen, Ministerie van
Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee / RIKZ,
Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Afvalwaterbehandeling / Riza, December 2001.
Lammersen, R., Grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein,
Eindrapport, juli 2004, ISBN 9036956390.
Slomp, R.M., Geerse, C.P.M. en Deugd, H. de, Onderbouwing hydraulische randvoorwaarden 2001
voor het benedenrivierengebied., mei 2005, RIZA-rapport 2002.017, ISBN 9036954371.
Slomp, R.M., Decimeringshoogten Meren, Bovenrivieren, Benedenrivieren, Vecht en IJsseldelta,
Rijkswaterstaat RIZA, Werkdocument 2006.085x, juni 2006.
Stijnen, J.W. Gemaakte berekeningen voor rampenbeheersing (RBSO), HKV Lijn in Water , 2005.
Van den Bosch, P., Bepaling aantal met noodmaatregelen te versterken dijken in 2015, Verslag
projectuitvoering, A1475, Alkyon.
Van Mierlo, M.C.L.M., Vrouwenvelder, A.C.W.M.; Calle, E.O.F., Vrijling, J.K.; Jonkman, S.N., De
Bruijn, K.M.; Weerts, A.H., Assessment of flood risk accounting for river system behaviour, Intl. J.
River Basin Management Vol. 5, No. 2 (2007) pp 1-12.
Van Mierlo, Verkenning van systeemwerking in het bovenrivierengebied van de Rijntakken, WL
rapport Q4019, December 2005.
Van Mierlo, Uitwerking systeemwerking Maas, WL rapport Q4309, December 2006a
Van Mierlo, M.C.L.M., Vrouwenvelder, A.C.W.M.; Calle, E.O.F., Vrijling, J.K.; Jonkman, S.N., De
Bruijn, K.M.; Weerts, A.H. (2003), Effects of River System Behaviour on Flood Risk, Delft Cluster
Project nr. DC 02.01.01. (http:/www.library.tudelft.nl/delftcluster …… Risk due to flooding).
WL | Delft Hydraulics
6—1
Fly UP