A2 85.02 waterloopkundig laboratorium laboratorium voor grondmechanica
by user
Comments
Transcript
A2 85.02 waterloopkundig laboratorium laboratorium voor grondmechanica
A2 85.02 waterloopkundig laboratorium laboratorium voor grondmechanica taludbekleding van gezette steen bezwijken van zettingen overzicht en bundeling van bestaande kennis verslag bureaustudie M 1795/M 1881 deel XI WL CO 258902 LGM juni 1985 NHOUD blz. 1. Inleiding 1 1.1 Opdracht 1 1.2 Probleemstelling 1 2. Bezwijken van dijkbekledingen 4 2.1 Inleiding 4 2.2 Belasting 4 2.3 Sterkte 6 2.4 Bezwijken 11 2.5 Beschrijving bezwijkmechanismen 14 2.6 Relevante buitenlandse literatuur 19 2.7 Conclusies 30 REFERENTIES FIGUREN 3. Bundeling notities over di jkbekledingen 41 3.1 Evaluatie van de opzet van het onderzoek 41 3.2 Een losliggend blok met minimale wrijving 51 3.3 Knik van geklemde zettingen 56 3.4 Bezwijken door buiging 62 3.5 Veiligheidsbeschouwingen 68 3.6 Rekenmodel stromingen 122 FIGUREN (bij hoofdstuk 2) 1 Verdeling belasting en wrijving over een talud 2 Verdeling wrijving over een talud in praktijk 3 Bezwijkmechanismen taludbekleding 4 Bezwijken van volledig ingeklemde platen 5 Wrijving en belasting als functie van het aantal stenen. TALUDBEKLEDING VAN GEZETTE STEEN, FASE 3 Bezwijken van zettingen. Overzicht en bundeling van bestaande kennis 1. Inleiding 1.1 Opdracht Bij het fundamenteel onderzoek M 1795/M 1881 naar de stabiliteit van steenzettingen is in de loop van het onderzoek een aantal oriënterende notities geschreven, die niet in een officieel verslag zijn verwerkt. Daarnaast zijn op aanverwante terreinen ideeën ontwikkeld die nauw samenhangen met steenzettingen. In dit verslag is getracht vooraf een algemene filosofie te geven omtrent bezwijken van dijkbekledingen, waarbij alleen de sterkte van de bekleding en niet die van de filterlaag is beschouwd. Om de min of meer op zichzelf staande ideeën en notities niet verloren te laten gaan, is een aantal notities in dit verslag gebundeld. Daarbij zijn steeds vooraf opmerkingen gemaakt die teruggrijpen op de eerder beschreven algemene filosofie. Deze bureaustudie is uitgevoerd in opdracht van het Centrum van Onderzoek Waterkeringen van de Rijkswaterstaat, directie Waterhuishouding en Waterbeweging. De studie is uitgevoerd door ir. J.W. van der Meer van het Waterloopkundig Laboratorium, die ook het onderhavige verslag heeft samengesteld. 1.2 Probleemstelling Het fundamenteel onderzoek naar de stabiliteit van steenzettingen is tot nu toe voor een groot deel gericht geweest op de bepaling van de stabiliteit van een zetting bestaande uit losliggende blokken. Dit deel van het onderzoek is vrijwel afgerond. In de praktijk ligt een blok meestal niet los in de zetting, maar ondervindt klerakrachten door het gewicht van hoger liggende blokken. Dit wordt nog bevorderd als de zetting is ingewigd of afgestrooid met grind of als de blokken een speciaal op "interlocking" gerichte vorm hebben. Door klemkrachten kan de zetting veel aan sterkte winnen. Hierbij is het bezwijkgedrag echter veel gecompliceerder geworden. Blokken gaan samenwerken, waardoor een groot aantal bezwijkmechanismen mogelijk wordt. Ook komt het voor -2- dat niet meer de stabiliteit van de zetting maatgevend is, maar de stabiliteit van de onderliggende lagen, bestaande uit granulair materiaal. Zowel de belasting op een constructie als de sterkte van een constructie zijn stochastische grootheden. Is dit al van belang voor de goed gedefinieerde situatie van een zetting bestaande uit losliggende blokken, voor een geklemde zetting met een mogelijk eroderende onderlaag wordt het helemaal een belangrijk aspect. De probabilistische ontwerpmethodiek kan daarom een belangrijk hulpmiddel zijn bij het dimensioneren van steenzettingen. In de afgelopen jaren is een aantal oriënterende notities geschreven, zowel op het gebied van wrijving en klemming als op het gebied van erosie. Daarnaast zijn bij aanverwante onderzoeken ideeën ontwikkeld en uitgebreid omtrent bezwijkmechanismen bij zettingen. Voorts is een eerste aanzet voor een probabilistische aanpak verschenen. Om van deze min of meer op zichzelf staande notities êën geheel te maken is het onderhavige verslag samengesteld. Daarbij is boven beschreven kennis voor een gedeelte samengevat in een hoofdstuk dat een algemene filosofie omvat van het bezwijken van steenzettingen (hoofdstuk 2 ) . Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een evaluatie van bestaande relevante buitenlandse literatuur. In hoofdstuk 3 zijn enkele notities over sterkte van dijkbekledingen geheel of gedeeltelijk in ongewijzigde vorm gebundeld, waarbij kort commentaar is geleverd op de plaats van de notitie in de algemene filosofie. Kennis omtrent de interne sterkte, de stabiliteit van onderlagen, is beschreven in de notities [6] en [7], welke ook rezamen zijn weergegeven in M1795/M1881 deel XVI. Dit deel XI bevat de volgende notities: Hoofdstuk 3 1 Evaluatie van de opzet van het onderzoek ir. K. den Boer, Waterloopkundig Laboratorium en ir. C.J. Kenter, Laboratorium voor Grondmechanica M 1795 WL; CO 258901/41 LGM; augustus 1982 Opgenomen in dit verslag: Appendix 1...4. -3- 2 Een losliggend blok met minimale wrijving De trekkracht van een losliggend blok bij het in rekening brengen van de minimaal aanwezige wrijving ir. J.W. Seyffert, Centrum voor Onderzoek Waterkeringen, oktober 1984 3 Knik van geklemde zettingen Elementaire beschouwing ir. J.B. Sellmeyer, Laboratorium voor Grondmechanica, CO-258902; januari 1983 4 Bezwijken door buiging ir. G.M. Wolsink, Technische Hogeschool Delft 5 Veiligheidsbeschouwingen Hoofdstuk 12 uit de concept CUR leidraad voor steenzettingen ir. G.M. Wolsink, Technische Hogeschool Delft. 6 Rekenmodel stromingen Analytisch rekenmodel voor de stromingen door en onder een gezette dijkbekleding ir. G.M. Wolsink; oktober 1984. Naast de bovenstaande in dit verslag opgenomen notities, is verder gebruik gemaakt van de volgende verslagen: 7 Grootschalig modelonderzoek in de Deltagoot van een steenzetting op zand. Waterloopkundig Laboratorium, M 1795/M 1881 deel XII WL; CO 269960/2 LGM; december 1983 8 Trekproeven op glooiingsconstructies in de Oosterschelde. ir. H.J. Verhagen, Rijkswaterstaat, Adviesdienst Vlissingen Nota WWKZ-84. V002; februari 1984 9 Sausage blocks-Enka Stabiliteits-evaluatie van een alternatieve golfbreker-afdekking Waterloopkundig Laboratorium, R 1836; december 1982 10 Taludbescherming Markerwaarddijk Waterloopkundig Laboratorium, R 1953; oktober 1983 -4- 2. 2.1 Bezwijken van dijkbekledlngen Inleiding Bij het beschrijven en berekenen van de stabiliteit van een constructie is het van belang drie onderdelen te onderkennen. Dit zijn de belastingen, de sterkte van de constructie en het bezwijken van de constructie. De belasting en de sterkte kunnen afzonderlijk worden behandeld. Een koppeling komt tot stand bij het onderdeel bezwijken, waar de vergelijking belasting > sterkte wordt beschreven. Bij dijkbekledingen wordt de belasting gevormd door waterdrukken op en onder het talud. De sterkte ontstaat door het eigen gewicht van de zetting, de wrijvingskracht tussen de blokken en de erosiegevoeligheid van de onderlagen. Zowel bij de belastingen als de sterkte speelt de stochastiek een grote rol. De belasting is dynamisch en snel wisselend, de spreiding van de sterkte eigenschappen is ongeveer constant in de tijd, maar erg groot. 2.2 Belasting De waterdrukken op en onder de zetting vormen de belasting op de constructie. De waterdrukken op het talud zijn voornamelijk afhankelijk van de golfhoogte, golfperiode, waterdiepte en taludhelling. Deze drukken kunnen worden gemeten in een fysisch model of voor zover mogelijk berekend met een mathematisch model (programma BEACH). De drukken onder het talud zijn voornamelijk afhankelijk van de drukken op het talud, de doorlatendheid van de zetting en de doorlatendheid en andere eigenschappen van de filterlaag. Ook deze drukken kunnen in een fysisch model worden gemeten of in sommige gavallen worden berekend (programma's STEENZET, SEEP). Als de drukken onder het talud worden afgetrokken van de drukken op het talud, ontstaan de zogenaamde verschildrukken op de bekleding. Zodra de verschildruk (naar boven gericht) over een blok groter is dan de resultante van het eigengewicht van het blok wordt de situatie potentieel instabiel genoemd. Dit betekent dat een losliggend blok bij deze belasting uit een zetting zal worden gedrukt. Een losliggend blok is de minimale sterkte die altijd aanwezig is. Aangezien een situatie met losse blokken in de praktijk niet veel voorkomt is -5- het van belang te weten in hoeverre de verschildrukken de potentieel instabiele situatie overtreffen. Daarom wordt hier de term netto belasting geïntroduceerd. Dit is de belasting gegeven ten opzichte van de potentieel instabiele situatie, of anders geformuleerd: De netto belasting is de resulterende belasting veroorzaakt door de belasting op het talud, de belasting onder het talud en het eigengewicht van het blok. a cosa q^ = belasting op het talud [N/m2] cosa = eigen gewicht blok [N/m2] qo = belasting onder het talud [N/m2] Dgp 3. p = netto belasting [N/m2] Ten aanzien van de netto belasting kunnen de volgende van belang zijnde aspecten worden genoemd: • De netto belasting is afhankelijk van de golfhoogte, golfperiode, waterdiepte, taludhelling, doorlatendheid bekleding, eigenschappen van de filterlaag en dikte en soortelijke gewicht van de bekleding. • De belasting is dynamisch. De verdeling van de netto belasting varieert sterk over de hoogte van het talud, maar heeft bij loodrechte golfaanval in langsrichting dezelfde waarde. In figuur la is een voorbeeld gegeven van een netto belasting verdeling die maximaal is. De belasting bestaat maar gedurende zeer korte tijd. Bij scheve golf'aanval varieert de verdeling van de belasting ook in langsrichting. • Voor 1 blok uit de zetting kan worden aangehouden dat de belasting gelijkmatig verdeeld is over het blok. De netto kracht die dan op een blok werkt, is: -6- P = p.A (1) waarin: P = netto kracht [N] Ai = oppervlak blok waarop p werkt [m2] 2.3 Sterkte De sterkte van een steenzetting wordt bepaald door het gewicht van de steen, de wrijvings- of klemkracht tussen de stenen en de erosiegevoeligheid van de onderlaag. Het gewicht van de steen is al verwerkt in de netto belasting. De erosiegevoeligheid van de onderlaag wordt beschreven in [5] en [7], zie hoofdstuk 4. Het gedrag van de onderlaag blijft hier verder buiten beschouwing. Meer op interlocking gerichte blokvormen komen in paragraaf 2.6 aan de orde. De sterkte van een bekleding wordt dan alleen door de wrijving bepaald die tussen blokken aanwezig kan zijn. Deze wrijving kan worden uirgedrukt in een wrijvingskracht per eenheid van oppervlakte, de zogenaamde wrijvingsdruk f (N/m2) . De oppervlakte van de zijkanten van de steen bepaalt dus de totale wrijvingskracht. Het voordeel van het werken met de wrijvingsdruk is dat deze onafhankelijk is van de blokafmetingen. De verdeling van deze f over het talud is dan ook onafhankelijk van de blokafmeting. Het belastingschema voor een blok ziet er als volgt uit: In de RWS nota [9] worden trekproeven beschreven op glooiingsconstructies in de Oosterscheldew In êën geval zijn trekproeven uitgevoerd op een talud bestaande uit zogenaamde Haringman blokken. Dit waren vierkante blokken met de afmetingen 0.50x0.50x0.20 m 3 en met een massa van 120 kg. Uit deze proeven zijn enkele belangrijke conclusies te trekken ten aanzien van de verdeling van de trekkracht en dus ook van de wrijvingsdruk f. In figuur 2 zijn de gegevens uit [9] vermeld. Op de horizontale as is de ligging h onder de opsluitband uitgezet, gemeten langs het talud. Op de vertikale as is de gemiddelde trekkracht T uitgezet in kg. Uit deze figuur volgt: -7- • Er is een duidelijke correlatie tussen de trekkracht en de plaats op het talud. Dieper gelegen blokken geven een grotere trekkracht. Dit wordt veroorzaakt doordat op de dieper gelegen blokken het gewicht van een groter aantal bovengelegen blokken drukt. • De spreiding van de trekkracht rondom het gemiddeld is zeer groot. Deze grote spreiding is de oorzaak van het duidelijk stochastisch karakter van de sterkte van bekledingen. Alleen een probabilistische aanpak kan deze spreiding meenemen in een ontwerp. Er is een eenvoudige formule op te stellen voor de verdeling over een talud van de gemiddelde wrijvingsdruk of van de trekkracht. Met behulp van de meetpunten in figuur 2 kan een aanname worden gedaan over de betrouwbaarheid van deze formule. De verdeling van de wrijvingsdruk over het talud kan als volgt worden voorgesteld: f = c g p h f,, sina a bb [N/m2] (2) waarin: f = wrijvingsdruk c = het gedeelte van de bovengelegen blokken wat drukt op [N/m2] het beschouwde blok g [-] [m/s2] = gravitatie versnelling p = soortelijke massa van de blokken [kg/m ] 3. h = afstand tot de opsluitband, gemeten langs het talud [m] f?bb = wrijvingscoëfficiënt van beton op beton oc = taludhelling [graden] Met formule (2) is de benodigde trekkracht voor een blok als volgt te berekenen: T = f A + Gg cosa ~ (3) waarin: T = trekkracht f = wrijvingsdruk [N] [N/m2? ^2 = oppervlak waarover f werkt [m2] G [kg] = massa blok -8- De benodigde trekkracht bestaat uit de wrijvingskracht voor het blok en de loodrecht op het talud ontbondene van het gewicht. De wrijvingskracht voor een blok is te vergelijken met de in paragraaf 2.2 beschreven nettokracht (formule (D). F = f.A„, met F = wrijvingskracht [N] (4) De formules (2) en (3) kunnen worden getoetst aan de prototype trekproeven van figuur 2. Met behulp van lineaire regressie analyse is de best fit curve door de meetpunten bepaald: T = 2750 h - 2690, waarin T in N en h in m (5) (correlatie 73%) Voor de grootheden van formule (2) kunnen in eerste instantie de volgende waarden worden aangehouden: c = 1 , d.w.z. alle bovengelegen blokken werken mee g = 1 0 m/s 2 p = 2400 kg/m3 (Haringman blokken) 3. fkb = 1.0 (hoge waarde) a = 15.9° (talud 1:3.5) Hiermee wordt de wrijvingsdruk: f = 6593 h [N/m2] Als de wrijvingsdruk alleen aanwezig is langs de bovenste en onderste zijkant van een blok dan wordt Ao: A 2 = 2 x 0.50 x 0.20 = 0.20 m 2 Met G = 120 kg wordt de trekkracht (3): T = 1319 h + 1150 [N] . (6) Dit verband is ook uitgezet in figuur 2. De lijn ligt beduidend lager dan de regressielijn (5). Dit betekent dat, als alle bovengelegen blokken meewerken en een vrij hoge wrijvingscoëfficiënt wordt aangehouden, nog niet eens het gemiddelde wordt bereikt van de gemeten trekkrachten! Zoals ook in [9] wordt geconcludeerd, zou dit kunnen worden verklaard door aan te nemen dat er op -9- sommige plaatsen een soort "voorspanning" in horizontale richting aanwezig is, die ook een functie is van de ligging en waarvan de grootte in hetzelfde gebied ligt als de vertikale druk. Als wordt aangenomen dat de wrijvingsdruk zowel in horizontale richting langs het talud als in de vertikale richting langs het talud dezelfde waarde heeft, dan kan (6) op eenvoudige wijze worden aangepast. De oppervlakte Ao waarop f werkt, wordt dan verdubbeld ten gevolge van de meewerkende zijkanten van het blok. De bovengrens voor de trekproeven zou dan luiden: T = 2638 h + 1150 [N] (7) Ook deze relatie is in figuur 2 uitgezet en vormt bij lange na niet de bovengrens. Een ander mechanisme wat de hogere waarden zou kunnen verklaren is het plaatsingspatroon van de zetting. De blokken zijn gelegd in halfsteensverband. Doordat naastliggende stenen kleiner zijn, of iets zijn weggezakt, zou het kunnen voorkomen dat niet alleen de bovenste stenen gedragen moeten worden maar ook naastliggende. De belasting zou daarbij piramide-achtig van opbouw kunnen zijn, zie onderstaande figuur. Dit betekent dat de factor c in formule (2) best groter kan zijn dan 1.0. Wordt relatie (5) omgewerkt tot dezelfde structuur als (6) en (7) dan ontstaat voor het gemiddelde: 2374 h + 1150 (N) Dit betekent voor het gemiddelde: 2 zijkanten met wrijving en c = 1.8. (5a) -10- Wordt aangenomen dat de bovengrens ligt bij c = 1.8 en wrijving over 4 zijkanten dan ontstaat: T = 4748 h + 1150 (N) (7a) Relaties (5a) en (7a) zijn in figuur 2 weergegeven. Relatie (7a) vormt inderdaad een goede bovengrens. Samengevat kan over de verdeling van de wrijving over het talud het volgende worden geconcludeerd: • De gemiddelde wrijvingsdruk hangt lineair af van de plaats op het talud ten opzichte van de opsluitband. Formule (2) geeft hiervoor een beschrijving, waarbij de waarden c = 1.8 (piramidewerking) en f, , = 1.0 redelijke aan- namen zijn. • De trekkracht T (of de wrijvingskracht F als het eigen gewicht achterwege wordt gelaten) op een blok wordt beschreven door formule (3). Als voor de oppervlakte waarop de wrijvingsdruk werkt, de bovenste en onderste zijkanten van het blok wordt aangehouden, dan wordt de gemiddelde trekkracht berekend. • De spreiding rondom de gemiddelde trekkracht is groot. Voor de ondergrens kan worden aangehouden A_ = 0 (een los blok). De bovengrens kan worden berekend met (3), als voor A alle vier de zijkanten worden meegenomen. De wrijvingsdruk werkt dan niet alleen in vertikale richting maar ook in horizontale richting van het talud. In figuur lb is een denkbeeldig verloop weergegeven van de wrijvingsdruk over een talud. Ten opzichte van de nettobelasting (figuur la) kunnen twee opmerkingen worden gemaakt. De grootte en verdeling van de wrijvingsdruk zijn ten opzichte van de golfperiode constant in de tijd, dit in tegenstelling tot de dynamische belasting. Het stochastisch karakter van de wrijvingsdruk komt naar voren door de grote spreiding in de lokale wrijvingsdrukken, ruwweg van nul tot tweemaal de gemiddelde wrijvingsdruk. -11- 2.4 Bezwijken De belasting op een zetting en de sterkte van een zetting zijn in de voorafgaande paragrafen afzonderlijke behandeld. Bezwijken treedt op als de belasting gedurende een zekere tijdsduur groter is dan de sterkte. Voor het gedeelte van het talud wat wil bezwijken geldt: P > F (8) Hierbij zijn P en F de reeds door (1) en (4) gegeven netto kracht en wrijvingskracht. Als de netto belasting p en de wrijvingskracht f gelijkmatig verdeeld over het bezwijkende gedeelte worden aangenomen, dan kan (8) worden uitgebreid tot: p.A1 > f.A2 (9) Als p en f niet gelijkmatig zijn verdeeld, dan moet de integraal worden berekend: ƒ. p(A.) dA. > ƒ f(A.) dA, A. 1 1 A» l 2. (10) Bij een zetting kan een aantal bezwljkvormen of bezwijkmechanismen worden onderscheiden. Welk mechanisme in een bepaald geval optreedt, hangt af van de in (8)...(10) gegeven grootheden. In figuur 3 zijn de meest voorkomende bezwijkmechanismen weergegeven. Het eenvoudigste geval is een enkel blok wat loodrecht op de taludhelling omhoog wordt verplaatst. Bij een losliggend blok wordt het bezwijkcriterium (8) al overschreden als P > 0. Dit houdt in dat de potentieel instabiele situatie is bereikt: de resulterende opwaartse druk is even groot als de resultante van het eigen gewicht. Zodra wrijving aanwezig is, moet deze door een extra belasting worden overwonnen. Als meerdere blokken tegelijk bezwijken, kan onderscheid worden gemaakt in verplaatsing loodrecht op de taludhelling (figuur 3a) en verplaatsing door een roterende beweging (figuur 3b). Een rij blokken kan bezwijken, waarbij weer onderscheid kan worden gemaakt in een rij in langsrichting of in dwarsrichting van het talud. Meerdere rijen kunnen tegelijk omhoog worden gedrukt. Als -12- laatste kan worden genoemd een aantal rijen naast elkaar, die als een plaatmechanisme bezwijken (figuur 3c). In figuur 4b en c is een overzicht gegeven van bezwijkvormen van platen, maar analogie van het plastisch bezwijken van op buiging belaste platen. De lengte/breede verhouding van de plaat (B in figuur 4c) bepaalt waar "volplastische vloeilijnen" ontstaan en wat de bijbehorende bezwijkbelasting is. Samengevat kunnen de volgende bezwijkmechanismen worden onderscheiden: - los blok - enkel blok met wrijving - een of meerdere rijen loodrecht op de taludhelling verplaatst - het uitbuigen van 1 rij blokken (liggermechanisme) - het uitbuigen van meerdere rijen (plaatmechanisme) In de volgende paragraaf zullen deze bezwijkmechanismen afzonderlijk nader worden toegelicht. Met het beschrijven van bezwijkmechanismen is echter nog niet bepaald welk mechanisme daadwerkelijk als eerste zal optreden. Het is het stochastisch karakter van zowel de dynamische belasting als de verdeling van de sterkte (wrijving) over het talud wat hier debet aan is. Wel kan worden nagegaan wat de invloed is van het samenwerken van een aantal stenen op de stochastische grootheden belasting en sterkte. Wat betreft de sterkte (wrijving) zijn er twee invloeden aan te wijzen, zie figuur 5a. In deze figuur is de gemiddelde wrijvingskracht, gerelateerd aan een enkel blok, uitgezet tegen het aantal stenen wat tegelijk omhoog wordt gedrukt. De stenen liggen in de langsrichting van het talud, zodat volgens (6) eenzelfde gemiddelde wrijvingsweerstand per blok bestaat. Bij het samenwerken van een aantal stenen neemt de totale oppervlakte A„ niet lineair toe met het aantal stenen. Bij een enkel blok bestaat A„ uit 4 zijkanten, bij 2 blokken uit 6 zijkanten en bij bijvoorbeeld 6 blokken uit 14 zijkanten. De limiet is dat bij een lange rij stenen alleen de onderste en bovenste zijkanten meedoen. Dit is de reden waarom de getrokken lijn in figuur 5a vrij snel naar beneden loopt. Bij het uitdrukken van een rij blokken is dus relatief gezien een lagere gemiddelde wrijvingsweerstand aanwezig en heeft dit mechanisme een grotere kans van voorkomen, dan het uitdrukken van een enkel blok. -13- Als tweede verandert de spreiding rondom het gemiddelde. Bij een enkel blok varieert de lokale wrijvingsdruk van ruwweg nul (los blok) tot ongeveer tweemaal de gemiddelde waarde. Als deze spreiding als een onafhankelijke grootheid wordt beschouwd, dan kan de spreiding van een n aantal samenwerkende blokken worden berekend uit a n blokken is en o = a,//n, waarin a de spreiding voor de samenwerkende 1 n de spreiding voor een enkel blok. In figuur 5a wordt daarom het betrouwbaarheidsinterval kleiner naarmate er meer blokken meewerken. Alhoewel de gemiddelde wrijvingsdruk voor een enkel blok groter is dan voor een rij samenwerkende blokken, is de kans dat een enkel blok een zeer lage wrijvingsdruk bezit groter dan dat een rij blokken dezelfde lage wrijvingsdruk bezit. Bij een fysische modelopstelling (bijvoorbeeld het Deltagootonderzoek met een zetting op zand) is het verklaarbaar dat eerst een enkel los blok omhoog wordt gedrukt en dat, als het talud enigszins is gezet en er geen losse blokken meer voorkomen, bij een hogere belasting er een rij blokken tegelijk zal bezwijken. De invloed van het samenwerken van blokken op de belasting is weergegeven in figuur 5b. Op de vertikale as is de gemiddelde belasting gerelateerd aan een enkel blok. Bij een rij in de langsrichting van het talud neemt de belasting lineair toe met het aantal blokken (loodrechte golfaanval). De gemiddelde belasting per blok is dus constant. Bij scheve golfaanval zullen een aantal blokken ongeveer dezelfde belasting ondervinden, maar bij een lange rij zal de belasting lager worden. De belasting varieert sterk in dwarsrichting. Voor een rij die in de dwarsrichting van het talud bezwijkt (zie figuur 5 b ) , zijn er maar enkele blokken die de maximale belasting te verdragen krijgen. De gemiddelde belasting per blok zal daarom vrij snel afnemen. De verdeling van de gemiddelde wrijvingsdruk, zoals is weergegeven in figuur lb, tesamen met de invloeden van sterkte en belasting op het aantal samenwerkende stenen, zoals in figuur 5 is weergegeven, bepalen uiteindelijk welk bezwijkmechanisme zal ontstaan en hoeveel blokken tegelijk zullen bezwijken. Alleen met de probabilistische ontwerpmethodiek is een schatting te maken van de kansen van optreden van de hier onderscheiden bezwijkmechanismen. -14- 2.5 Beschrijving bezwijkmechanismen Losliggend blok Uitgaande van de in paragraaf 2.2 beschreven netto belasting p en de in paragraaf 2.3 beschreven wrijvingsdruk f, moet bij instabiliteit van een blok gelden: (9) Voor een losliggend blok is f = 0, zodat instabiliteit optreedt als p > 0. Enkel blok met wrijving Een verdeling van f over het talud met de te verwachten spreiding en de aan te houden grootte voor A~ zijn beschreven in paragraaf 2.3. De relatie voor f is: f = c 8 p h a f bb sina ' met voor de gemiddelde wrijvingskracht aan te houden waarden: c = 1, f ^ (2) =1.0 en Ao = oppervlakte van onderste en bovenste zijkant. Bij bepaling van de bovengrens moeten ook de twee andere zijkanten worden meegenomen. Bezwijken treedt op als aan relatie (9) wordt voldaan. Verplaatsing van_een rij blokken loodrecht op de taludhelling Als een rij stenen in zijn geheel loodrecht uit het talud wordt gedrukt, dan lijkt dit mechanisme veel op het uitdrukken van 1 blok waarbij de wrijvingskracht moet worden overwonnen. Voor de verdeling van de wrijvingsdruk f geldt hetzelfde als bij een enkel blok is beschreven (formule (2)). Daarbij komen nog de opmerkingen omtrent de invloed van het aantal samenwerkende stenen op de sterkte en belasting (paragraaf 2.4 en figuur 5 ) . Bezwijken treedt weer op als wordt voldaan aan ( 9 ) . -15- U±_tbuiglng_yan_eei}_r 1 j blokken (liggermechanisme) Het mechanisme waarbij een rij stenen gaat uitbuigen verschilt principieel van het mechanisme waarbij stenen omhoog worden gedrukt. De beweging is nu niet meer loodrecht op het talud, maar kan worden voorgesteld door een roterende beweging. Er ontstaan drie scharnierpunten. Het mechanisme kan worden vergeleken met een ingeklemde ligger die bezwijkt, doordat er drie plastische scharnieren ontstaan. De belsating die de ligger kan opnemen hangt af van de grootte van het volplastisch moment in de scharnierpunten. Bij een steenzetting kan de inwendige krachtsoverdracht als volgt worden voorgesteld. intarn momant = K b r i netto belasting P De weerstand van de ligger tegen bezwijken ontstaat als deze een beetje uitbuigt, waardoor de stenen klem komen te zitten. Er ontstaan drukkrachten ter plaatse van het midden en de inklemming, die tesamen een tegenwerkend moment vormen voor de uitwendige belasting. Dit tegenwerkend moment is groot: M = b . K (11) Het bezwijkmoment of volplastisch moment M M a hangt af van een aantal faktoren: i °2 (12) waarin: Kp = bezwijkmoment voor de ligger o, b D = druksterkte beton [Nm] [N/m2] [m] = dikte bekleding a1D = hoogte waarover de drukkracht K werkt [m] a D = initiële uitbuiging door mobiliseren van ruimte tussen de afzonderlijke blokken B [m] [m] = breedte van de steenrij Voor een steenzetting liggen de betonsdruksterkte, de dikte en de breedte vast. Van grote invloed is het drukoppervlak a D en vooral de speling tussen de blokken a 2 D. Bezwijken kan optreden als de betondruksterkte wordt overschreden of als de afstand b = 0(1-32-82) kleiner dan nul wordt. -16- Bij het onderzoek naar de stabiliteit van een zetting op zand [7] is nagegaan of het overschrijden van de betondruksterkte als een reële mogelijkheid gezien mag worden. Zelfs bij het verwaarlozen van wrijvingskrachten, zodat de volledige netto belasting p door de interne momenten moet worden opgenomen en bij een lage aanname van de betondruksterkte, was de belasting die voor het bezwijken van de beton nodig was driemaal zo groot als de belasting waarbij in het model werkelijk bezwijken optrad. Het is daarom niet aannemelijk dat het overschrijden van de betondruksterkte reden kan zijn voor bezwijken van het talud. Veeleer zal na het overschrijden van de wrijvingskrachten de faktor a. zo groot zijn geweest dat er geen tegenwerkend moment is ontstaan. Dat wil zeggen dat: < o (13) Worden een aantal blokken beschouwd met een lengte L en een totale spleet— breedte tussen de blokken van AL, dan kan de initiële hoogte a„D worden berekend met: a D = D - / D 2 + L 2 - (L + A L ) 2 (14) Bij aannamen van blokafmetingen 0.25 x 0.30 x 0.105 m 3 en het uitbuigen van 6 blokken (proef 41, M 1881-deel XII [8]) wordt aan (13) voldaan als er een gemiddelde spleetbreedte van 1.75 mm tussen de blokken aanwezig is geweest. Dit is inderdaad best mogelijk. Het mobiliseren van de spleetruimte tussen de blokken in de scharnierpunten is in bovenstaande figuren zo eenvoudig mogelijk voorgesteld. In werkelijkheid zal de uitbuigingsvorm iets meer gebogen zijn (in plaats van twee scharnierende delen). Daarnaast zal niet alle aanwezige spleetruimte volledig worden -17- gemobiliseerd in de scharnierpunten. Deze twee aspecten hebben echter een tegengestelde invloed op (14). Door een meer buigende vorm te veronderstellen wordt a2D groter (stabiliteit kleiner), voor het mobiliseren van de spleetruimte is dit net andersom. Onderstaande figuur geeft een idee van het bezwijken van een rij stenen door uitbuiging, waarbij bovengenoemde aspecten in zijn verwerkt. I a,D Aannemende dat het overschrijden van de betondruksterkte niet zal voorkomen, dan treedt bezwijken door buiging alleen op als aan (13) wordt voldaan. Wordt niet genoeg ruimte gemobiliseerd, dan treden er inwendige momenten op en zal geen verdere uitbuiging optreden. Het resultaat is dan dat de blokken na de maximale belasting weer terugzakken, of dat een stabiele "katterug" ontstaat. Voordat buiging kan optreden, moet echter eerst de wrijvingsdruk aan de zijkanten worden overwonnen, wat betekent dat buiging niet eerder zal optreden dan dat aan (9) is voldaan. De wrijvingsweerstand is overigens kleiner dan bij een rij blokken die loodrecht op de taludhelling wordt verplaatst, omdat de wrijving aan de zijkanten niet hoeft te worden overwonnen. Daar staat tegenover dat een extra belasting nodig ^ Bij het uitbuigen van 1 rij ^ is ^ p om de ruimte te mobiliseren. i s m e ) blokken o n t s t a l n T scharnier punten naar analogie van het plastisch bezwijken van een volledig ingeklemde ligger. Het uitbuigen van een groot gedeelte van de bekleding als een plaat, is op hetzelfde principe gebaseerd. Naar analogie vn het collediktaat "Het plastisch gedrag en de berekening van op buiging belaste platen" [12], kan het plaatmechanisme voor een zetting worden afgeleid, m plaats van scharnierpunten ontstaan zogenaamde vloeilijnen. Het volplastisch moment wordt nu per meter breedte gedefinieerd en heerst overal langs de vloeilijn. -18- De weerstand van de plaat tegen bezwijken ontstaat als de plaat een beetje uitbuigt, waardoor de stenen klem komen te zitten, overeenkomstig de eerder beschreven ligger. Het interne moment wordt opnieuw door (11) gegeven, waarbij dit moment wordt beschouwd per meter plaatbreedte. De relatie voor het bezwijkmoment mp komt bijna overeen met (12): mp = a, a. D 2 (1 - a b l - a„) 1 (15) 2 waarin: mp = bezwijkmoment per meter plaatbreedte [Nm/m] Door het plastisch moment mp voor de bekledingslaag als in formule (15) te definiëren, kan de bezwijkbelasting volgens de in [12] gegeven methoden worden berekend. Bij het plastisch bezwijken van platen ontstaan t.p.v. de maximale momenten zogenaamde vloeilijnen. Als het vloeilijnenpatroon volledig is ontwikkeld, dus als t.p.v. de vloeilijnen overal het plastische moment mp heerst, zal bij een geringe opvoering van de belasting de plaat ongelimiteerd vervormen en dus bezwijken. Het bezwijkpatroon wat van belang is bij steenzettingen, is de volledige ingeklemde plaat (zie figuur 4 b ) . Ten aanzien van de vorm van de plaat kunnen vier gevallen worden beschouwd: - Een oneindig lange rechthoekige plaat met breedte a. - Een rechthoekige plaat met afmetingen a x b - Een vierkante plaat met zijde a. - Een ronde plaat met diameter a. Figuur 4c geeft deze vormen weer. Met behulp van B = b/a wordt de vorm volledig vastgelegd. Voor de eenvoud wordt de netto belasting p geschematiseerd tot een gelijkmatig verdeelde belasting. Voor een rechthoekig volledig ingeklemde plaat kan de bezwijkbelasting dan worden berekend met: F 16 mp 2 B+0.76 B-O.36' Voor een oneindig lange plaat wordt (16) gereduceerd tot (B = <*>): (16) -19- (17) Voor een vierkante zowel als ronde plaat met B = 1 geldt: Met behulp van formules (15) en (16) kan worden nagegaan of en zo ja, welke bezwijkvorm zal optreden. Overigens moet net als bij het liggermechanisme worden geconcludeerd dat het overschrijden van de betondruksterkte niet een reële bezwijkvoorwaarde is. Derhalve moet ook hier het mobiliseren van spleetruimte ter plaatse van de vloeilijnen (de afstand a^D) de oorzaak zijn waardoor geen tegenwerkend moment zal ontstaan. Bij het uitbuigen als een plaat hoeft geen wrijving te worden overwonnen. De netto belasting zorgt er in zijn geheel voor dat de spleetruimte wordt gemobiliseerd. 2.6 Relevante buitenlandse literatuur Voorgaande paragrafen, betreffende het bezwijken van dijkbekledingen, hebben betrekking op het fundamentele onderzoek M 1795/M 1881. Bij dit onderzoek is in eerste instantie de stabiliteit van losse blokken onderzocht en later ook de invloed van wrijving tussen de blokken. De vorm van een blok is daarbij niet veel gewijzigd. Vierkante of rechthoekige blokken werden tegen elkaar geplaatst. De bezwijkmechanismen beschreven in paragraaf 2.5 hebben dan ook betrekking op bovenbeschreven constructie. In de literatuurstudie M 1795 deel II [13] wordt een overzicht gegeven van onderzoek dat is uitgevoerd naar de stabiliteit van dijkbekledingen. Deze studie diende als basis voor het M 1795/M 1881 onderzoek. Als alleen naar het bezwijkgedrag van dijkbekledingen wordt gekeken, dan is er maar weinig relevante literatuur wat een aanvulling geeft op de paragrafen 2.2-2.5. Enkele auteurs beschrijven stabiliteitsformules en passen deze toe op een door henzelf ontwikkeld blok-type (Svee, Brown). Andere auteurs beschrijven een specifiek systeem, bijvoorbeeld blokkenmatten bijeengehouden door kabels. Aspecten betreffende het bezwijken van deze constructies zullen in deze paragraaf aan de orde komen. -20- Brown [14,15,16,17] Brown maakt zich sterk voor het bloktype genaamd Seabee, een zeshoekig blok met een of meerdere grote gaten. In een theoretische gedeelte gaat hij in op de ontwikkeling van algemene stabiliteitsformules, zijn zogenaamde "blanket theorie", die in principe zowel voor stortsteen als steenzettingen geldt. Deze ontwikkeling wordt onderstaand samengevat weergegeven met een aangepaste notatie. Uitgangspunt is een element in een afdeklaag met een taludhoek a, dat wordt aangestroomd door een waterjet onder een hoek 8. Het element verplaatst zich onder deze omstandigheden in de richting met hoek 6. De diameter of de dikte van het element wordt aangehouden op D. Brown houdt voor de waterjet afmetingen aan die kleiner kunnen zijn dan de afmeting D. Het effectieve oppervlak wordt dan A.cos(ó-B) en de sleepkracht: F = C . p . A . u 2 . cos 2 (ó-B) (18) Voor zowel uitstroming van water als voor de impact kan de watersnelheid door middel van een konstante worden gerelateerd aan de golfhoogte. u2 = C . g . H (19) De konstante C is afhankelijk van de mate van oploop, neerloop, reflectie en wordt in hoge mate bepaald door de doorlatendheid van de konstruktie. Vergelijking (19) ingevuld in (18) geeft: F = C . C . g . p . H . A . cos 2 (ó-B) (20) De kracht die moet worden overwonnen om instabiliteit te veroorzaken, wordt gevormd door het gewicht van het element. Deze stabiliteitskracht wordt gegeven door: -21- F = A . D . (1-p) (p -p) . g . sinó (21) Als het element porositeit bezit, wordt het gewicht met een factor (1-p), waarin p = porositeit, verminderd. De factor A.D.(p -p) is het gewicht van 3. element onder water (geen porositeit). Bij instabiliteit zijn F D en F aan elkaar gelijk. Vergelijkingen (18) en (21) geven: Tot nu toe is de vorm van het element niet beschouwd. Stel: V = c.D3 (23) waarin: c = volume coëfficiënt Met de afmetingen van een blok: 1(engte), b(reedte) en h(oogte), wordt het volume: V = K c . 1 . b . h . (1-p) (24) waarin: K_ = vormfactor o Met 1 = K^ . 1 = Kjj . b en de vergelijkingen (23) en (24) wordt gevonden: (D/h) 3 = c 3 . K (l-p)/K . K, s L b (25) Als D en h aan elkaar gelijk worden gesteld en (25) wordt ingevuld in (22), dan ontstaat de uiteindelijke stabiliteitsformule. H_ AT» c C C D sinó r, cos (o-p) . * r_s_l_| ( ^ L t / V 1 - J o^ \£VJ b Deze ingewikkelde formule is moeilijk te hanteren maar kan wel worden gebruikt om een aantal invloeden op de stabiliteit af te schatten. De H/AD-waarde geeft de stabiliteit van een konstruktie aan. Een hogere H/AD-waarde betekent een stabielere konstruktie. Door de variabelen en konstanten in het rechter deel van (26) te variëren, kan de invloed op de H/AD-waarde en dus op de stabiliteit worden afgeschat. -22- De volume coëfficiënt c is 1 voor een kubus en wordt groter voor een plat element. Tegelijk met het veranderen van c, veranderen ook K-^ en K^, zodat de invloed van een groter (maar even dik) element weinig zal uitmaken op de stabiliteit. De sleepcoefficiënt C D wordt kleiner voor een glad element en de stabiliteit daardoor hoger. De factor C hangt af van de oploop, neerloop en reflectie. Maatregelen om de oploop en neerloop te beperken geven een kleinere C en derhalve een grotere stabiliteit. De meest effectieve maatregel is een grote porositeit te creëren, in de orde grootte van 20-50%. De C zal flink dalen en de stabiliteit hoger worden. In de formule wordt dit effect weer enigszins tegengewerkt door de factor (1-p) in de teller, omdat het gewicht van het blok kleiner wordt. Bij eenzelfde gewicht (en materiaalverbruik) kan bij een open element de dikte D weer groter worden, zodat uiteindelijk een stabieler element wordt verkregen. Dit is ook de reden waarom een Seabee grote gaten heeft met een porositeit van 25-50%. Als laatste moet de invloed van de factor slnó/cos2(ó-{3) worden nagegaan. De laagste stabiliteit wordt verkregen als de aanstroomhoek p gelijk is aan de hoek 6. Door deze hoek 6 vast te leggen ( zoals bij een steenzetting) kan de stabiliteit worden vergroot. Bij een steenzetting is de hoek 6 = 90°-a. Voor het gebied 30° < P < 60° vindt Brown dat de factor sinö/cos2(ö-p) goed overeenkomt met de factor cot*' 3 a die in de Hudson formule wordt gehanteerd. Maar die formule wordt als niet praktisch ervaren omdat deze gebaseerd is op het gewicht van een element. Hierdoor worden voor Seabees K^-waarden van 1000 en hoger gevonden, wat weinig realistisch is (stortsteen: K D = 2-3). Een formule of parametergroep waarin de diameter of laagdikte zit is beter. Daarom komt Brown ook tot een parametergroep die gelijk is aan H/AD. Het voordeel van deze groep is dat zowel stortsteen als een steenzetting met elkaar kunnen worden vergeleken. Deze vergelijking wordt gebaseerd op de diameter voor stortsteen en op de laagdikte van de steenzetting. Een ander voordeel van het gebruik van H/AD is de overeenkomst die kan worden gevonden voor stabiliteit onder stroom. De parametergroep hiervoor (Shields) is u 2 /gAD, waarin u de stroomsnelheid. Met H = C u 2 /g is de overeenkomst duidelijk met H/AD. Aangezien formule (26) niet praktisch bruikbaar is, vereenvoudigt Brown deze tot een soort Hudson formule. -23- H/AD = C.. . (1-p) . c o t 1 / ^ (27) 15 K (1-p) 1/3 Hierbij wordt de factor — — - * I—-—-—I gelijk gesteld aan C^ en de factor D 1 b sinó/cos2(ó-3) aan cot 1 / 3 a. Op de fakter (1-p) na is formule (27) gelijk aan de vereenvoudigde Hudson formule. De stabiliteit van stortsteentaluds en gezette taluds gaan dus van dezelfde basis formule uit. Voorwaarde voor (27) is dat de steen een behoorlijke doorlatendheid heeft, zodat drukken onder het talud erg klein blijven, (p > 5 a 10%). De grootte van de doorlatendheid (porositeit) is dan niet meer van belang voor de stabiliteit. De fakter (1-p) wil dan ook niet zeggen dat een grotere porositeit een instabielere konstruktie geeft, maar heeft een andere betekenis. De fakter (1-p) heeft betrekking op de effectieve dikte van de laag. Een hoge porositeit bij dezelfde dikte geeft een lager blokgewicht. Hiervoor dient te worden gecompenseerd. Als voorbeeld kan dienen: Een blok met dikte 1.0 m en porositeit 50% heeft een effectieve dikte van D(l-p) = 0.5 m. Een blok met dikte 0.75 m en porositeit 25% heeft dezelfde effectieve dikte van 0.5 m. De stabiliteit van beide blokken is gelijk. De oploop en neerloop op de taluds kan een beetje varieëren. Formule (27) kan dan ook op een andere manier worden- weergegeven: H/AD e f f = C B cot 1 / 3 a waarin D (27a) = D * (1-p) Kleinschalig onderzoek leverde voor C R een ontwerpwaarde op van 5, voor een taludhelling met cota = 2. Voor een porositeit van 25% levert dit een H/ADwaarde van 4,7 en voor 50% een waarde van 3,2. Voor een steil talud zijn dit in vergelijking met de M 1795/M 1881 gegevens redelijk hoge waarden. Het werk van Brown kan als volgt worden samengevat. De afleiding van een algemene stabiliteitsformule geeft de grondslag voor het ontwerp van een stabiel afdekelement (de Seabee). Een steenzetting is bij dezelfde D stabieler dan een stortsteen talud. Een grote doorlatendheid reduceert de golfooploop, neerloop en reflectie en maakt daardoor de konstruktie stabieler. Inklemmingskrachten -24- tussen de blokken en bezwijkmechanismen van meerdere blokken tegelijk, zoals deze in dit hoofdstuk aan de orde zijn gekomen, worden door Brown niet beschreven. Svee [18] Svee gaat er van uit, dat de krachten loodrecht op het talud van belang zijn voor de stabiliteit van een blok in een steenzetting. Het zogenaamde Svee-blok is ontworpen op minimale krachten en maximale weerstand in deze richting. Hieronder is de vorm van het Svee-blok weergegeven; prototypematen zijn onbekend. De vermelde maten zijn een voorbeeld van een modelblok. Van 1963 tot 1964 zijn proeven gedaan met dit blok in het River and harbour Research Laboratory of the Technical University of Norway. 1.5 i 2,0 2jO 5.0 ^ maten in cm 5.0 Eerst wordt uitgegaan van kubusvormige blokken bij een teruglopende golf. het funderingsblok onder aan het talud zorgt voor de stabiliteit van de stenen in een richting evenwijdig aan het talud. -25- Het krachtenspel op êên zo'n blok is als volgt: F = kracht ten gevolge van een teruglopende golf F = component van F // talud = component van F 1 talud w = wrijvingskracht tussen blok en talud = wrijvingskracht tussen 2 blokken onderling = gewicht van het blok onder water w = wrijvingscoëfficiënt tussen blok en talud = wrijvingscoëfficiënt tussen 2 blokken = hellingshoek van het talud Op het moment dat het blok opgetild gaat worden, geldt; evenwicht loodrecht op het talud: G w coso - F + f (F + G sina) = 0 w 2 c w In het ongunstigste geval (28) is ^2 = ®' HieI"uit volgt een minimum benodigd blok- gewicht in lucht: H/AD C co sa (29) Deze formule wordt ook in Appendix I afgeleid. In de coëfficiënt Ci zijn bij Svee zes andere coëfficiënten verwerkt, op dezelfde manier als bij Brown. Op de plaats van deze coëfficiënten in de formule baseert Svee de volgende conclusies: -26- - Porositeit en een ruw talud geven lagere oploop en neerloop en daardoor hogere stabiliteit. - Door het enige bezwijkmechanisrae van het enkele blok (uplift) te voorkomen wordt een hogere stabiliteit verkregen. Een element moet dus ruw zijn, een grote doorlatendheid bezitten en op inter— locking gericht zijn. Deze kenmerken bezit het Svee-blok. Uit de experimenten bleek, dat de blokken opgetild werden in de zone tussen de stil water lijn en de laagste waterspiegel tijdens het teruglopen van de golf. Tegelijkertijd werd hier filtermateriaal heen getransporteerd vanuit de zone boven SWL. Hierdoor kwam de taludhelling omhoog, totdat de verbinding met aangrenzende blokken verbroken werd. Het volledig bezwijken van de taludbekleding was het gevolg van het langzame, cumulerende effect van een aantal opeenvolgende golven. Hier kan worden geconcludeerd dat wanneer de deklaag erg stabiel wordt gemaakt, de onderlaag het kriterium wordt bij bezwijken. Een vrijwel identieke formule wordt afgeleid voor een brekende oplopende golf H/AD = C 2 . (sina + f cosa) (30) Bij modelonderzoek kon de konstante C2 niet worden bepaald en leek het of het blokgewicht geen invloed had op de stabiliteit. Wise [19] Wise ontwerpt zijn dijkbekleding ook zodanig dat de ruwheid de op- en neerloop beïnvloedt. In een soort dambordpatroon heeft de ene helft van de stenen een grotere dikte dan de andere helft en steekt daardoor boven het talud uit. Hierbij zijn de blokken verbonden door kabels, zodat matten ontstaan. Naast deze versterking met kabels geeft Wise ook het idee om de matten met ankers aan het onderliggende grondlichaam vast te maken. Op deze manier kan eigenlijk alleen het bezwijken van de onderlagen tot bezwijken van de bekleding leiden. Als ontwerpwaarde wordt een H/AD-waarde van 11-12 gevonden, wat extreem hoog is. Uit onderstaande figuren blijkt dat beweging van de mat mag optreden. Dit -27- zal ongetwijfeld invloed hebben op de ondergrond. Het zou aanbeveling verdienen om bij dit systeem enige doorlatendheid te creëren, zodat grote drukken onder het talud worden vermeden. Om een indruk van het systeem te krijgen is onderstaand een aantal figuren uit [18] overgenomen. met kabels versterkte mat Weckman en Scales [20] en M 1910 [21] Weckman en Scales geven resultaten van kleinschalig onderzoek (schaal 1:10) naar de stabiliteit van met kabels versterkte matten (Armorflex). Aanlsuitend op dit onderzoek is in de Detalgoot onderzoek uitgevoerd op prototypeschaal. Uit de resultaten blijkt de invloed van de doorlatendheid van de blokken (open of dicht type) en de invloed van een wel of niet met grind ingewassen talud op de stabiliteit en het verschil tussen regelmatige en onregelmatige golven. De dichte blokken, waarbij het talud niet is ingewassen, zijn het minst stabiel. Oplichten van de mat begint bij lage golfhoogte. Lichte erosie van de ondergrond treedt al op bij H/AD = 3. Bij H/AD = 7 begint de erosie aanzienlijk te worden. Voor dichte blokken met een ingewassen talud treedt pas erosie op bij H/AD = 9. Open blokken (porositeit 25%) bij een met grind ingewassen talud geven een ontwerpwaarde van H/AD = 11. Bovenstaande waarden zijn geba- -28- seerd op het kleinschalig onderzoek van Weckman en Scales, met regelmatige golven. Bij M 1910 zijn alleen open blokken onderzocht bij zowel een niet-ingewassen als een ingewassen talud. Regelmatige en onregelmatige golfaanval is onderzocht. Een niet-ingewassen talud geeft met regelmatige golven H/AD = 7. Voor onregelmatige golven is dit H /AD = 5,5. Een met grind ingewassen talud kon in s de Deltagoot niet tot schade worden gebracht, wat inhoudt dat de ontwerpwaarde hoger ligt dan H_/AD = 8 . In M 1910 werden geen kabels toegepast. Weckman en Scales vinden dezelfde stabiliteit voor matten met en zonder kabels. Het voordeel van kabels is het voorkómen van progressieve schade. Uit bovenstaande ontwerpwaarden kunnen de volgende konklusies worden getrokken. • De doorlatendheid is belangrijk bij stabiliteit. • Inwassen van het talud met grind verhoogt de inklemming en daarmee de stabiliteit. • Het verschil tussen regelmatige en onregelmatige golven is een factor 1,11,3. • Bij hoge H/AD-waarden wordt de erosie van de ondergrond maatgevend. Stephan [22] Stephan geeft een overzicht van de in Duitsland aanwezige ervaring met dijkbekledingen. Verschillende gevallen worden behandeld van schade aan een talud. Soms komen individuele blokken omhoog, soms ontstaat een groot gat in de bekleding. Naast het losraken van blokken, komen ook gevallen voor waarbij de ondergrond sterk vervormt. De schadegevallen beschrijven dus zowel het bezwijken door het overschrijden van de externe sterkte als van de interne sterkte. Grinchuk en Pravdivets [23] De auteurs beschrijven het gedrag van een bepaald type blok onder stroomaanval. Het blok heeft een V-vorm, waardoor een extra neerwaartse druk op het blok ontstaat die de stabiliteit bevordert. Onderstaande figuur geeft de werking. Een gat in het blok vermindert onderwaartse drukken. Aangezien dit blok voor stroom is ontworpen, kan de stabiliteit onder golfaanval duidelijk lager zijn. De stabiliteit moet dan gewaarborgd zijn voor "stroom" van twee rich- -29- tingen (oploop en neerloop). Het idee zou wel goed kunnen werken bij dijken die, hoofdzakelijk uit êén richting, scheef worden aangevallen. se 'se IT mm 1=1 atd> --.•= p«.p ?. se t Samenvatting literatuur Samengevat kan uit de in deze paragraaf behandelde literatuur worden geconcludeerd: - Stabiliteit kan goed worden weergegeven door de parametergroep H/AD. Hierbij wordt aansluiting gevonden bij stabiliteit van stortsteen taluds en stabiliteit onder stroom. - - Maatregelen om de stabiliteit te bevorderen zijn: • grote porositeit loodrecht op het talud • een ruw talud • blokvorm gericht op interlocking • aaneenhechting door kabels tot matten • matten voorzien van grondankers Bij systemen waarbij de stabiliteit van de zetting zelf groot is, blijkt het gedrag van de onderlaag erg belangrijk te worden. -30- 2.7 Conclusies De belangrijkste conclusies die in hoofdstuk 2 naar voren zijn gekomen, kunnen als volgt worden samengevat. 1. Voor de belasting is het begrip netto belasting ingevoerd. Dit is de belasting op een blok, gerelateerd aan de potentieel instabiele situatie. Dat wil zeggen dat de druk op het blok tesamen met de druk onder het blok gelijk is aan de loodrecht op de taludhelling ontbondene van het eigen gewicht van het blok. Deze netto belasting is dynamisch en zowel afhankelijk van hydraulische randvoorwaarden als constructie eigenschappen van de zetting. 2. Voor de sterkte van een zetting is het begrip wrijvingsdruk ingevoerd. Dit is een wrijvingskracht per eenheid van oppervlakte die tussen de blokken aanwezig is. Uit prototype trekproeven is een relatie afgeleid voor de verdeling van deze wrijvingsdruk over een talud. Hierbij is een functievoorschrift gegeven voor de gemiddelde wrijvingsdruk en zijn onder- en bovengrenzen aangegeven voor de spreiding. De ondergrens komt overeen met een waarde nul (los blok), terwijl de bovengrens ruwweg tweemaal de gemiddelde waarde bedraagt. Het is onder andere deze grote spreiding die een probabilistische aanpak voor het dimensioneren van zettingen noodzakelijk maakt. 3. Bezwijkmechanismen kunnen in twee groepen worden ingedeeld. Ten eerste in mechanismen waarbij de blokken loodrecht op de taludhelling omhoog worden verplaatst. Hierbij moet de nettobelasting de wrijvingsdruk overwinnen. Tot deze mechanismen behoren een los blok, een enkel blok met wrijving en een rij blokken met wrijving. De tweede groep bestaat uit mechanismen waarbij de blokken een roterende beweging ondergaan. Hiertoe behoren het ligger- en plaatmechanisme. Hierbij wordt de spleetruimte die onvermijdelijk tussen blokken aanwezig is, op bepaalde punten gemobiliseerd. Wordt voldoende spleet— ruimte gemobiliseerd, dan zal de constructie zonder verder tegenwerkend moment vrijwel momentaan bezwijken. Is dit niet het geval, dan zal wel een tegenwerkend moment ontstaan en moet op een aantal punten de betondruksterkte worden overschreden om tot bezwijken te komen. Dat dit zal gebeuren mag echter als irreëel worden beschouwd. -31- Uit relevante literatuur komen samengevat de volgende aspecten naar voren: Stabiliteit kan goed worden weergegeven door de parametergroep H/AD. Hierbij wordt aansluiting gevonden bij stabiliteit van stortsteen taluds en stabiliteit onder stroom. - Maatregelen om de stabiliteit te bevorderen zijn: • grote porositeit loodrecht op het talud • een ruw talud • blokvorm gericht op interlocking © aaneenhechting door kabels tot matten o matten voorzien van grondankers Bij systemen waarbij de stabiliteit van de zetting zelf groot is, blijkt het gedrag van de onderlaag erg belangrijk te worden. -32- REFERENTIES (hoofdstuk 2) 1 Evaluatie van de opzet van het onderzoek ir. K. den Boer, Waterloopkundig Laboratorium en ir. C.J. Kenter, Laboratorium voor Grondmechanica M 1795 WL; CO 258901/41 LGM; augustus 1982 2 Een losliggend blok met minimale wrijving De trekkracht van een losliggend blok bij het in rekening brengen van de minimaal aanwezige wrijving ir. J.W. Seyffert, Centrum voor Onderzoek Waterkeringen; oktober 1984 3 Knik van geklemde zettingen Elementaire beschouwing ir. J.B. Sellmeyer, Laboratorium voor Grondmechanica CO-258902 4 Bezwijken door buiging ir. G.M. Wolsink, Technische Hogeschool Delft 5 Veiligheidsbeschouwingen Hoofdstuk 12 uit de concept CUR leidraad voor steenzettingen ir. G.M. Wolsink, Technische Hogeschool Delft 6 Literatuurstudie filters ir. H. den Adel, Laboratorium voor Grondmechanica CO-258901/88 7 Inventarisatie interne schade mechanismen bij oeverbeschermingen ir. A. Bezuyen, Laboratorium voor Grondmechanica, ir. M. Th. de Groot, Laboratorium voor Grondmechanica, CO-416408/1; januari 1984 8 Grootschalig modelonderzoek in de Deltagoot van een steenzetting op zand Waterloopkundig Laboratorium M 1795/M 1881 deel XII WL; Co-269960/2, LGM december 1983 -33- REFERENTIES (vervolg) 9 Trekproeven op glooiingsconstructies in de Oosterschelde ir. H.J. Verhagen, Rijkswaterstaat, Adviesdienst Vlissingen Nota WWKZ-84. V002; februari 1984 10 Sausage blocks-Enka Stabiliteits-evaluatie van een alternatieve golfbreker-afdekking Waterloopkundig Laboratorium R 1836; december 1982 11 Taludbescherming Markerwaarddijk Waterloopkundig Laboratorium R 1953; oktober 1983 12 Het plastisch gedrag en de berekening van op buiging belaste platen Vrouwenvelder, A.; Witteveen, J. Collegediktaat Bl9a; januari 1980 TH-Delft. 13 Taludbekleding van gezette steen, fase 0 Hydraulische aspecten Verslag literatuurstudie Waterloopkundig Laboratorium en Laboratorium voor Grondmechanica M 1795 deel II WL CO 255780/43 LGM juli 1982 14 Blanket theory & low cost revetment C.T. Brown Proc. of the Coastal Engineering Conf. 1978 Hamburg, Chapter 151 15 Armour units - random mass or disciplined array? C.T. Brown Coastal Structures '79 - pp. 290 - 300 -34- REFERENTIES (vervolg) 16 Seabees in service C.T. Brown Coastal Structures '83, pp. 235-258 17 Flexible revetments - theory and practice C.T. Brown Conf. on Flexible arraoured revetments incorporating geotextiles London 1984 18 Formulas for design of rubble-mound breakwaters R. Svee Journal of the Waterways and Harbors Division Proc. of the ASCE, may 1962 19 Development parameters for integrated flexible revetment systems E.G. Wise Conf. on Flexible armoured revetments incorporating geotextiles London 1983 20 Design guidelines for cabled-block mat shore protection systems J. Weckmann en J.M. Scales Coastal Structures '83, pp. 295-306 21 Stabiliteit Armorflex - steenzetting onder golfaanval Waterloopkundig Laboratorium M 1910, januari 1983 22 Über schaden an Seedeichen durch Wellen- und Druckschlagbelastungen H.J. Stephan Braunschweig, TU, Leichtweiss Inst. für Wasserbau. Mitteilungen Heft 70, 1983 -35- REFERENTIES (vervolg) 23 Precast reinforced - concrete revetment of earth slopes used for discharging water A.S. Grinchuk and Yu.P. Pravdivets Translated from Gidrotekhnicheske Stroitel'stvo, No. 7, pp. 25-28, July 1977 24 Rekenmodel stromingen Analytisch rekenmodel voor de stromingen door en onder een gezette dijkbekleding ir. G.M. Wolsink; oktober 1984 -36- A) netto belasting op een talud • belGSting variërend met de golfperiode • maximale belasting afhankelijk van Hs , T2 tan oc , doorlatendheid , filterlaag denkbeeldig verloop f gemiddelde met 90 % betrouwbaar heidsinterval B) verdeling wrijving over een talud • grootte en verdeling vrijwel stabiel in de tijd • grote spreiding rondom gemiddelde VERDELING BELASTING EN WRUVING OVER EEN TALUD WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1881 FIG. 1 -37- 2 O u o -o •o •D E 2^6?.CC '•at ».ec -I 7 » 1 1 1 1 8 9 10 11 1 1 2 1- -I 13 1 1 - ligging onder opsluitband h (m) (N/m 2 ) (2) f -. gpa h f b b smof (3) T z f * A 2 • Gg cos oc (N) (5) T z 2750h -2690 bsstfit m«t regressie analyse (6) T z 1319 h * 1150 wrijving langs 2 zijkanten; c = 1 (7) T : wrijving langs 4 zijkanten ; c = 1 (5°) T = 2374 h +1150 wrijving langs 2 zijkanten ; c = 1.8 (7°) T r 4748h + 1150 wrijving langs 4 zijkanten ; c = 1 . 8 grafiek overgonomen 16 2638h*1150 uit ( 8 ) VERDELING WR'JVING OVER TALUD IN PRAKT'JK WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1881 FIG. 2 -38- a. BEZWUKEN DOOR VERPLAATSING _L TALUD b BEZWUKEN DOOR BUIGING doorsnede B doorsnede A c. BEZWUKEN ALS PLAAT BEZWJKMECHANISMEN TALUDBEKLEDING WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1881 FIG. 3 -39- a, -0 0,20 0.15 . — • — 0,10 0,03 O 0 - 0,05 0,10 0,15 ,• • ^ ^™ ^ " * 0,20 a 2 =0,5 — 0,25 ^ a 2 =0.6 0,30 a. INVLOED Oi EN a 2 OP BEZW'JKMOMENT mp = a b D 2 a, ( 1 - a t - a - ) ,mp mp 'mp mp. mp r mp mp b. BEZWUKMECHANISME VOLLEDIG INGEKLEMDE PLAAT -IN ï oneindig lang rechthoekig B= oo B= b/a vierkant rond c. VOLLEDIG INGEKLEMDE PLAATVORMEN BEZW'JKEN VAN VOLLEDIG INGEKLEMDE PLATEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1881 FIG. 4 -40- IU i l I D F = 4 x f xDx L met n = 1 F = 12 x f x DxL met n = 5 betrouwbaarheids 0 1 2 3 • 4 5 6 7 interval 8 aantal samenwerkende stenen n Q) invloed samenwerking van stenen op de wrijvingsweerstand r i j in langsrichting 0 2 3 4 5 6 7 8 aantal samenwerkende stenen n b) invloed samenwerking van stenen op de gemiddelde belasting WR'JVING EN BELASTING ALS FUNCTIE VAN HET AANTAL STENEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1881 FIG. 5 -41- 3. 3.1 Bundeling notities over dijkbekledingen Evaluatie van de opzet van het onderzoek; ir. K. den Boer, Waterloop- kundig Laboratorium en ir. C.J. Kenter, Laboratorium voor Grondmechanica, M 1795 WL; CO 258901/41 LGM; augustus 1982. Hierbij zijn opgenomen de Appendices 1 t/m 4 t.w.: Appendix 1: Stabiliteits criterium steenzetting met losse blokken, Appendix 2: Stabiliteits criterium steenzetting met blokken met wrijving, Appendix 3: Stabiliteits criterium steenzetting met blokken met bezwijken door wind, Appendix 4: Stabiliteits criterium steenzetting met blokken met ingeklemde blokken. Deze 4 Appendices zijn ook opgenomen aan het einde van deze paragraaf. Commentaar In de bovengenoemde evaluatie is getracht vier bezwijkmechanismen te beschrijven. Als eerste wordt het losse blok behandeld, waarbij ook een functievoorschrift voor de belasting is gegeven. Als tweede wordt dit enkele blok uitgebreid met wrijving, waardoor een "vergrotingsfactor" aan de voor het losse blok gevonden vergelijking wordt toegevoegd. In principe verschillen beide gevallen weinig van de in hoofdstuk 2 behandelde mechanismen van een enkel blok zonder en met wrijving. Een notitie van ir. J.J.W. Seyffert over een los blok met minimale wrijving behoort eveneens tot deze gevallen en zou daarom tussen appendix 1 en 2 het meest op zijn plaats zijn. Om onnodige verwarring te voorkomen is er echter toch voor gekozen om deze notitie van ir. J.J.W. Seyffert als een aparte paragraaf op te nemen (paragraaf 3.2). De ontwikkeling van de volgende twee gevallen is ontleend aan de uitkomst voor een enkel blok met wrijving. Als er maar genoeg blokken op elkaar drukken, ontstaat een zodanig grote vergrotingsfactor, dat bezwijken van een enkel blok niet meer zal optreden. Er moeten dus mechanismen zijn waarbij meerdere blokken tegelijk bezwijken. De begrippen "knik" en "buiging" naar analogie van het bezwijken van kolommen en liggers lagen voor de hand. Knik ontstaat als de belasting in de richting van de lengte-as van de constructie zo hoog wordt dat een initiële excentriciteit (die altijd in een constructie aanwezig is) tot onaanvaardbare proporties wordt vergroot. Het derde geval beschrijft dan ook -42- geen zuivere knik. De belasting door bovenliggende stenen wordt zelfs verwaarloosd. In wezen wordt een knik-formule gebruikt bij een belasting loodrecht op de lengte-as van de constructie, die dus buiging veroorzaakt in plaats van knik. Bovenstaande opmerkingen geven aan dat het hier beschreven geval van knik niet geheel realistisch is. Als laatste is getracht buiging van de zetting te beschrijven, waarbij wordt uitgegaan van een ligger op twee steunpunten. Zowel een uitwendig als een inwendig moment worden gedefinieerd. De uitgangspunten lijken veel op die van het liggermechanisme, beschreven in paragraaf 2.5. Alleen de aanname voor het inwendig moment is niet correct. Een zetting kan namelijk in de voegen geen trekspanning opnemen, terwijl dit wel is verondersteld. Daarbij wordt bezwijken verondersteld als de betondrukspanning wordt overschreden. Ook dit is geen realistische aanname, zie paragraaf 2.5. -43- Appendix 1 : Stabiliteitscriterium steenzetting met losse blokken stilwaterlijn \ (q Rd • Py,. g. D cos a)c.f. Het krachtenevenwicht loodrecht op het talud luidt voor een losliggende steen (geen wrijving tussen de stenen) G cosa=(pw g + p w g D cosa) e f waarin: G = gewicht steen = D.e.f * p .g s p s = soortelijke massa van de steen g = versnelling ten gevolge van de zwaartekracht e,D en f = afmetingen van de steen Cj = coëfficiënt afhankelijk van de doorlatendheid van de taludbekleding R, = maximale golf terugloop P = soortelijke massa water (A.l) -44- Uit de literatuur blijkt dat de golf terugloop als volgt kan worden uitgedrukt: Rd = c 2 £ H als 1 < E, < 3 (A.2) waarin: £ = surf-similarity parameter = tga// H/L H = golfhoogte L = golflengte op diep water = 1,56 T 2 T = golfperiode. Vgl. (A.1) is nu te schrijven als (p -p ) D.cosa = p c,co £ H s w w ' z Dit is te herleiden Jïï-TT waarin: A = (P S "P W )/P W k. - c, • c 2 tot (A 3) ' -45- Appendix 2: Stabiliteitscriterium steenzetting met blokken met wrijving \ eigen gewicht steen: G = p g.D.e.f s opwaartse druk : P = p g k f H.e.f + p g.e.f.d cosa w w wrijvingskracht N„ = n G sinct ~ F» F 2 = n (nG cosa - P 2 ) hierbij is: f = wrijvingscoëfficient tussen de blokken n = wrijvingscoëfficient tussen blok en onderlaag n = aantal blokken dat rust op het beschouwde blok P_ = resultante van gelijkmatige belasting op n blokken W, = f N, N = N 2 + G sina - F F = T) (G cosa - P) Het stabiliteitscriterium is: P - G cosa - W - W2 = 0 Dit resulteert in: H _ cosa 1 - f AD " k£ Indien f = 0 and H _ cosa AD kE n 2f n n P, (2n+l) + f (2n+l) tga 1 - (p -P„) g S Vr D cosa(l-fn) -46- Indien n = O H cosa [l + (2n+l) f tgal AD ~ k£ -47- Appendix 3 Stabiliteitscriterium steenzetting bij bezwijken door knik Aangenomen wordt dat knik optreedt door spanningen in het vlak van de zetting in de richting van het talud en voorts dat in langsrichting van de dijk een vlakke vervormingstoestand heerst. Voor knik geldt: knik ,2 waarin: a = coëfficiënt E = stijfheid zetting in zijn vlak z stijfheid beton ]_k = slankheidsparameter = —r- met X 1, = kniklengte i = traagheidsstraal = SD 3 = coëfficiënt D = dikte van steen Anders geschreven: 0 knik " ** f? k A = coëfficiënt Het is aannemelijk dat de klemspanning, en dus uiteindelijk ook de knikspanning, zich opbouwt in een toestand van grensevenwicht. Immers, als de waterspanning p onder de zetting zo hoog wordt, dat het grensevenwicht wordt bereikt, zal de zetting iets worden opgelicht en zullen de spleetjes tussen de stenen zich verwijden. Het grind waarmee de zetting is afgestrooid zakt wat na en zal bij verlaging van de opwaarts gerichte waterspanning tijdens de golfoploop zich tussen de blokken klemmen. De aldus ontstane situatie is stabiel, totdat de waterspanning zo hoog is geworden, dat opnieuw de zetting enigszins wordt opgelicht. Dit gaat door totdat een grensspanningstoestand wordt bereikt, b.v. de hier beschouwde knikspanning van de zetting, of de breukspanning van beton (zie Appendix 4 ) . Op grond van deze beschouwing mag de knikspanning dus worden ingevuld in de evenwichtsvoorwaarde voor een taludstrook van 1 m in langsrichting en een lengte 1 in taludrichting van de dijk: -48- 1 . g K .£ • H . p w» opwaartse waterdruk = l ( p - p ) . D . g . St W gewicht blokken cosa + a, . f . 2D Kil • wrijving Hierbij is de spanning op een blok ten gevolge van het gewicht van de erboven liggende blokken verwaarloosd ten opzichte van de klemspanning. Invullen van de expressie voor o, ., en omschrijven levert: H cosa AD ~ ~W~ -49- Appendix 4 Stabiliteitskriterium steenzetting met ingeklemde blokken Bezwijken door buigen De taludbekleding wordt als volgt geschematiseerd: fülar -I 1- b is de dimensie van het blok langs het talud gemeten N is totaal aantal blokken boven elkaar op talud n is aantal blokken boven beschouwde blok p is verschildruk -L talud = p g K £ H q is eigen gewicht _L talud = (p - p) g D cos a Het maximale uitwendige moment bedraagt = (p " q) b 2 (N - n - i)(n + |)/N Het inwendige moment t.o.v. A is V2 CJ K 2 D . V3 K„ D Bezwijken treedt op als 0=0 , = O, max.opneembaar b Gelijkstellen van inwendig en uitwendig moment levert M . uitw. = M. inw. 9 K (p-q) b N 2 0 D °b -50- K| D 2 (p g K U a, N - (P - p) g D cos a} s c fxi 2 K2 l \ / _ _ i _ t \ |j2 2 DD a N b PgKgH —2 = cos a + 6(N-n-i)(n+J) b 2 "P)g D (p -p)g D H cos a K2 D % N K K 6(N-n-0.(n+|) b 2 H cosa = ( P S "P)g K2Dab N 6(N-n-i)(n+i) b 2 (po-p)g cos a s De term tussen haken is de vergrotingsfaktor ten opzichte van losliggende blokken. -51- 3.2 Een losliggend blok met minimale wrijving De trekkracht van een losliggend blok bij het in rekening brengen van de minimaal aanwezige wrijving ir. J.W. Seyffert, Centrum voor Onderzoek Waterkeringen. Oktober 1984. Tijdens het afronden van de onderhavige studie werd bovengenoemde notitie toegeleverd. Aangezien deze een aanvulling geeft op de stabiliteit van een los blok zou deze notitie het eerst op zijn plaats zijn in paragraaf 3.1 tussen de appendices 1 en 2 waar de overgang van een los blok naar een blok met wrijving wordt gemaakt. Om onnodige verwarring te voorkomen is er echter toch voor gekozen om de notitie van ir. J.J.W. Seyffert als een aparte paragraaf (paragraaf 3.2) op te nemen. De oorspronkelijke notitie van Seyffert is wel uitgebreid met enige aanvullende tekst. In paragraaf 3.1 - Appendix 1 wordt een los blok verondersteld dat geen enkel kontakt heeft met de naastliggende blokken. Dit geldt alleen onder de aanname dat er tijdens het oplichten van een blok een waterlaagje tussen het bezwijkblok en het onderliggende blok wordt geperst en de wrijving tot nul wordt gereduceerd. Bij de aanname dat een blok altijd rust tegen het onderliggende blok en er geen water tussen wordt geperst, moet de waterdruk naast het eigen gewicht ook nog een wrijvingskracht overwinnen. -52- Afhankelijk van de blokafmetingen moet er onderscheid worden gemaakt tussen oplichten en kantelen van een blok. Oplichten W-Gcosa = f^ . Gsina b f Kantelen W-Gcosa = — . Gsina L = wrijvingscoëffciënt van beton op beton G = p . g . G. L 3. Oplichten als: D/L > f b Kantelen als : D/L < f b Aannamen: 1 Waterdruk gelijkmatig verdeeld over het blok (W). 2 Waterdruk aan beide zijden van het blok gelijk. 3 Kontakt tussen blok met onderliggend blok. Oplichten Op het moment van oplichten schuift het blok langs het onderliggende blok omhoog. K = Gsina (1) F, = f, . Gsina 1 b (2) ZV = 0 + W-Gcosa = f, . Gsina b (3) Omgewerkt levert (3): T T - ^ — = 1 + f, tana Gcosa b (4) -53- Formule (4) geeft de vergrotingsfaktor weer ten opzichte van een los blok zonder wrijving (paragraaf 3.1, appendix 1 ) . Bij verschillende waarden van en tana ontstaan de volgende vergrotingsfaktoren. wrijvingscoëfficiënt taludhelling W/ Ge o sa 0,7 1:3 1,23 0,7 1:4 1,18 0,6 1:3 1,20 0,6 1:4 1,15 Ten opzichte van een los blok wordt een toename in stabiliteit gevonden van ongeveer 20%. Kantelen Als D/L < f , wat bij de meeste blokken zo is, dan zal een blok gaan kantelen totdat het vastloopt tegen het bovenliggende blok. Daarna moet oplichten gaan optreden als de wrijvingskracht wordt overwonnen. Het krachtenspel is onderstaand weergegeven. 2/2 Gcoset kantelen met daarna oplichten EV = 0 : W = Gcosct + F + F EH = 0: Kx = Gsincx (6) EM = 0: K^.D/2 + K^.D = F .L/2 (7) Bij oplichten geldt nog: F1 = F b .K 1 en: F 2 = 2f b .K 2 (5) (8) (9) -54- Met ( 6 ) . . . ( 8 ) o n t s t a a t : Gsina.D/2 + K .D = f . Gsinot . L/2 2 b (10) Dit geeft: „ = Gsina (f .L/2D - 1) L b (11) met (9) ontstaat: K„ = f, Gsina (f,.L/D - 1) 2. b b (12) Ingevuld in (5) o n t s t a a t : W = Gcosa + f b . Gsina + f b . Gsina(f .L/D - 1) b (13) Uitgewerkt: ~— Gco sa f2.L/D.tana b (14) Opnieuw wordt met (14) een vergrotingsfaktor gevonden ten opzichte van een geheel los blok. Met verschillende waarden voor f^, gende vergrotingsfaktoren gevonden: f b 0,7 0,7 0,6 0,6 L/D talud W/Gcosa 3 1:3 1,49 1:4 1,37 1:5 1,29 1:3 1,33 1:4 1,25 1:5 1,20 1:3 1,36 1:4 1,27 1:5 1,22 1:3 1,24 1:4 1,18 1:5 1,14 2 3 2 L/D en tana worden de vol- -55- Ten opzichte van een los blok wordt een toename in stabiliteit gevonden van ongeveer 15-50%. -56- 3.3 Knik van geklemde zettingen Elementaire beschouwing Ir. J.B. Sellmeyer, Laboratorium voor Grondmechanica CO-258902; januari 1983 Commentaar Na de veronderstelling dat er bezwijkmechanismen bij zettingen moeten bestaan waarbij meerdere blokken tegelijk zijn betrokken, is het geval van "knik" door Sellmeyer verder uitgewerkt. In tegenstelling tot paragraaf 3.1 is hier wel zuivere knik behandeld. Knik ontstaat uitsluitend door het gewicht van bovenliggende stenen, die een te hoge drukspanning op de onderste stenen uitoefenen. Dus hier is de hydraulische belasting niet als bezwijkbelasting ingevoerd, maar alleen het gewicht van de stenen. Doordat overal druk in de constructie ontstaat, zijn trekspanningen niet van belang. De conclusie van Sellmeyer, dat een veel te lage beddingsconstante moet worden ingevoerd om bezwijken te veroorzaken, komt overeen met de conclusie in paragraaf 2.5 waarbij wordt gesteld dat bezwijken niet wordt veroorzaakt door het overschrijden van een sterkteparameter als de betondrukspanning. In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat "knik" niet een realistisch bezwijkmechanisme is. -57- Inleiding. Bij het onderzoek naar de stabiliteit van steenzettingen is de mogelijkheid geopperd dat knik een rol speelt. Men stelt zich hierbij het volgende voor. De golfdrukken tegen het talud, het eigen gewicht van de steen en de waterdrukken in het filter onder de stenen kunnen resulteren in een opwaartse totaaldruk. Hierdoor vermindert de wrijving op de afzonderlijke stenen. Het gevolg is dan, dat een rij stenen elkaar in langsrichting van het talud gaat steunen. Tussen de onderste stenen ontstaan zo hoge drukken waarvoor het knikgevaar moet worden onderzocht. Aanpak Omdat het nog niet duidelijk is of knik een essentiële rol zal spelen bij de stabiliteit, is het verstandig eerst een simpele oriënterende berekening te maken. Daarom wordt een rij stenen beschouwd zoals getekend in figuur 1. Fn = nydl2sina F r Nydlsina Fig. 1: Rij stenen zonder kontakt met de filterlaag. Hierin is d de dikte van een steen en 1 de lengte en breedte (vierkante blokken) ,- de stenen, die een soortelijke massa Y hebben zijn genu™ 1161 ^ 1, 2, ... n, ... N. De taludhoek is aangegeven met a. Voor de eenvoud wordt verondersteld dat er geen resulterende kracht loodrecht op het -58- talud aanwezig is. Dit is realistisch als er voldoende tijd nodig is voor waterverplaatsing onder de stenen. Verder wordt er nog verondersteld dat er geen inklemmingsmoment aan de onderzijde werkt. Dit is niet realistisch maar voor een oriënterende berekening niet essentieel. Voor een knikbeschouwing is kennis vereist van het vervormingsmechanisme. De stenen zelf zijn zeer stijf en kunnen als onvervormbaar beschouwd worden. De voegen tussen de stenen, die met korrelmateriaal gevuld zijn, zijn veel minder star. Daarom beschouwen we een diskreet vervormingsmechanisme, bestaande uit hoekverdraaiingen 8 , die de starre stenen n ondergaan. In figuur 2 is dit schematisch weergegeven. Fig. 2. Vervormingsmechanisme van de rij stenen. Tussen de excentriciteit y van de stenen en 9 bestaat het volgende verband, y n = 1 L e ' m m=l (1) De excentriciteit van de stenen introduceert momenten op de stenen. Allereerst zijn er de uitwendige momenten M tengevolge van de excen- triciteit zelf. Zij zijn bepaald door het produkt van de kracht F in figuur 1 en de excentriciteit y , M u = - y nydl 2 n sinct (2) Daarnaast zijn er inwendige momenten M., veroorzaakt door de vervorming. Om een simpele uitdrukking hiervoor te vinden wordt een lineaire -59- relatie verondersteld tussen de spanning en de verplaatsing tussen de stenen. Het kwotient van deze grootheden is de beadingskonstante k. Het inwendige moment dat bij de veronderstelde vervorming hoort is dan weergegeven door de vergelijking, "V Voor een systeem waarin versnellingen geen rol spelen is M = M. zodat uit (1), (2) en (3) volgt n 6 , - 9 = - Bn E n+1 n . m=l 6 m (4) waarin gesteld is, 6 = 6 ( ) Stelsel (4) stelt N-l vergelijkingen voor met N onbekenden. De ontbrekende vergelijking is de randvoorwaarde dat de N sLeen aan zijn onderzijde niet verplaatst; uit (1) volgt dan N E 9 m=l = 0 (5) Stelsel (4) en (5) vertegenwoordigen alleen een niet triviale oplossing als de mate van uitknikking onbepaald is. Dit kan alleen voor speciale waarden van 3. Om deze waarden te bepalen wordt verondersteld dat 9 waarden van 9 = 1. De te bepalen zijn dan genormeerd op 9 . De kleinst te bepalen waarde van S is maatgevend. Stelsel (4) en (5) is in de beschouwde aanpak niet lineair. Om een oplossing te vinden moet een iteratieve methode gevolgd worden. Effektief is de meer-dimensionale kwasi-Newton methode. Om hiervoor een goede startwaarde te krijgen kan het diskrete stelsel (4) en (5) bij benadering kontinu gemaakt worden. Substitueer 9 = du/dn. Met behulp van (4) en (5) volgt er dan ongeveer, -60- 2 ^ = - Bn f £ dn = - 6 n u dn (6) o met randvoorwaarde u = 0 voor n = N. De oplossing van (6) is een Airy funktie, 3 /«v •,kr2^ (-D' k n(Bn 3 ) k waarin, Bij benadering kan nu worden afgeleid dat aan de randvoorwaarde u = 0 n - N voldaan wordt door de minimale waarde B = {q-U}2/N3 (8) Om stelsel (4) en (5) iteratief op te lossen is een rekenprogramma geschreven. Op bijlage A is de listing ervan gegeven samen met het resultaat van een berekening. De beddingskonstante van het vulmateriaal, tussen de stenen is hierin niet realistisch gekozen; de waarde is zodanig dat knik inderdaad optreedt. De overige invoer parameters zijn wel realistisch. De taal waarin het rekenprogramma is geschreven is APL. Interpretatie. Een goede afschatting van de waarde van de beddingskonstantie is niet eenvoudig. Veel zal afhangen van de plaats van korrels die klem komen te zitten tussen de stenen. Een k van 20 MN/m lijkt echter veel en veel te laag gekozen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat knik een essentiële rol zal spelen in het bezwijkmechanisme. Wel zal de excentriciteit van belang zijn door het plaatselijk klem zitten van korrels. Hiervan kan een stabiele opbolling van de zetting het gevolg zijn. Het evenwicht van zo'n zetting, dat berust op boogwerking kan verstoord worden door een netto belasting loodrecht op het talud. Deze situatie kan beschreven worden vanuit dezelfde principes als deze knikbeschouwing. -61- K M X K VAM <3 E K 1_ E M O Z E T T " X M <3I z.?. 15 VERONDERSTELD DAT: - OYE? EïN LENGTE VAN 12 STENEN -3EEN NETTO SPANNING AANWEZIG 13 '_•."'C 0 = ECHT 0? HET TAL'JO : - DE 3AN0EN VAN PIT GEBIED SCHARNIEREN ZIJN. INVOER: HOOóTE STEEN LENGTE STEEN TALU0HELL1NG ITERATIE: .0-1080 .01090 .31090 .01090 .20 m .50 ra .25 SOORTELIJKE MASSA STEEN SEC'DINGSKUNSTANTE DE RIJ 86STAAT UIT DE 3EN0DIS0E KNIKFAKTOR EN DE HOEKVERDRAAIINGEN; .9856 -1.0509 .9891 -1.0804 .9891 -1.0802 .9391 -1.0802 .9393 -1.3711 .9457 -1.4082 .9457 -1.4030 .9457 -1.4080 .8416 -1.5613 .8493 -1.6000 .3493 -1.5993 .3498 -1.5998 .6767 .4359 .1204 -.254? -.6602 .6843 .44.12 .1201 -.2637 -.679*> .6848 .4413 .1202 -.2636 -.6793 .6848 .4413 .1202 -.2636 -.6793 AANWEZIG: JOL KGZ 3LM 3C5_' AANTAL 3TSNEN IN KNlKLïNGTï 200_<DT_'HOOGTE S T E E N ' ) . ' aooIïLT^'LENGTE S T EEM'i,' 300_fNT~' 330PTELI JKE ?1AS3A 3TEEN '> 30.' . -: K T ' _ 3EO0ING3KON3TAN7E VULLING' '> -? -< '• A T " ' TALUDHE'.LING' > . ' •30v .01091 Cl 2 r i C142 ClS" C233 C25 3 C23: C291 C303 C323 C343 C3S3 C373 C383 C403 C433 C473 3L,"! JOUT SENOO IGD : .01090 INVOER NI 3IT N_' ,jóïORaOO 301 3EX ' .36303500 301 3EX ' 301 3EX ' ,1_ ' ,3ó3DR300 CM3 CKN/?1»2 : ao: 3EX ' K ~ • '301 301 33E XE •X A A _'' . 3Ó30R302 INVOESTSKST OUT aoi acopw^siaoi a o o i o . i s o i aOocT_oaoi a«o_'*occsocr.cJOCKNIK V 300 ' AN GEKLEIDE ;iTT:NGENO_'301 3Q0_' ' , 54'3RH'-'301 300_'C£?. IS VEHONO' E9STEL0 0AT:'3DI 300 'i- OVER EEN LENGTE VAN'.(3 03FRN).' STENEN G' 300 ' EEN NETTO SPANNING AANUEZIG IS LOODRECHT OP HET'301 300_' TALUOi' aoo_'' - DE RANDEN VAN DIT GEBIED SCHARNIEREN ZIJN.' 3LM INVOERPARAMETEHS aoo"' CINVOER: ',0T,(6 23FR0),' Y ',MT,(9 23FRM) , ' XN/Y + 3' aool' ',LT,(6 23FRL),' Y ' , KT, (9 23FRK) . ' HN/Y»3' aoo ' ',AT,C6 23FRA)30I 3QQ_'C1TERATIE: OE RIJ BESTAAT' UIT OE BENODIGDE KNIKFAKTOR EN OE HOEKVERDRAAIINGEN;'301 300_' ' 3LM INITIALISATIE B_.006#M#(13CI433CIA)XK#<OXL)*230I P _ ( F I _ ( V I _ N I # ( O C H 1X8)»2X3)XN)*3)Cl 3 F I _ - / ( # \ 3 T R ( J ,N)3RHFI)#c:N, J)3RH<»\i,l+3#aÏTJ)X<03RHO,0,l)/#\31TO_3»J_10 FI_a3DRFI)X<FI_l-.5#FI*N3TK0,FI)C13aDI G_8#F_9#E_3CL ( H _ 2 » I _ N - 1 )X16 I T E R A T I E : 3 0 0 _ C C E T 9 ) 3 R H F 3 T K 9 S3FRP) , (E,72)3RHG3TK9 43FRFl"3LM NEUTON-RAPHSON 0 F I C ; I 3 <DFÏ 3 T R ( I , N ) 3 R H P # N I ) C i I 3 r O F ( I 3 R H 1 ) , 0 3 0 1 DFI O F I , D F , < N , I ) 3 R H 0 0F_< CCFI-I3TK1 , F I ) , Q) *Pt»OF) 30M0FI_ < OF N I * * \ 1 , F I ) , ( O , l7sOR ( N , H > 3RH0F I p .<FI_(P,FI)-0F)C1330I F I 13DRFI3ÖI 3G0 <. 0 0 0 0 0 0 1 O 8 R + / 0 F ) / ITERATIE 3LM 300_'CUITVOER: C493 J4. 03 ViN/ra + 3 20.00 MN/nt*3 VULLING ~ O~KNIKFAKTORO UITVOER AANWEZIG:',(10 a o o _ ' O I G O :',10 saFRPaoi aoo 'B'a5i S E X ' ) O U T •• 53FRB),' BENO' -62- 3.4 Bezwijken door buiging ir. G.M. Wolsink, Technische Hogeschool Delft Commentaar De eerste beschrijving van het mechanisme "buiging" (paragraaf 3.1) is door Wolsink aangepast. Zoals reeds in het commentaar van paragraaf 3.1 is opgenomen, is voor het ontstaan van een inwendig moment trekspanning niet toegelaten, terwijl dit wel is verondersteld. Bij het evenwicht van de doorsnede moet ook een normaalkracht of voorspankracht worden meegenomen. In dit geval zijn zowel de hydraulische belasting (die buigende momenten veroorzaakt) als het gewicht van de bovenliggende stenen (die door de normaalkracht een trekspanning kunnen compenseren) meegenomen. Bezwijken treedt op als de betondruksterkte wordt overschreden. Dit is echter niet een realistische aanname (paragraaf 2.5). Dit model geeft derhalve een te hoge bezwijkbelasting. Ook door het gebruik van een iteratieve methode om twee vergelijkingen op te lossen, is het model niet gemakkelijk te hanteren. Bezwijken door buigen 1. Ligger y-as -63- Door het eigengewicht is de "balk" evenwijdig aan de x-as voorgespannen met een kracht F(x). Alle krachten werken op een eenheidsbreedte Indien geen wrijving met ondergrond: F(x) = - x.q sina (1) Eigen gewicht onder water: q = ( p -p)gD (2) s In y-richting geldt: (3) q(x) = P(x) + q cosa Verder geldt algemeen: x d(x) = dwarskracht = - ƒ q(x) dx o x M(x) = moment = / d(x) dx o (4) (5) Voor het verloop van P(x) dient nog een formule te worden gevonden. Er geldt in ieder geval: (6) p(Nb - (h - R d )/sina) 2. Doorsnede berekening F(x) . x-as M(x) •pos y-as -64- a. "Ongescheurde" doorsnede (d.w.z. geen trekspanningen) D 1 (7) 3 TI ° F(x) D CT(y 6.M(x) (8) D2 ) = I S * l - JLüOO 2 D (9) D2 F(x) heeft een negatieve waarde b. "Gescheurde" doorsnede it x-as y3 referentiepunt F(x) Cy) M(x) y2 y2 y-as Aangenomen wordt dat het materiaal geen trek op kan nemen (in verband met de voegen tussen de blokken). In het algemeen geldt: rEA ES-i L ES E I J (10) of symbolisch [S] v_ = k_ ( v e r p l a a t s i n g s m e t h o d e ) af t e l e i d e n m . b . v . E H = 0 e n E M = 0 waarin: A = oppervlak S = statisch moment I = traagheidsmoment (evenwichtsvoorwaarden) -65- y2 y2 y2 A = I dy S = | y.dy 1 = 1 y 2 dy y3 y3 y3 (11) met: y2 = D/2 (12) zie Figuur y3 = er/k A-|-f (13) s=|i-ili (14) T _ D 3 _ er 3 (15) 3K 3 De volgende 2 gekoppelde vergelijkingen worden dan verkregen (vgl. 13, 14 en 15 substitueren in 10): E U T Z E - — ) er + (TT- K " —)<} = F(x) 2< {('T- " — ) • er + ("Sr ~ —)<} =M(x> Z 2K2 (16) 2 (17) 3K3 Door iteratie zijn deze twee vergelijkingen oplosbaar (er en K zijn de onbekenden). Voorwaarde is wel dat F(x) en M(x) bekend zijn. 3. Voorbeeld Stel p(x) heeft een derde graads verloop: P(x) = A x 3 + B x 2 + Cx + D (18) voorwaarden: voor x = 0 ->• P(0) = 0 -»• D = 0 voor x = A 6 3 + B 8 Nb - (h+R j (c - l ) ) / s i n a - & •*• P(B) = 0 d 2 2 (19) (20) + C 3 = 0 met B 0 : A B 2 + B 8 + C = 0 (21) -66- voor x = Nb - (h-R,)/sina = y •*• P(y) = d Ay3 + B Y 2 + Cy = pgc£H (22) voor x = Nb -• p(N, ) = 0 b A(Nb)3 + B(Nb)2 + c(Nb) = 0 A(Nb)2 + B(Nb) + C = 0 (23) Uit 21, 22 en 23 zijn A, B, C oplosbaar. A = pgcCH/{Y3-YB2 - (Nb+6) ( Y 2 " Y B ) } = A1 B = -A(N,+6) = B, b (24) 1 c = - A e 2 - Be = c dus P(x) = A x 3 + B x 2 + C x (25) (3) wordt dan: q(x) = A x 3 + B x 2 + C x + q cosa (26) (4) wordt dan: A^1* B,x 3 C,x 2 d(x) = - [-ij- + -L— + -1— + q cosa x + C ^ (27) (5) wordt dan: A x~* = -C-JÖ" + B x1* -j2- C x3 + 9 + ^V" e cos2 y- + ci x + c 2) (28) randvoorwaarden x = 0 * M(0) = 0 -»• C = 0 (29) x = Nb -»• M(Nb) = 0 -»• c , = p (30) -67- A x5 B x1* C x3 2 M(x) = - {-~- + -ij- + - ± — + q cosa |- + yx) (31) A x* B x3 C x2 d(x) = - (-±— + - ^ — + - ± — + q cosa x + u) (32) M(x) is maximaal voor d(x) = 0 d(x) = 0 voor x = x^ Nu F(x ) en M(x.) bekend (vgl. (1) en (31)). Met behulp van (16) en (17) volgt: (iteratief): er = (33) 6l K = Kj (34) Voor de spanning geldt: o = E (e x - y ^ ) a (y CT 22}} " CT onderste verzet == (35) EE ((ee l " T De spanning mag een zekere waarde niet overschrijden (a (y„)) 4. Conclusie Op de hierboven beschreven wijze is het in principe mogelijk de optredende betonspanning bij het belastinggeval buiging met normaalkracht te bepalen (in "gescheurde" toestand). Hierbij is het echter wel nodig dat de drukverdeling op het talud bekend is. De aanwezigheid van een voorspankracht is bij het hier gedefinieerde materiaalgedrag (geen trek mogelijk vanwege de voegen tussen de blokken) beslist noodzakelijk om een evenwichtssituatie mogelijk te maken. -68- 3.5 Veiligheidsbeschouwingen Hoofdstuk 8 uit de concept CUR leidraad voor steenzettingen Ir. G.M. Wolsink, Technische Hogeschool Delft Commentaar In hoofdstuk 2 is enkele malen gewezen op de noodzakelijkheid van de probabilistische ontwerpmethodiek bij steenzettingen. Deze paragraaf geeft een eerste aanzet. In eerste instantie is de stabiliteit van een los blok beschouwd. Door een vergrotingsfactor in te voeren wordt ook een geklemde zetting bekeken. Door de verdeling van de wrijvingsdruk over het talud (paragraaf 2.3) en de verschillende bezwijkmechanismen (paragraaf 2.5) mee te nemen zou de hier beschreven aanpak nog aanzienlijk in waarde kunnen stijgen. Inho udsopgave blz. 8. Veiligheidsbeschouwingen 69 (361) 8.1 Inleiding 69 (361) 8.2 Beschrijving probabilistische methode 70 (362) 8.3 Hydraulische randvoorwaarden 76 (368) 8.3.1 De hoogwaterstand 76 (368) 8.3.2 Golfhoogte bij een zekere waterstand 76 (368) 8.3.3 De golfsteilheid 80 (372) 8.3.4 Golfbreking 81 (373) 8.4 De bekleding 81 (373) 8.5 Rekenvoorbeelden 86 (378) 8.6 Veiligheidsniveau 101 (393) 106 (398) 110 (402) Literatuur Appendix 8.1 Listing computerprogramma Appendix 8.2 Gedeeltelijke handberekening van rekenvoorbeeld 1 - 361 - -69- Hoofdstuk 8 - Veiligheidsbeschouwingen 8.1. Inleiding Het is bij belastingen en sterkteparameters in het algemeen niet mogelijk om van te voren aan te geven welke preciese waarden zij in een constructie zullen aannemen. Bij de belastingen komt nog de moeilijkheid dat niet exact is aan te geven waar op het talud en hoe vaak de betreffende belasting optreedt. Belastingen en sterkte van de constructie blijken in de praktijk aan spreiding onderhevig te zijn, waardoor zij als stochastische grootheden opgevat moeten worden. De tegenhanger van de stochastische grootheid is de deterministische grootheid. Dit is een grootheid waarvan de waarde met zekerheid bekend is. In de praktijk komen deterministische grootheden in de vorm van belastingen en sterkten niet voor. Soms is de spreiding die optreedt evenwel zo gering dat het verantwoord is om de betreffende grootheid als een deterministische grootheid op te vatten. Evenals belastingen en sterkten zijn ook afmetingen van constructies stochastisch. De ervaring leert echter wel dat de meeste bezwijkgevallen niet worden veroorzaakt door gebreken in de constructie en door menselijke fouten. Hierbij te denken aan rekenfouten in de sterkteberekening of wat een nog groter gevaar vormt is het over het hoofd zien van een maatgevend bezwi jkmechani sme. Ook in de bouwfase komen veel bezwijkgevallen voor, terwijl uitvoeringsfouten in het algemeen een bron van mogelijk bezwijken van de constructie vormen. Ook verwaarlozing van noodzakelijke inspectie en onderhoud kan ernstige gevolgen hebben. - 362 - 8.2. -70- Beschrijving probabilistische methoden Zijn de kansverdelingen van belasting en sterkte berekend dan kan de bijdrage in de kans op bezwijken door een overschrijding van de sterkte bepaald worden, uitgedrukt in: Z = R - S (8.1.) waarin: Z = de betrouwbaarheidsfunktie R = de sterkte van de constructie (resistance) S = de belasting op de constructie (sollicitation) Teneinde een aan zijn doel beantwoordende constructie te verkrijgen moet Z groter dan nul zijn; er treedt dan geen bezwijken op. Op hun beurt zullen de sterkte R en de belasting S in het algemeen weer funkties van andere variabelen zijn. De betrouwbaarheidsfunktie is daarmee te noteren als: Z = R (X 1 X. ) - S (X.^. k k+1 X ) n Het is gebruikelijk om de variabelen X (8.2.) X z uit de betrouwbaarn heidsfunktie aan te duiden met de term "basisvariabelen". Opgemerkt wordt dat de betrouwbaarheidsfunktie Z niet in enge zin als een formule opgevat behoeft te worden; Z mag ook uit een complex rekenmodel voortkomen, zoals een computerprogramma. Bij dijkbekledingen is niet op voorhand bekend welke de maatgevende toestand is, dat wil zeggen waterstand, golfhoogte, golfsteilheid enzovoort. Wordt naar de bezwijkkans van de bekleding gekeken dan zijn meestal niet de bij de meest extreme waterstand behorende golven (superstorm) maatgevend, maar golven bij een lagere waterstand. De reden hiervoor is dat ondanks de minder hevige golfaanval op dit lagere niveau de kans van voorkomen van zo'n storm groter is dan op een hoog niveau. - 363 - -71- Dit aspect komt alleen goed naar voren met behulp van een probabilistische berekening, waarbij belasting en sterkte als een onlosmakelijk geheel worden beschouwd. Bij het ontwerpen van dijken is door de Deltacommissie ook een stochastisch element ingebracht, maar is uit praktische overwegingen teruggekeerd tot het aangeven van slechts de overschrijdingskans van de belasting, zie figuur 8.1. belasting S sterkte R figuur 8.1.: een Nederlands dijkontwerp Figuur 8.2. geeft schematisch de aanpak volgens de huidige betonvoorschriften. De kern van de probabilistische veiligheidsbeschouwing wordt gevormd door de zogenoemde probabilistische berekening. Globaal gesproken wordt daarmee bedoeld de bepaling van de bezwijkkans uitgaande van onzekerheden in de optredende belastingen en in de sterkte van de constructie. Een probabilistische berekening waarbij die onzekerheden op zuiver formele wijze worden verwerkt, leidt al gauw tot gecompliceerde of onoplosbare wiskundige formuleringen voor de kans op bezwijken. Daarom zijn in de loop der tijd eën aantal vereenvoudigingen ingevoerd, die betrekking hebben op de wijze waarop onzekerheden worden verwerkt. - 364 - -72- belasting S S, kar R kar figuur 8.2.: de dimensionering van een constructie volgens de VB '74 (niveau I) Ter ordening van de verschillende mogelijke procedures wordt een viertal niveaus van de berekening ingevoerd, die variëren van volledig deterministisch tot volledig probabilistisch. Deze niveaus zijn: niveau 0: een deterministische berekening. Voor de belasting en de sterkte worden bepaalde vaste waarden genomen en het rekenmodel wordt als vaststaand beschouwd. Door middel van één algehele veiligheidscoëfficiënt worden alle onzekerheden in rekening gebracht; niveau I: een semi-probabilistische berekening. Voor de belasting en de sterkte wordt uitgegaan van karakteristieke waarden. Door middel van partiële veiligheidscoëfficiënten - dat wil zeggen coëfficiënten die betrokken zijn op afzonderlijke grootheden - worden de resterende onzekerheden in rekening gebracht; - 365 - niveau -73- II: een probabilistische berekening waarin welomschreven vereenvoudigingen zijn aangebracht in de verwerking van de stochastische grootheden, hiervoor bestaan verschillende methoden; niveau III: een volledig probabilistische berekening. De berekening is geheel gebaseerd op de leer der stochastiek. In wezen zijn de berekeningen op niveau 0 en I niet probabilistisch, omdat het resultaat van de berekening geen bezwijkkans is. De waarden van de veiligheidscoëfficiënten kunnen voor standaardproblemen evenwel worden afgeleid met een berekening op niveau II of III. Impliciet kan daarmee een berekening op niveau 0 of I betrekking hebben op een bepaalde bezwijkkans. De beschouwingen zullen hier verder beperkt worden tot probabilistische berekeningen op niveau II. De vereenvoudigingen die bij de berekeningen op niveau II worden doorgevoerd, zijn allereerst erop gericht om een gecompliceerde betrouwbaarheidsfunktie terug te brengen tot een lineaire funktie. Vervolgens wordt de verdeling van de betrouwbaarheidsfunktie benaderd door een vervangende normale verdeling, waarvan het gemiddelde en de standaardafwijking uit de overeenkomstige parameters van de basisvariabelen worden afgeleid. Het aanbrengen van de vereenvoudigingen in de betrouwbaarheidsfunktie kan op verschillende wijzen, in de praktijk worden hoofdzakelijk twee methoden toegepast: a. de "mean value" benadering b. de "advanced" benadering. - 366 - -74- ad a Bij deze methode wordt de betrouwbaarheidsfunktie Z, voor het gemiddelde van de diverse basisvariabelen, in een Taylorreeks ontwikkeld die na de lineaire termen wordt afgebroken. Z « Z (P(X ), P(X_) U(X )) + 2 E .=1 (X.-y(X.) x § i i (8.3.) ÖX. waarin: Z = de betrouwbaarheidsfunktie y(X.) = de gemiddelde van basisvariabele i. Het lineairiseren in het punt u(X.) houdt in het algemeen in dat wordt gelineariseerd in een punt dat niet op de bezwijkgrens Z - 0 ligt. Verder blijkt de methode niet ongevoelig voor de wijze waarop de betrouwbaarheidsfunktie Z geformuleerd is. Daar tegenover staat evenwel dat de "mean value" berekening betrekkelijk eenvoudig is en in veel gevallen zelfs nog geheel met de hand kan worden uitgevoerd. Er zijn ingewikkelde iteratieve berekeningen nodig, zoals bij de hierna volgende "advanced" methode om een beter ontwerppunt te vinden. Na het lineariseren van de betrouwbaarheidsfunktoe blijft nog over om de verdelingen van eventueel niet-normaal verdeelde basisvariabelen te vervangen door normale verdelingen. Bij de "mean value" benadering wordt dit gedaan door aan niet-normaal verdeelde basisvariabelen een normale verdeling toe te kennen met het gemiddelde en de standaardafwijking van de oorspronkelijke verdeling. Door het lineariseren en het vervangen van verdelingen is bereikt, dat: - 367 - -75- • Z normaal is verdeeld • U(Z) = Z(U(X.)) voor i = 1 tot n (8.4.) (|f-)2a2(x.)]1/2 i De bezwijkkans, P (Z < 0 ) , volgt nu uit de tabel van de normale verdeling, met behulp van 3 = ———• o i z) ad b Teneinde aan de genoemde bezwaren tegen de "mean value" benadering tegemoet te komen, zijn verbeterde betrouwbaarheidsanalyses op niveau II uitgewerkt. Bij de "advanced" benadering betreft de verbetering de keuze van het ontwerppunt. Het lineariseren vindt niet meer plaats in het punt y(X. ) maar in een punt op de bezwijkgrens, er geldt dus Z (X. ) = 0. Op de bezwijkgrens wordt het ontwerppunt verder zodanig gekozen dat de waarschijnlijkheid van optreden van die waarde van Z zo groot mogelijk is. Bij van de normale verdeling afwijkende basisvariabelen wordt er voor gezorgd dat de vervangende normale verdeling dezelfde kansdichtheid en overschrijdingskans bezit. Het definitieve ontwerppunt wordt op een iteratieve wijze gevonden. Een gevolg van het iteratieproces is dat de berekening in het algemeen niet meer met de hand kan worden uitgevoerd. Met deze globale beschrijving van de methoden wordt hier volstaan, voor meer achtergronden wordt naar de literatuur verwezen, bijvoorbeeld lit. 6 en 7. Een computerlisting voor een niveau II berekening treft u in appendix 8.1. aan, terwijl in appendix 8.2 een rekenvoorbeeld gedeeltelijk met de hand is uitgewerkt. - 368 - 8.3. -76- Hydraulische randvoorwaarden 8.3.1. De hoogwaterstand Volgens Wemelsfelder, zie lit. 1, is voor de verdeling van de hoogwaterstanden een Gumbelverdeling aan te houden: -eS P (h > h) = 1 - e waarin: h = hoogte waterstand ten opzichte vah N.A.P. a en 3 zijn constanten te bepalen uit overschrijdingslijnen van Wemelsfelder. Formule (8.5.) is voor oc = 1,98 en 3 = 0,33 (Hoek van Holland) in figuur 8.3. afgebeeld, evenals de kansdichtheidsfunktie. 8.3.2. De golfhoogte bij een zekere waterstand De golfhoogten, die op de 20 m dieptelijn optreden tijdens de stormvloed zijn gebaseerd op de benadering volgens Bruinsma, zie lit. 2. Het hierbij toegepaste simulatiemodel berust op het feit dat zowel de windopzet als de golfvelden voor de Nederlandse kust wordt veroorzaakt door hetzelfde windveld boven de Noordzee. De berekening van de windopzet geschiedt met het model van Weenink (lit. 8) en de golfhoogten worden met een van Bretschneider afkomstige relatie bepaald. Voorts wordt verondersteld dat de gedurende een storm optredende windsnelheden behorende bij een gegeven waterstand Weibull-verdeeld zijn en dat de parameters van deze verdeling te koppelen zijn aan de opgetreden hoogwaterstand. - 369 - -77- -*.h figuur 8.3.: kansverdelingsfunctie (I) en kansdichtheidsfunktie (II) van de hoogwaterstanden Deze koppeling maakt het mogelijk de voorwaardelijke kansverdeling van significante golfhoogten bij een gegeven hoogwaterstand te bepalen. Voor een uitgebreidere beschrijving van de gebruikte technieken wordt naar lit. 2 en 5 verwezen. Ter illustratie wordt het verband van de golfhoogte met de waterstand, ontleend aan lit. 2, voor Hoek van Holland, in figuur 8.4. gegeven. - 370 - -78- 12 10 9'top S 7- 6 5- A 3- 2 16 7 6 hoogwotar»tand [m] X r waarnemingen LEG , MA 3t , HA I . figuur 8.4.: significante golfhoogte versus de waterstand voor Hoek van Holland op de - 20 N.A.P. lijn De simultane kansdichtheid van hoogwaterstand en significante golfhoogte wordt verkregen door de hoogwaterstandsdichtheidsfunktie te vermenigvuldigen met de voorwaardelijke kansdichtheid van H gegeven de s hoogwaterstand h. Deze voorwaardelijke kansdichtheid H kan door een Weibull- of normale s verdeling worden benadering. Als uitbreiding op het werk van Bruinsma (lit. 2) zijn door Van Aalst (lit. 5) ook voor andere plaatsen langs de kust golfhoogte-waterstandsrelaties bepaald, zie figuur 8.5. De aanpak is iets afwijkend van de door Bruinsma gevolgde werkwijze. -79- - 371 - I C : 0.75 voor DH.EG.en BO C ; 0. 60 voor VI *n HvH DH = Den Helder EG =. Eierlandse Gat B = Borkum Vi = Vlissingen HvH= Hoek van Holland 4.0 3.0 2.0 3.0 4.0 5.0 6.0 7.0 8.0 -». h (m) figuur 8.5.: significante golfhoogte versus de waterstand voor diverse plaatsen langs de Nederlandse kust - 372 - -80- In figuur 8.5. is de voorwaardelijke kansverdeling van de golfhoogte normaal verdeeld verondersteld. De getallen 10""1* en 10~ 5 hebben betrekking op de overschrijdingskans van h, zie formule 8.5. '"53" geeft de hoogwaterstand voor de storravloedstand van 1953. De resultaten volgens figuur 8.4. en 8.5. kunnen voor waarden groter dan het grenspeil, dat is het peil dat gemiddeld éénmaal per twee jaar wordt overschreden, worden benaderd door een polynoom. Als voorbeeld: V (H ) = Y 2 h + Y h + y, voor h > grenspreil (8.6.) Zo wordt met behulp van figuur 8.4. voor Hoek van Holland gevonden: U (H ) = - 0,06 h 2 + 1,22 h + 2,82 s (8.7.) Verder wordt uitgegaan van een normale verdeling: o (H ) = 0,60 s (8.8.) Voor h < grenspeil moet een uit waarnemingen bekende verdeling van de golfhoogte als funktie van de waterstand worden aangehouden (extreme waarden). 8.3.3. De golfsteilheid Uit diverse golfgroeigrafieken blijkt de golfsteilheid bij ontwikkelde zeegang een vrijwel constante waarde te bezitten. Bij jonge zeegang is de golfsteilheid wat groter. Door Vrijling (lit. 2) wordt voor de golfstielheid op diep water ( H L ) een normale verdeling aangehouden: y (H /L ) = 0,0375 s o (8.9.) o (H /L ) = 0,006 s o (8.10.) - 373 - -81- 8.3.4. Golfbreking Treedt bij nadering van de kust golfbrekeing op dan wordt de golfhoogte bij benadering gereduceerd tot: H s = 0,5 (h + d) (8.11.) max waarin: H = maxixum significante golfhoogte max h = hoogwaterstand ten opzichte van N.A.P. d = waterdiepte ten opzichte van N.A.P. De golfperiode T wijzigt niet. P De randvoorwaarde voor de dijk wordt dan gegeven door: H s max g T2 en ,_ P = L 211 o (8.12.) De golfsteilheid wordt dus bij gelijkblijvende golflengte en afnamende golfhoogte kleiner. 8.4. De bekleding Voor het berekenen van de sterkte van de bekleding wordt uitgegaan van een sterk geschematiseerd rekenmodel. Wanneer te zijner tijd een beter rekenmodel ter beschikking staat, kan dat het hier gegeven model vervangen. De aanpak blijft in hoofdlijnen hetzelfde. De hierin opgenomen constanten worden bepaald aan de hand van de in lit. 9 aangetroffen proefresultaten. Omdat de belasting (waaronder het verschijnsel golfklap) en sterkte van de bekleding nog niet gescheiden kunnen worden moeten deze tezamen in de beschouwingen worden betrokken. - 374 - -82- S.W.L. Figuur 8.6.: vereenvoudigd rekenmodel De overdruk ter plaatse van "run-down" is: H) p = (8.13.) Uit onderzoek (lit. 4) blijkt: R (8.14.) » 0,3 C H waaruit volgt: (8.15.) p = P w g H (C., K + C 2 > Het eigen gewicht van een blok onder water is; (p b (8.16.) - p ) g d cos a w Stabiliteitsverlies treedt o p indien: p g H(C, E, + c ) > (p, - p ) g d cos a W 1 (S) 2 D W (R) (8.17.) - 375 - -83- Verder uitgewerkt levert dit: <8'18'> Ad-(C1S+C7T De variabelen hebben de volgende betekenis: H = golfhoogte R, = run-down punt d p = druk onder de blokken in run-down punt g = versnelling zwaartekracht ot = taludhelling d = dikte bekleding p = soortelijke massa bekleding p = soortelijke massa water A = (p, - P )/p b ww £ = tg a//H/L o Als bezwijkcriterium is hier dus het oplichten van een enkel blok gekozen, er is verder geen rekening gehouden met veranderingen in de sterk- te in de loop der tijd. Verder wordt gesteld dat voor de golfhoogte H ook de significante golfhoogte H gelezen mag worden. Opgemerkt wordt dat bij de rekenvoorbee1s den soms voorbij het gebied van de empirische waarnemingen wordt gerekend, waardoor de resultaten in die gebieden met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. De constanten C en C moeten worden bepaald aan de hand van voorhanden zijnd empirisch materiaal (lit. 9 ) . Zo kan bijvoorbeeld met het in figuur 8.7., voor losliggende blokken op een doorlatende onderlaag, gegeven verband tussen ^ en H /Ad door mids del van regressieanalyse de constanten C en C worden bepaald. Voor de in figuur 8.7. gegeven waarden wordt gevonden: C = 0,1196 en C = 0,1194. -84- - 376 - Een waarneming, Kostense 1980-2, is vanwege het afwijkende beeld weggelaten. De correlatie-coëfficiënt bedraagt nu 0,96. Teneinde het stochastische karakter naar voren te laten komen wordt aan constante C een normale verdeling toegekend: V (C ) = 0,1196 O ( C ^ = 0,025 Veelal zullen bij wat zwaardere hydraulische randvoorwaarden de in figuur 8.7. gegeven waarden voor losliggende blokken niet voldoen. Bekend is dat geklemde zettingen een aanzienlijk hogere stabiliteit bezitten. Er is echter niet voldoende empirisch materiaal voorhanden om voor dit H type bekleding funktionele verbanden tussen ~ en C af te leiden. Ao O • A A • kostense (1980-2) t : 3 kostens* P98O-2) 1 : 6 Oesterdam Ni.; 2 1 4 Ooster-dom N u 10 1 : 4 gidjonde r i o « k NL=2 i:3 getalen geven woterstorvd oon t ov N A P 'tS «4jffA .3.OA • G o • Figuur 8.7.: losliggende blokken op doorlatende ondergrond -85- - 377 - Teneinde toch met deze sterkere constructie te kunnen rekenen, wordt hier aangenomen, dat het evenwicht niet alleen aan het eigen gewicht van slechts één element ontleend behoeft te worden, formule 8.17. krijgt dan de volgende vorm: P g H (C. £ + C„) > C (p, - p ) g d cos a w 1 2 b w (8.19.) waarin C het aantal blokken is. De betrouwbaarheidsfunktie Z krijgt nu de volgende gedaante: Z = C (p. - p ) g d cos ot - p g H (C, £ + C„) b w w 1 2 (8.20.) Het hier aangenomen gedrag van een geklemde zetting ten opzichte van een zetting opgebouwd uit losliggende blokken is in figuur 8.8. geïllustreerd. 8 7 COSa 5- - 3 2 1 -f— 2 figuur 8.8.: stabiliteit blokken - 378 - 8.5. -86- Rekenvoorbeelden Met behulp van de hiervoor behandelde rekentechnieken en uitgangspunten is het nu mogelijk de kans van bezwijken van een gezette bekleding bij sterk geschematiseerde hydraulische randvoorwaarden te bepalen. De golfaanval vindt plaats loodrecht op de dijkas, via een correctiecoëfficiënt voor de golfhoogte kan een van diep water afwijkend golfklimaat worden gesimuleerd. Via het golfbreekcriterium is het mogelijk een ondiepte voor de dijk te simuleren. De hier gepresenteerde rekenvoorbeelden hebben tot doel de mogelijkheden van een probabilistische aanpak te illustreren. Wegens de aangebrachte schematisaties kunnen uit de verkregen resultaten niet meer dan kwalitatieve conclusies worden getrokken. Rekenvoorbeeld 1 De dikte van de bekleding en daarmee de sterkte wordt constant verondersteld, de dikte is dus geen funktie van de plaats op het talud (het computerprogramma laat dit in principe wel toe). De waarden van de diverse basisvariabelen zijn in tabel 1 samengevat. Daarna is in de computeruitvoer de resultaten van de niveau II berekening gegeven. In de eerste kolom zijn de namen van de stochasten afgedrukt. De tweede kolom bevat de actuele waarde van de stochast. De derde kolom geeft de afgeleide van de betrouwbaarheidsfunktie Z in het punt X (I). De standaardafwijking van de stochast is in kolom vier gegeven. Kolom vijf geeft het percentage dat de betreffende stochast bijdraagt in de totale variantie van de betrouwbaarheidsfunktie. Bij de "advanced" benadering zijn in de zesde kolom de partiële veiligheidscoëfficiënten gebaseerd op de gemiddelde waarden gegeven: In de zevende kolom zijn de partiële veiligheidscoëfficiënten gegeven gebaseerd op de karakteristieke waarden: -87- - 379 - X. U (Xi) + 1,64 O (Xi) gemiddelde standaardafwijking stochast type verdeling hoogwater (HHW) golfsteilheid (H/L) sterkte coëfficiënt Gumbel formule 8.5. Normaal 0,0375 0,006 Normaal 0,1196 0,025 variatie golfhoogte (SHS) dikte bekleding (Dl) diepte vooroever (D) taludhelling (ALFA) Normaal 0 0,6 Normaal 0,35 0,005 Normaal 10 0 Normaal 0,197 (1:5) 0,01 - — Tabel 1 Verder vindt men correctiecoëfficiënten gegeven voor de golfhoogte en de klemming van de zetting. De coëfficiënt voor de golfhoogte reduceert de golfhoogte en simuleert zo een dijk die wat uit de wind ligt of meer landinwaarts is gelegen. De coëfficiënt voor de klemming komt overeen met de constante C uit formule 8.19. Bij dit rekenvoorbeeld blijkt de grootste bezwijkkans bij een hoogwaterstand van 2,883 + N.A.P. op te treden; op andere hoogten is de bezwijkkans kleiner. Een gedeelte van dit rekenvoorbeeld is in appendix 8.2 met de hand uitgewerkt. - 380 - * MEAN UALUE" -88- BEHflDERIHG BÈTA « 2.82414874 FAW.KANS - 2.37038125E-03 HHU H^L Cl SHS Dl D ALFA X( I > 2' <I) 2.7 .0375 .1196 lE-03 .35 18 . 197 -338.51 36716.143 -23027. 113 -954.167 23617.554 0 -15998.268 SKI) .602 6E-03 .025 5E-03 PERC<I> 26.34 4.73 32.67 32.31 1.37 e 0 .6 .01 2.32 SI < 2 > PERC<I> HS- 2.27 KSI- 1.03 4.73 CORRECTlECOEFF. GOLFHOOGTE- 2.5 CORRECTlECOEFF. KLEMMING- 1.75 DEF. BÈTA - 3.03750395 FAALKANS • 1.19278071E-O3 X( I ) HHU H^L Cl SHS 01 0 ALFA 2.S33 .0312 . 1619 . 9433 .3467 10 . 2629 2' <I> -1062. 833 30753. 413 -31129 . 436 -1210. 709 23539. 325 0 -27207 .947 . 663 6E -O 3 . 0>25 .i 5E-»33 O .01 HS- 2. 72 KSl- 1 . 17 C'.C03<A>>- 3 . 6 8 CORRECTlECOEFF. GOLFHOOQTE- 2 . 3 CORRECT lECOEFF. hiLEMMING' 1 . 7 3 Z - 1.89390J34E-03 25.45 12.02 3i. ai 27.02 .71 e 3.79 GAMMA GAMMA .932 1.354 940.28 .996 1 1.83 1. 127 i.ooe .963 1.02 1 .951 - 381 - -89- Met nadruk wordt erop gewezen dat het werkelijke schadepunt op het talud veelal lager ligt dan de stilwaterlijn. Voor de eenvoud wordt hier als uitgangspunt genomen dat het schadepunt samenvalt met het rundown-punt• Voor het rundown-punt wordt verder formule 8.14. aangehouden. De hier berekende bezwijkkans is de totale kans van optreden van een bepaalde waterstand en de kans van bezwijken van een enkel blok. De voorwaardelijke kans op bezwijken van een enkel blok bij een gegeven waterstand is odneraan het talud aanzienlijk kleiner dan op de meer naar boven gelegen zones. Door de waterstand voor diverse niveaus te fixeren, dat wil zeggen invoeren als deterministische grootheid, zijn deze voorwaardelijke kansen eventueel eenvoudig te berekenen. Rekenvoorbeeld 2 Door de waarden van enkele stochasten te variëren kan men eenvoudig de effecten op de bezwijkkans van de bekleding, dat wil zeggen op oplichten van een enkel blok, nagaan. De resultaten van de parameterstudie zijn in figuur 8.9. gegeven. De waarden van de invoergegevens komen grotendeels overeen met het eerste rekenvoorbeeld, alleen de correctiecoëfficiënt voor de klemming is verlaagd tot 1,45. Duidelijk blijkt uit figuur 8.9. de gunstige invloed van een hooggelegen vooroever. Het punt met de grootste kans op schade komt bij een hoger gelegen vooroever op een hoger niveau op het talud te liggen. Door de dikte van de blokken meer systematisch te variëren verkrijgt men een beeld overeenkomstig 8.10. -90- - 382 - P(z<0) fi = 2 5 11.69') dikte = h = 2 38 dikte rQ,3Qm H.65) -4- - 3 - 2 - 1 0 1 ^ 2 3 diepte 4 5 6 7 vooroever (m) golf breking Figuur 8.9.: invloed diepte vooroever en dikte van de bekleding -91- - 383 - (geen golfbreking! ""37Tiïr~' (wel gol(brekinq) ^ d=im d = - 1 m = d i e p t e vooroever 10"7l 10 10 P(z<0) d i k t e bi -6 dikte b l o k (m) -5 ° waterstand "rundown" ( = ongeveer schadepunt) io-2i IQ" 1 4- NAP 8 -^.waterstand (m) resp. "rundown' punt Figuur 8.10.: invloed blokdikte en diepte vooroever - 384 - -92- Rekenvoorbeeld 3 Bij dit rekenvoorbeeld wordt de taludhelling gevarieerd. Een uitvoervoorbeeld voor één van de punten uit figuur 8.11. vindt u hieronder. BÈTA - 2.6729953 FAALKANS « 3.75&910ê4E-03 HHU H-'L Cl SHS Dl X<I> 3 .0375 .1190 1E-03 D .35 4 ALFA .245 2' <I> -1534.739 92313.131 -57896.118 -562.193 46738.041 -1081.432 -33517.838 .712 6E-03 . 025 .6 5E-03 PERC<I> 32. 14 7.74 32.63 3.08 1.36 e .01 e 2.83 SKI) HS= 3.5 KSI» 1.68 MS-'<C>ELTA.D.COS<A>>» 7.36 CORRECTIECOEFF. GOLFHOOGTE- 1 CORRECTIECOEFF. KLEMMING3.5 BENAOERIHG DEF. BÈTA « 3.248r72-->6 FAALKAMS •= 5. 9713e>J34E-0 HHW rt^L Cl SHS Dl D ALFA X< I > 3. 1531 .0291 . 1698 .3806 .3487 4 .2311 2' < I > -2220.591 207733.154 -71132.202 -934.105 46657.562 -1430.153 -54318.619 HS» 3 .58 KS1 = 2.02 ELT«.D.COS<A> >- 7.56 CORPECTIECOEFF. GOLFHOOGTE- 1 CORRECTIECOEFF. KLEMMING3.5 Z - 4.24957275E-03 SKI) .761 6E-G3 .025 .6 PERC<I) 34.7 18.86 38.39 3.81 5E-03 .66 0 .01 e 3.58 GAMMA 6AMMA .775 1.42 380.642 .996 1.031 1.057 .386 1.02 1 1 1.023 .961 -93- - 385 - P(z<0) 3 - 2 - 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 diepte vooroever ( m ) figuur 8.11.: invloed,taludhelling en diepte vooroever Rekenvoorbeeld 4 In dit voorbeeld wordt een ontwerpgrafiek berekend voor êén lokatie en éên type bekleding, zie figuur 8.12., waarbij op voorhand geen uitspraak wordt gedaan over de te accepteren bezwijkkans. De lokatie is weer Hoek van Holland, de correctiecoëfficiënt voor de golfhoogte is 1 en voor de klemming 5. De dijk ligt dus aan open zee, terwijl de zetting sterk is geklemd. - 386 - -94- E en C O +^> Figuur 8 . 1 2 . : Ontwerpgrafiek Irt - 387 - -95- Rekenvoorbeeld 5 In dit rekenvoorbeeld wordt de sterkte van de bekleding als funktie van het hoogteniveau ingevoerd. Gekozen is voor een continue funktie die de dikte van de bekleding laat variëren. In de praktijk zal men echter de dikte of het gewicht van de blokken sprongsgewijs variëren. Vanwege het iteratieve rekenproces levert dit echter vaak problemen met de convergentie op. bi j_ c_onstante_d_ikte__van_de_bekled rng_ BET» • HUW H-'L Cl SHS D ALFA X< I > 3 . O375 . 1 19ö IE-03 . 35 2' t I ) -i'J. 6 4 . 7 3 9 923 13. 131 - 5 7 89-i . 113 -5:? 2 . 1 •iii'" 0 . 0 4 1 -ie S I . 432 - 3 3 5 1 7 .333 4 .245 SKI) .711 6E-03 . 025 .6 5E-03 0 .01 PERC<I> 32. 14 7.74 52.63 3.03 1.38 0 2.83 SKI) .761 6E-03 -O25 .6 5E-03 PERC<I> 34.7 13.86 33.39 3.81 .66 0 3.38 H3= 3 . 5 k S I « 1 . 6© H-ö-'U'ELTM .D.COS»:A> > = 7. 3b CORPECTIECCEFF. I50LFH0OGTE» 1 CORRECTIfeCOEFF. KLEMMING= 3.5 C>EF. BÈTA = 3 . 2*1Ö27296 BALKANS » 5.9713-ÏÖ34E-04 HHU H^L Cl SUS Dl D MLFA X<.1> 3.1531 .0291 2 ' CI> -2220. 591 2C7733 . 154 -711T.2 . 202 -934.1 46657. 5 6 2 -143e. 153 -54313 .619 . 1 *•?•? . 3S»I'6 . 34:37 4 .2511 M?= 3 . 5 6 KS1= 2 . 6 2 H^.y <t>ELTA .C..C0-5' fV>>= 7.5>5. COPRECTIECOSFF. CORRECT1EC0EFF. GuLFH0OGTE= 1 «-.LEMMING3.Ï 2 - 4.249-57275E-03 e .01 GAMMA GftMMAKAR .775 1.42 386.642 .996 1 1.025 1.051 1.057 . 3a6 1.02 1 .961 - 388 - -96- In de volgende berekening is de dikte van de bekleding opgegeven als: dikte = 0,25 + 0,0475.HHW - 0,005. HHW^ met HHW (8.21.) = hoogwaterstand Voor HHW = 3,1531, dat wil zeggen de waarde voor HHW in het ontwerppunt voor een bekleding van constante dikte, wordt dan weer een dikte van 0,35 m gevonden. Formule 8.20 is grafisch in figuur 8.13. uitgezet. dikte(m) figuur 8.13.: blokdikte als funktie van de hoogte op het talud Zoals was te voorzien is het punt met de grootste kans van bezwijken nu lager op het talud gelegen: HHW = 2,5 5 m. Wanneer het verloop volgens figuur 8.14 wordt aangehouden zal het punt met de grootste bezwijkkans hoger op het talud komen te liggen: HHW = 3,44 m. - 389 - -97- Uitvoer \>ij va^abele_dik^t_e_yan_de_bel<ledi_ng_ ME*=»M •ETA - 3.Si 134936 FMALKANS - 1.3OO51632E-03 X(f> HHW H^L Cl SHS PI D ALFA 3 .0375 .1196 IE-03 0 4 .245 z' ( i y SKI> -767.15: 92313.131 -57996. 118 -562.193 46729.516 -10S1.432 -334.58.846 6E-Ci3 .025 .6 5E-O3 0 .01 . • .7ir PERC-CI> o. 99 10.26 7O.08 4. es 1.83 0 3.75 HS« 3 . 5 1.6S KSI- CORRECTIECOEFF. GOLFHOOÜTE= 1 CORRECT1EC0EFF. KLEMMING3.5 ADUANCED ' BENADERZ NG DEF. BÈTA - 3.1493642 FAALKANS - 8.1819706E-04 HHW H^L Cl SHS 01 0 ALFA X( ï > 2.5513 .0273 . 1749 .4644 -1.5E-03 4 .2519 2' < 1 > -1374.926 217473.343 -67917.399 -938.471 46645.355 -1433.595 -53269.577 SKI) .55 6E-03 .025 .6 5E-03 0 .01 PERC<I> 9.78 29. 11 49.31 6.01 .93 0 4.85 GAMMA .728 . 1.462 464.409 -150.861 1 1.028 GAMMA .987 1.089 .471 .184 1 .964 HS= 3 . 2 8 K S I - 2 . 11 CORRECT IECC'EFF. G0LFH006TE- 1 CORRECTIECOEFF. KLEMMING= 3.! -4.5ei34277E-04 De dikte van de bekleding is in dit geval gegeven als: dikte = 0,315 + 0,03. HHW - 0,006. .40-dikte(m) .30 ±r oud (8.21.) nieuw .20- • .10.- figuur 8.14.: blokdikte als funktie van de hoogte op het talud - 390 - -98- Uityoer_ bi j _ variabeJLe j i i k t ^ var^ _d_e_bBkleding_ 'ME«N UAL.UE p BENADERING •ETA - 2.34378637 FAMJCANS • 5.4841541E-O3 HHW H'L Cl SHS Dl D ALFA X<I> 3 .8375 .1196 1E-03 e 4 .245 Z'<I> -1865.288 92313.131 -57896.118 -582.193 46730.041 -1881.432 -33529.663 SKI) .712 6E-03 .025 .6 5E-83 PERC<I) 39.62 e .01 e 6. es 47.ei 2.74 1.22 2.52 HS= 3 .5 KSI = 1.66 CORRECTIECOEFF. GOLFHQOGTE» 1 CORRECTIECOEFF. KLENMING" 3.5 ftDUANCED' BENftOERIt-IG DEF. BÈTA • 3.218*9939 IE-04 FAALKANS WHI..I K'L Cl SHS Dl D ALFA XCI> 3.4439 .6365 .1646 .3224 -1.2E-63 4 .2563 T'<I> -2626.949 193688.531 -71547.652 -836.955 46664.429 -1378.652 -53284.346 S3<I> .657 6E-83 .825 .6 5E-03 PEPC<I> 49.52 13. 13 31.29 2.77 .53 e e 2.77 .01 GAMMA .613 1.376 322.409 -116.43 1 1.822 GAHMACAP • l.183 1.025 .327 .142 1 .958 HS-= 3. 72 KSI= 1.96 CORRECTIECOEFF. GOLFHOOSTE' 1 CORRECT IECOEFF. KLEI1MING- 3 . 5 2 - 1.1-2O7O313E-04 Rekenvoorbeeld 6 Bij dit rekenvoorbeeld wordt ervan uitgegaan dat op elk niveau van het talud een zelfde maximale kans op bezwijken aanwezig dient te zijn, zie ook paragraaf 8.6. De kans van bezwijken bedraagt 10~ 5 (P (Z < 0) » 10" 5 ). De bekleding heeft op elk niveau dezelfde sterkte. In de figuren 8.15. en 8.16. zijn de resultaten weergegeven, waarbij de correctiecoëfficiënten voor golfhoogte en klemming, respectievelijk 1 5 en 2 - 2 zijn. Door een stippellijn is aangegeven hoe de grafiek moet worden afgelezen. Duidelijk komt in figuur 8.16. de invloed van het mildere golfklimaat tot uiting in de wijze van golfbreking. VEILIGHEIDSNIVEAU P(Z<0)«10~ correctiecoeff. golfhoogte = 1 „ 5 k WATERSTAND klemming = 5 3 ^-DIEPTE VOOROEVER(m) en "RUN-D0WN"(m) figuur 8.15: Ontwerpgrafiek •—1:3 vO ro VEILIGHEIDSNIVEAU P(Z<0)=10 correclieco»tt. golfhoogle - 2 kl*mming = 2 o o WATERSTAND en "RUN-DOWN" (m) -^.DIEPTE VOOROEVER (m) figuur 8.16: Ontwerpgrafiek - 393 - 8.6. . —101— Veiligheidsniveau Teneinde de zwaarte van de bekleding op een probabilistische wijze te kunnen berekenen dient de te accepteren bezwijkkans vastgesteld te zijn. Tussen de dagelijkse praktijk van de dijkbouw en de in het Deltarapport neergelegde ontwerpfilosofie bestaat wat de bekledingen betreft een discrepantie. De praktijk ontwerpt veelal vanuit de ervaring, dat wil zeggen onder gebruiksomstandi gheden. Het Deltarapport gaat daarentegen uit van een ontwerpstorm. Tussen beide methoden gaapt een vrij brede kloof. Op lagere niveaus worden in de praktijk zo af en toe schadegevallen aangetroffen, zeg een kans van bezwijken in de grootte-orde van 10 . Laat men deze vrij grote bezwijkkans voor het gehele talud gelden dan zou dit inhouden dat de bekleding aanzienlijk minder ver naar boven doorgetrokken zou behoeven te worden dan thans gebruikelijk is. Immers de voorwaardelijke kans van optreden van een watertand op de hogere niveaus is kleiner dan 10~ 2 . De Deltacommissie geeft echter voor de berekening van de kruinhoogte een ontwerpwaterstand met een overschrijdingskans van 10 • Bij deze waterstand moet de dijk nog volledig als waterkering blijven funktioneren. Tussen het oplichten van een blok op dit hoge niveau en het bezwijken van de dijk zit nog het mechanisme van voortschrijdende ontgronding van de fundering van de bekleding en de rest van het dijklichaam. Het is niet bekend welke veiligheid dit extra geeft. Uitgangspunt zal echter moeten zijn dat de bekleding bij een waterstand met een overschrijdingskans van 10" 4 toch een zekere reserve aan sterkte dient te bezitten, dat wil zeggen P (Z < 0 | h) < 1. De geaccepteerde bezwijkkans bij het peil van de superstorm volgens het Deltarapport komt dan in de grootte-orde van ^0~t* a 10~ 5 te liggen. - 394 - -102- In figuur 8.17. is als illustratie het verloop van de waterstand gegeven van twee stormen (I en II), afgezien is van faseverschuivingen tussen getij en windopzet. I NHW P(HHW,I)=10'' HHHW»IJ)«*10 figuur 8.17.: waterstanden en golfaanval Storm II duurt langer, bereikt een hoger waterpeil en geeft in zijn maximum grotere golven dan storm I. Aangenomen wordt dat tot piek 1 de twee stormen volkomen identiek zijn. Storm I heeft natuurlijk een grotere kans van voorkomen dan storm II. Omdat storm I na piek 1 in kracht afneemt en bij deze lage waterstand de dijk wegens de grote breedte een grote restveiligheid bezit, kan wellicht een vrij grote bezwijkkans worden geaccepteerd met het oog op mogelijke reparatie in het kader van het onderhoud van de waterkering. Deze redenering volgend komt men voor de hogere niveaus op het talud tot lagere te accepteren bezwijkkansen. Deze redenering is echter niet juist. Bij het optreden van storm II heeft men niet de tijd de schade bij piek 1 te herstellen. Het gevolg is dat deze storm de taludbekleding als het ware van onderen oprolt, waardoor het gevaar bestaat dat door snelle ontgronding de bekleding hoger op het talud wordt ondermijnd. Dit kan niet worden geaccepteerd. - 395 - -103- De dan ontstane situatie is te vergelijken met de stevig geconstrueerde bovenste verdiepingen van een gebouw rustende op zeer onveilige kolommen. De op lager niveau optredende schade zal tot gevolg hebben dat ook op hogere niveaus schade zal optreden, hoe veilig deze delen ook zijn geconstrueerd. De ketting is zo sterk als zijn zwakste schakel. Geconcludeerd moet daarom worden dat op elk hoogteniveau dezelfde bezwijkkans in de grootte-orde van 10"4* a 10~ 5 aangehouden moet worden. De consequentie is wel dat in Nederland zelden of nooit schaden aan bekledingen mogen worden geconstateerd, hetgeen echter in tegenspraak is met de ervaringen in de praktijk. - 396 - -104- Literatuur 1. Rapport Deltacommissie Beschouwingen over stormvloeden en getijbeweging Deel 4 2. Bruinsma, J., Graaff van de, J. Golfhoogte - waterstandrelatie ter plaatse van de N.A.P. - 20 m lijn nabij Hoek van Holland ten behoeve van de leidraad Duinafslag 3. Vrijling, J.K. Een oriënterend onderzoek naar de richtlijnen voor het ontwerp van zeeweringen van de Deltacommissie, januari 1983 Afdeling der Civiele Techniek Vakgroep Waterbouwkunde Technische Hogeschool Delft 4. Hydraulics Research Station The stability of revetment blocks under wave attack Report IT 195, Wallingford, England 1980 5. Aalst, J. van Golfhoogte - waterstandrelatie ter plaatse van de N.A.P. - 20 m lijn langs de Nederlandse kust Deltadienst, maart 1983 6. Vrouwenvelder, A.C.W.M., Vrijling, J.K. Collegedictaat b3 probabilistisch ontwerpen Afdeling der Civiele Techniek Technische Hogeschool Delft 7. CÜR - VB rapport 109 Veiligheid van bouwconstructies, een probabilistische benadering - 397 - Literatuur -105- (vervolg) 8. Rapport Deltacommissie Beschouwingen omtrent windeffecten en waterhoogten langs de Nederlandse kust Deel 2 9. Boer, K. den Taludbekledingen van gezette steen, fase 0 Hydraulische aspecten, verslag literatuurstudie, 1982 M 1795, deel II WL, CO-255780/43 LGM Waterloopkundig Laboratorium Laboratorium voor Grondmechanica - 398 - -106- APPSKDIX 8,1 10 REM PROBAB-ADUANCED 2E MOMENT METHOD+ APPR. FULL DIS TRÏBUTION 13 QW ~ „ 3989-1228:: E:0 - . 2316-4 1.9: BI. - .31 938153: B2 = - .356 5637S=B3 = 1.781477937:B4 = - 1.821255978:B5 = 1.3362 74429 16 C@ = 2.515517:C1 = .802853:C2 = .01©328:D1 = 1.432788:D2 = .189269:03 = .801368 19 E = .6001 22 DEF FM PO-O = QW * EXP /•. - .5 * X " 2> 25 READ N 28 D I M X •• N ."> > X 1 •:: N .:•, A C N > , M •; N > , S < H > , A U •:.' N > , A $ < N > 31 F O R I = 1 T O N : R E A D A * < I > , M •: I > , S •:: I > r A U •:." 1 > = X < I > = M •:." I > : hJEXÏ 34 GOSUB 600ÖÖ 37 Ml = Z 40 Q =:• 0 43 PRÏHT : PRINT 46 REM CORRECTIE U. MU EN SI 110' FOR 1 = 1 TO H 120 IF AU<I> = O THEH 176 125 PRINT "X'::"I">= "X-i::' 13 0 O H I G O '3 U B 3 81 0 0 ? 3 0 2 O 0 7 3 O 3 O O ? 3 0 4 0 8 ? 3 O 5 0 0 ? 3 8 6 O 0 ? 3 O 7 8 8 ? 3 8886 135 PRINT "PF= "FF" PD= "PD 140 G O S IJ B 2 8 0 8 8 143 PRINT "Bl="ïBÏ 144 P R I N T ":+..•+:*+" . 145 P R I N T "M•; " I " > = "M•• I ;< " S<" I " > = "S< I > 158 S<:i> = FN P-::BI> •- PD 160 M<i::- = X<i::- - BI * S<I> 165 PRINT "M<"I "::•= "M'::i>" SC " I " > = "SC I > " NA AANPASSING" 178 NEXT 288 REN BEREKENING AFGELEIDEN Z K I ) 218 GOSUB 68888:Zl = Z 228 FOR 1 = 1 TO H 238 A = X<i::' 258 IF S-:I> = 8 THEH DX = E: GOTO 278 268 DX 278 288 290 3O0 310 320 330 348 358 368 378 388 398 392 394 396 438 X •::]:> = A + DX GOSUB 68000:Z2 = Z X>:.I> = A Z1 •:: I > = < Z 2 - Z1 > ••••• D X NEXT S1 = 8:S2 = O FOR I = 1 TO N SI = SI + Zi.::i:> * '::M<Ï> - X'::i>> A<i:> = Z K I ; ' * S-::i> S 2 = S 2 + A >:! I > •"• 2 HEXT SZ = SQR *:!S2> B = <Z1 + Sl> •• S Z FOR 1 = 1 TO N A<I> = A<I> •••• S Z NEXT IF Q < > 8 THEN 5 8 8 435 437 438 439 <= E + SKÏ':> REM EERSTE BÈTA - GEM. WAARDE INPUT "WILT U DE PRINTER INSCHAKELEN (J/H>?"!P* IF P* = ",T" THEN PR£ 1 PRINT : PRINT : PRINT CHR* >•. 14 >" ' MEAN UALUE' BENADERI . NG": PRINT 440 B = Ml ••• SZ: PRINT "BÈTA = "?B:X = B: GOSUB ÏOOOO: PRINT "FAALKANS = "?P: PRINT - 399 - -107- 450 QOSUB 2000 460 Q = l: PR£ 9 500 REN BEREKFN1NG >:<:.T.> 510 F = 0 52Ö FOR I = 1 TÓ H 530 A = X •:: I > 546 X C I > = M < I > - A < I > * B * S < I > 550 F = F + cc* - X<I>> <•' X<I>> •"• 2 560 NEXT. 700 GOSUB 60090: PRINT "2 = • "?Z 71© IF ABS <:Z> > E THEN 200 760 F = BQ - B:.BQ. = B 788- PRINT : PRINT "BÈTA = " : B 785 PRINT "FOUTp "F: PRINT 796 IF ABS >::F> > E THEN 46 800 IF P* = "J" THEN PR£ 1: PRINT -" PRINT SÖ2 PRI NT CHR* < 14 > " ' ADUANCED 7 BENADER ING " : PRI NT 894 TT = 1 ' 805 PRINT "DEF.' BÈTA = "SE-X = B 810 GÜSUB 100Ö0: PRINT "FAALKANS = ";P 820 PRINT : PRINT-: GOSUB 2000 825 GOSUB 600Ö0: PRINT : PRINT : PRINT M Z = ";Z 826. PRINT "TEL-Z •= " ; TZ 830 END 2O00 PRINT " Xt:i> Z'<I> SICI> PERC-:: I ::• " ? 2005 IF TT = 1 THEN PRINT " GAMMA GAMMAKAR."; 2006 PRI NT 2010 FOR I = 1 TO N:PERC = A'-I> • 2 2020 PRINT A*-::i> TAB-; 1O> INT (.';«.!':> •*• 10000 + . 5> ••' 1000 2©"> INT <Zl>::i::" * 1000 + . 5> - 1000 TAEK 33> INT <.§<!'> * 1000 •+• . 5> ..•- 1O00 TAB< 42> INT <!PERC :+: 10000 •+• . 5> -•• 1 00; 2R22 IF TT = 1 AND I < > 1 THEN PRINT TABC 13> INT <::•«. l > ••• M'.I> * 1080 + . 5;J ..-• 1000; 2Ö24 IF TT = 1 AND •: I = 2 DR I = 5> THEN PRINT TAB< 23> INT •'•. ';< '•'. I > >026 2027 PRINT 2028 KSI = 2630 PRINT "KSI= 2035 •• '.' f'1 ••. I :> — 1. 64 I F T T = 1 A N D •• 1 = 3 O R I PRINT T A B ' : 2 3 > I N T CXCi::0 0 + . 5 > •• 1 0 0 0 ; : : + S >'•'. I :< > + 10O0 + . 5> -••' 1 0 0 0 " = 4 O R 1 = 6 O R 1 = 7 :• T H E H ••- <M<•. I > + 1 . 6 4 * S « : : i > :• * 1 © : NEXT TAN >::Xt:7::-> - SQR <ST>:RD = .3 * KSI * HS : PRINT "HS= " INT -::HS •* 100 + . 5> •- 100: PRINT " INT •:: TAN <:<V.7:>> •••SQR <:ST> * 100 + -5> s 100 PRINT "HS.-'::DEL.TA.D.COS'::A::'::'= " INT >::HS ••- < 1.4 * X<5> * COS (ft (7)) > * 100 + .5> •••• 100 2036 PRINT "RUN-DÜI...IN= " INT -:RD * 100 + . 5> •- 100: PRINT 2037 PRINT "CORRECTIECOEFF. GOLFHOOGTE= "CC: PRINT "CORREC TIECOEFF. KLÉMMING= "C 204O RETURN 10000 REM P= GAUSS-::X:> 1«010 T = 1 .-- tl + B0 •+ X> 10O20 P = FN P<:X> * CB1 + T + B2 * T •' 2 +• B3 * T •'- 3 + B4 * T •-• 4 + B5 * T •-• 5> 10030 RETURN 20000 REN BI = INUERSE GAUSS-::PF> 20010 GA = 0 20015 IF PF > .5 THEN PF = 1 - PF:GA = 1 20O20 T - SQR < LOG < 1 ••-• PF ••"• 2 > > 20O30 T2 = T * T:T3 = T2 * T 2004© BI = T - O::0 + Cl * T + C2 * T2> -•- •: 1 + Dl * T + D2 * T2 + D3 + T3> -400 - 200'b-':i J.F bh: -• j T H E N 28060 39180 RETURN REM UERDELIHG MAN X<1> E-I - -108- -• B i 381 16 TG = .33:XN = <X'::i> - 1 . 98 > •••- TG 38115 PR = EXP •: - XN>:PU = EXP < - PR> 38128 PF = 1 - PU sPD = PU * PR -•" TG 38130 RETURN 58800 DATA 7 56010 DATA "HHW",3..81,1 5 8 8 2 0 D A T A " H • L " :. . 8 3 7 5 7 .. 8 8 6 , O 59930 DATA "Cl " :• . 1 19b; . £i25, 8 58840 DATA " S H S " , 1 E - 3 , . 6 , 8 58858 [:'ATA " Dl " :. . 3 5 , . 885 : . 8 5Ü060 D A T A " D " , 4 , 8 :• 0 58078 DATA " A L F A " , . 2 4 5 , „ 0 1 , 0 68880 REN GÜLFHGOGTE,WATERSTANDS-RELAT1E 68802 IF X•:: 1 > > = 2 . 5 THEN H S = - .0588 * KC1> •*• XC1> + 1.2173 * ï<ï.l> + 2.823 + X<4> 6 0 0 8 3 ST = X<2> 68004 REM B E N E D E N GREHSPEIL 68885 IF X-:i> < 2.5 THEN H S = - .2 + X-::i> * X-:i>+ 2.3 * X •:: 1 > + 1 + X < 4 > 68806 REN REDUCTIE GOLFHÜÜGTE €•0007 CC = 1 68808 HS - HS .-- CC 6O809 IF. HS < 8 THEN HS = 8 68818 HB = . 5 * -::X>::i> + X<6;• >-" IF HS > HB THEH ST = ST * HB ••••• HS=HS = HB 68815 IF ST < 0 THEN ST = .0881 68817 S K = T A H >..';<< 7':>> •••SQR (ST) 68018 REM C O R R E C T I E INKLENMIHG €•891 9 C z- ï« 5 6 0 0 2 8 R = '"13762 :+: X'"5> :+: C O S •:.' X •'•'. 7 > > > :+: C 68039 S = 9838 :+: HS + '.;X<3> * SK + » 1194> 68040 21 = R — S 68950 T2 - TZ + 1 : F: E TURN - 401 - -109- BENADERING UALJJE BÈTA .- 2.67234839 FAALKANS = 3.76616549E-03 '. I '.'•' HHW HL Ci SHS DI -1584. 9 0 5 92328. 3 8 9 - 5 7 11981 . 001 ; - 5 c 2 3 :l 4 46745., - i e :i81 .,5 4 3 — 3 •'5519 . 745 .. 0375 . 1 196 IE-03 4 ALFA 245 SKI > .712 6 E-03 . 025 -6 5E-83 0 . 01 PERC<i:: 32. 14 7.74 3. 08 1 . 38 8 "'•'. S"?. HS= 3 . 5 KSI= 1 . 6 8 H S ••• •• D E L T A . D . C O S ••. H > > = : 7 . 3 6 RUH-DOI.,JH- 1 . 77 CORRECTIECOEFF. CORRECT IECOEFF. GOLFHOOGTE= 1 KLEMMÏNG-3 -I EE > EE: F Ï DEF. BÈTA = 3 . 2 3 9 7 8 9 2 4 FAAL K AI ••) S = 5 . 9 81 5 2 4 2 9 E - 8 4 HHI...I H.--L Cl SHS Dl D ALFA x >.• i > 3. 1 5 9 7 . 029 1 . 16 9 7 a 0 ' l" 9 7 . 3 4 e* r 4 . 25 i 1 'Z.r •'. I '.'•' - 2 2 1 9 . 1 .-"8 2074 i 1 . 4 4 8 - 7 1 1 1 6 « b3y —933.7 11 46646 . 118 -1429. 52 - 5 4 3 1 3 . >-•£• HS= 3.58 KSI= 2.82 H S • - < D E L T A. D. C O S •; A':>.:• = 7 . 5 7 RUN-DOWN-- 2. 17 CORRECTIECOEFF. GOLFHOOGTE= 1 CORRECTIECOEFF. KLEMMING^ 3 Z =: 2. 28881836-E—05 TEL-2 = 132 SKI > . 76-7 6E-03 « 025 PERC '• 1 .:• 35.82 18.73 3;-; '"-' ^ n 6 5E-03 0 u 81 . 66 8 3. 57 GAMMA bAlil'IAKAh . 776 1.419 379.721 . 996 1 1 . 825 1 . 052 .057 . 386 1 . 02 1 m9 6 1 - /r02 - , — 110— APPENDIX 8.2. Gedeeltelijke handberekening van rekenvoorbeeld 1 Het model De volgende basisvariabelen worden onderscheiden: X = de waterstand ten opzichte van N.A.P. X = de golfsteilheid X = de sterktecoefficiënt (C X = de variatie in de golfhoogte X = de dikte van de blokken X X 6 uit formule 8.19.) = de diepte van de vooroever = de hellinghoek van het talud. Opmerking: In dit rekenvoorbeeld vindt geen golfbreking plaats, waardoor X verder niet in de berekening voorkomt, o Verder worden nog coëfficiënten toegepast, teneinde respectievelijk het golfklimaat en de klemming tussen de blokken in te kunnen stellen: CC = coëfficiënt voor verandering van de golfhoogte (Hg = H g /CC) C = coëfficiënt voor verandering van de klemming (zie ook formule 8.19. ) - 403 - —111— De b e t r o u w b a a r h e i d s f u n k t i e Z i s overeenkomstig.formule ( 8 . 2 0 . ) volgt als geformuleerd: Z = C (p, - p ) g X cos X - p W D «3 ' g H W S (X £ + 0,1194)(App. 1) O Volgens formule (8.7.) geldt een direkte relatie tussen golfhoogte en waterstand: H* = (- 0,0588 X.2 + 1,2173 X. + 2,823 + X.) /CC (App. 2) De variabele X. heeft een afwijkend karakter ten opzichte van de overi4 ge basisvariabelen, het representeert alleen het onafhankelijke deel van de golfhoogte. Verder geldt: C = tan X_//JP (App. 3) Vergelijking (App. 2) en (App. 3) in (App. 1) gesubstitueerd en voor CC = 2,5, C = 1,75, p = 2400 kg/m3 en p Z = 24083,5 X + XJ 4 b. (X 3 = 1000 kg/m3 geeft: cos X ? - 3932 (- 0,0588 X * + 1,2173 X 1 + 2,823 + tan X,//ÜT + 0,1194) 7 2 (App. 4) De methode Hierna vindt u een globaal stroomschema van het rekenproces. In blok no. 1 van het stroomschema wordt aangegeven dat niet normaal verdeelde basisvariabelen (in dit geval alleen de hoogwaterstand X ) zo goed mogelijk benaderd moeten worden door een normale verdeling, dit gebeurt als volgt: _ 404 - START Bereken vervangende verdelingen : / x L en Cx. stel voor alle bereken : bereken voor alie i bereken voor alle i bereken : bereken : ja bereken voor alle i : i bereken Cz bereken Stroomschema rekenproces -112- - 405 - -113- 1. Bepaal de overschrijdingskans van de ontwerpwaarde X. van de basisvariabele: P = F (X.) (App. 5) 2. Met behulp van de inverse normale verdeling stelt men vast hoeveel malen de standaardafwijking het gemiddelde y van de i benaderde normale verdeling van de ontwerpwaarde verwijderd X moet zijn: P' = F ~ (P) (App. 6) 3. Uit een vergelijking van de kansdichtheden (richtingen) volgt de standaardafwijking: f <&' ) ~ f (X E i > N X ° iN {App * 7) waarbij f (3') een eenheidsnormaIe verdeling bezit, dat wil zeggen gemiddelde 0 en standaardafwijking 1. 4. De waarde van het gemiddelde van de benaderde verdeling ligt nu vast volgens: \ - X / " 3' ° Xi* Een eerste benadering voor de nog onbekende gelineariseerde bezwijkgrens is: Z - Z (X* X* ) + E i1 6z * waarin Ttr~ wordt berekend in X. . (Xi - X i ) ^|- = 0 i (App. 9) - 406 - Het gemiddelde van Z is -114- nu: - z <x/ x 7*> + z (lJ i1 en xi - x i* } i r (App * i ( f f " ) 2 OX±2} ï =1 (App. 11) i Deze laatste betrekking wordt nu uitgedrukt in een lineaire funktie van de standaardafwijkingen: 7 °z = E a i 6lTaXi i1 waarin: (APP ' i H ** Nu wetend dat het punt X Z = Z (X^ op de bezwijkgrens ligt, geldt: X ? *) = 0 (App. 14) Nu volgt: * u z £ &7 f ( » x i - x i > w; 5z ^' .^ a i 63T. o x i a=1 a i- . B (App. 15) _ 407 - -115- De oplossing van deze vergelijking geeft een nieuwe schatting voor X dat gewoonlijk het ontwerppunt wordt genoemd: XjL = \i *i - o^B öX i (App. 16) De waarden van de potentiële afgeleiden werden echter in het oude punt bepaald. Een herhaling van de procedure is daarom noodzakelijk totdat een sta** biele waarde voor het ontwerppunt X is gevonden. Maar in dit nieuw gevonden punt zal de betrouwbaarheidsfunktie niet langer gelijk aan nul zijn. Dit betekent dat het nieuwe punt niet op de bezwijkgrens Z = 0 ligt, zoals werd aangenomen. Deze afwijking wordt gecorrigeerd door de waarde aan te passen volgens: 7 ** Z (X ) + E 6 "S- (ux X * T^~ 6z ) jr k De gehele procedure moet worden herhaald voor deze nieuwe waarde van De correcte oplossing wordt dus door middel van een iteratieprocedure gevonden, zie ook het stroomschema. c. De handberekening Allereerst dient de niet-normale verdeling van de hoogwaterstand door een normale verdeling benaderd te worden. De hoogwaterstand heeft bij dit rekenvoorbeeld een Gumbel-verdeling: (X, - 1,98) = 1 - e" 6 °' 3 3 (App. 18) - 408 - -116- 1. In de eerste benadering van het ontwerppunt X = 2,7 geldt: P (X„ > 2,7) = 0,1067 2. Met behulp van de inverse normale verdeling (opzoeken in tabel 3) volgt: B' = 1,24 3 * fN (gI) = 7~2ÏÏ 6 " * f (x i> E e 3 ' = °'1839 ( 2 , 7 - 1,98) - öbi " °XiN = °' 33 e- e (2,7 - ' °' 1,98) 33 - °' 3 0 5 4 ï~" = °' 602 f 4. v V 2 E (X i > = 2,7 - 1,24 . 0,602 = 1,9509 1 Voor de verdere berekening moeten de partiële afgeleiden nog worden bepaald: = - 3932 (- 0,1176 X * + 1,2173)(X tanX,//x7 + 0,1194) i T T ~ = 1966 X tanX 3 / 2 X ~3/2(-0,0588 X.2 + 1,2171 X + 2,823 + X ) - = - 3932 (-0,0599 X ^ + 1.2173 X 1 + 2,823 + X4)(tan - 3932 (X3 tanX?//x^ + 0,1194) 4 - 409 - 6z -117- = 24083,5 cosX. ÓZ 2 g^- = - 24083,5 X 5 sin X ? - 3932(- 0,0599 X 1 +• 1,2173 X + 2,823 + X ) ( 4 3 2 ) cos X 7 /ÏÏJ In het computerprogramma worden deze afgeleiden op een numerieke wijze berekend. De verdere berekening zal in tabelvorm worden uitgevoerd. Met behulp van formule (App. 4) en de waarden van tabel 1 vinden we: Z (X. ) = 2838,13 De mean-value benadering geeft dan: Z(X.*) 2,82 Met behulp van de tabel voor de normale verdeling geeft dit een faalkans van 2,4 10~ 3 (vergelijk met computeruitvoer rekenvoorbeeld 1). Hierna wordt met behulp van formule (App. 16) een nieuw ontwerppunt berekend. De resultaten staan in de eerste kolom van tabel 2 vermeld. * Gevonden wordt nu Z (X. ) = 331,76. Bij deze iteratiestap wordt met behulp van formule (App. 17) gevonden: 3 = 3,05. _ 410 - -H8- Hierna wordt met behulp van formule (App. 16) weer een nieuw ontwerp* punt bepaald. Al verder itererend gaat Z(X. ) naar nul. Is dit ongeveer het geval dan wordt de niet-normale verdeling van de waterstanden opnieuw met een normale verdeling benaderd etc. Het iteratieproces wordt zover doorgevoerd totdat stabiele eindwaarden worden bereikt, zie het stroomschema. Eenmaal geprogrammeerd is dit een eenvoudige taak voor het rekentuig. basis- X i' uxt ff ox. variabele <i> 2 i i 517,39 2,6769 1 0 5 220,78 4,8745 10" 576,88 3,3279 1 0 5 955 , 1 8 - 573,11 3,2845 1 0 5 23615 , 7 9 118,08 1,3942 10" 160,04 2,5612 10" 1 = HHW 2 ,7 1,9509 0,602 X 2 = H/L 0 ,0375 0,0375 0,006 36797 , 0 9 X 3 = C 0 ,1196 0,1196 0,025 -23075 , 1 0 - - 1 X 4 = SHS 0 ,001 0,001 0,6 X 5 = Dl 0 ,35 0,35 0,005 X 7 0 ,1974 0,1974 0,01 = ALFA - 859 , 4 5 - X -16003 , 7 0 - 1,0172 1 0 6 Tabel 1 0,5130 643,814 0,2189 0 - 0,5720 0 - 0,5682 0 0,1171 0 0,1587 0 - - ï. = 643,814 basis- X ax. i* variabele ÓZ Sxi 6Z SxT öX i C i a i)2 i 6Z_ = 1x7 1 = HHW 2,82 1,9509 0,602 - 1035,29 - 623,24 3,8843 10 5 - 0 ,4806 2 = HA- 0,0338 0,0375 0,006 69826 ,36 418 ,96 1,7553 10 5 0 ,3231 258,36 = C1 0,1598 0,1196 0,025 -29538 ,56 - 738,46 5,4533 10 5 - 0 ,5695 1187,45 X 4 = SHS 0,9603 0,001 0,6 - 1168 ,94 - 701 ,36 4,919 10 5 - 0 ,5409 1121,36 X 5 = Dl 0,3384 0,35 0,005 23594 ,44 117 ,97 1,3917 10- 0,0909 37,75 X 7 = ALFA 0,2019 0,1974 0,01 -25712 ,57 - 257 ,13 6.6114 10" - 0 ,1983 114,94 Z = oz2 1,6812 10 6 X X x3 Z= 899,774 3619,63 N3 O Tabel 2 - 413 -121- - TABEL VOOR DE NORMALE VERDELING — fi kans 0,00 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 0,30 0,35 0,40 0,45 0,50 0,55 0,60 0,65 0,70 e,75 o,8O 0,85 0,90 0,95 1,00 1,05 1,10 1,15 1,20 1.25 l,30~ 1,35 1,40 1,45 1,50 1,55 1,60 1,65 1,70 1.75 1,80 1,85 1,90 1,95 2,00 2,05 2,10 2,15 2,20 2,25 2,30 2,35 2,40 2,45 2,50 5,00x10"' A ,80x10"' A ,60x10"' 4,40x10"' A .20x10"' A ,00x10"' 2 .80x10' 2 ,60x10"' 3 ,40 x 10"' 2 .25x10"' : ,10x10"' 2,90x10"' :.,70x10"' :!,55xlO-' ;!,40xl0-' :! , 2 5 x l O ' :!,10x 10~' ,95x10"' ,80x10"' ,70x10' ,60x10"' ,50x10-' ,40x10-' .30x10"' 1,20x10-' 1,10x10"' ,00 x 10"' 9,05 xlO" 2 J5,10 xlO" 2 '7,40 xlO" 2 <5,70 xlO" 2 (5,10 xlO" 2 .5,50 xlO" 2 ' t,95xlO" 2 ' »,50x 10"2 ' 1,05 x 10"2 .5,60 x IO-2 :5,25 xlO" 2 :2,90 xlO" 2 ;2,60 xlO" 2 .2,30 xlO" 2 .2,05 xlO" 2 ,8OxlO"2 1,60 x l O ' 2 ,40xl0" 2 ,25xlO" 2 ,10xl0" 2 <),6OxlO"3 f i,2OxlO"3 •7,20 x IO"3 (i,20 x l O ' 3 Tabel 3 -0 2,55 2,60 2,65 2,70 2,75 2,80 2,85 2,90 2,95 3.00 3,05 3,10 3,15 3,20 3,25 3,30 3,35 3,40 - 3,45 3,50 3,55 3,60 3,65 3,70 3,75 3,80 3,85 3,90 3,95 4,00 4,05 4,10 4,15 4,20 4,25 4,30 4,35 4,40 4,45 4,50 4,55 4.60 4,65 4,70 4,75 4,80 4,85 4,90 4,95 5,00 kans -0 3 5,45 x 10" 5,05 4,70 x 10"3 5,10 4,10 x ÏO"3 5,15 3,50 x 10"3 5,20 3,05 x io- 3 5,25 2,60 x io- 3 5,30 2,25 x io- 3 5,35 1,90 x ÏO"3 5,40 1,60 x 10"3 5,45 1,30 x 10" 3 . 5,50 1,14 x 10"3 5,55 9,70 x io— 5,60 8,20 x i o 5,65 6,70 x i o 5,70 5,75 x io— 5,75 4,80 x i o 5,80 4,05 x i o 5,85 3,30 x i o 5,90 2,80 x i o 5,95 2,30 x i o 6,00 1,95 x i o . 6,05 1,60-x io— 6,10 1,35 x io— 6,15 l,10x io— 6,20 9,10 x io- 5 6,25 7,20 x 10"5 6,30 6,00 x 10"5 6,35 4,80 x 10"5 6,40 4,00 x IO"5 6,45 3,20 x io- 5 6,50 2,65 x 10" 5 6,55 2,10x 10" 5 6,60 1,70 x ÏO"5 6,65 1,30 x io- 5 6,70 1,05 x 10"5 6,75 7,93 x IO"6 6,80 6,38 x 10"' 6,85 4,83 x 10"6 6,90 4,1 l x 10" 6 6.95 3,40 x ÏO"6 7,00 2,74 x 10' 6 7,05 2,09 x 10" 6 7,10 1,70 x 10" 6 7,15 1,31 x io- 6 7,20 1,04 x 10"6 7,25 7,75 x 10"7 . 7,30 6,26 x io- 7 7,35 4.77 x io- 7 7,40 3,83 x io- 7 7,4-5 2,90 x io- 7 7,50 kans -0 7 2,30 x l O " 1,70 x l O ' 7 1,35x10-' 1,00 x l O ' 7 7,90 x KT8 5,80 xlO" 8 4,55 xlO" 8 3,30 xlO" 8 2,60 xlO" 8 1.90 xlO" 8 1,50x10" 1,10 xlO" 8 8,50x10-' 6,00x10"' 4,65x10"' 3,30x10"' 2,55 x 10-' 1,80x10'' 1,38 xlO" 9 1,02 xlO" 9 7,45 x 10"'° 5.45 xlO" 10 3,98x10"'° 2,90x10-'° 2,11x10'° 1,53x10-'° 1,11x10-'° 7,97 x i O ' " 5,74x10" 4,12 xlO" 11 2,95x10-" 2,11x10" 1,50x10"" 1,07x10"" 7,57 xlO"' 2 5,35 xlO-' 2 3,78 xlO" 12 2,66 x 10"'2 1,87 xlO" 12 1,31 xlO" 12 9,14x10-" 6,37 xlO" 13 4,43 xlO-' 3 3,08 xlO" 13 2.13 xlO" 13 1,47 xlO" 13 1,01 xlO" 13 6,95 xlO" 14 4,76 xlO" 14 3,25 xlO"' 4 7,55 7,60 7,65 7,70 7,75 7,80 7,85 7,90 7,95 8.00 8,05 8,10 8,15 8,20 8,25 8,30 8,35 8,40 8,45 8,50 8,55 8,60 8,65 8,70 8,75 8,80 8,85 8,90 8,95 9,00 9,05 9,10 9,15 9,20 9,25 9,30 9,35 9,40 9,45 9,50 9,55 9,60 9,65 9,70 9,75 9,80 9,85 9,90 9,95 10,00 kans 2,22 x 1,51 x 1,02 x 6,93 x 4,68 x 3,15 x 2,12 x 1,42 x 9,49 x 6,33 x 4,21 x 2,80 x io-" ÏO' 14 IO14 10IS io-' 5 io-' 5 10ts io-' 5 10' 6 10"" 10" 10"'* l,»5x 1 0 " 1,22 x 10'" 8,05 x io-" 5,29 x 10"" 3,47 x 10"" 2,27 x Kr" 1,48 x io-" 9,63 x 10"" 6,25 x 10"" 4,05 x ÏO"'* 2,62 x 10~ u 1,69 x io-" 1,08 x 1 0 " 6,95 x 10"" 4,44 x 1 0 " 2,83 x io-" 1,80 x io-" 1,15 x 1 0 " 7,25 x I O 2 0 4,58 x ÏO' 2 0 2,89 x ïo- 2 0 1,82 x ÏO"20 l,14x 10' 2 0 7,12x ÏO"21 4,44 x ÏO' 21 2,77 x ÏO"21 1,72 x 10"21 1,06 x io-21 6,57 x io- 22 4,05 x ÏO"22 2,49 x io- 2 2 1,53 x ÏO"22 9,34 x io- 2 3 5,70 x io- 2 3 3,47 x io- 2 3 2,1 l x io- 2 J 1,28 x io- 2 3 7,72 x I O 2 4 -' -122- 3.6 Rekenmodel stromingen Analytisch rekenmodel voor de stromingen door en onder een gezette dijkbekleding. Ir. G.M. Wölsink; oktober 1984. Afleiding analytische oplossing De schematisatie van de geometrie van de steenzetting is gegeven in figuur 1. De steenzetting is op een granulair filter geplaatst, het dijklichaam wordt ten opzichte van het filter als ondoorlatend beschouwd. Het filter wordt geometrisch één dimensionaal benaderd: variaties in het stromingsbeeld in de dikte van het filter worden dus verwaarloosd. De discreet, ter plaatse van de spleten in de zetting, aanwezige doorlatendheid wordt continue verdeeld. De brekende golf wordt benaderd met een golffront dat een zekere helling bezit ten opzichte van de verticaal. Z-di Figuur 1 Doorsnede over de steenzetting met brekende golf. -123- In het filter geldt: o óx 2 6y 2 Omdat de stroming in de filterlaag hoofdzakelijk langs de steenzetting is gericht wordt een gemiddelde stijghoogte geïntroduceerd: - 1 b • = ^ ƒ <t> d * (2) o Introductie van (2) in (1) geeft dan: > • T o dzz Verder geldt voor het debiet uit de steenzetting: o waarin met < > | = p o t e n t i a a l bovenzijde s t e e n z e t t i n g . s Uit ( 3 ) , (4) en (5) volgt: d2! dz2 kj (£ - A ) sin a b k d (6) 2 K s t e l X = sin a / ^ - b d (7) (6) wordt dan: dz2 x2 X2 Voor de oplossing van het probleem moeten drie gebieden worden onderscheiden: -124- 1. z < - tgtx.tgB.H, •»• $ = H + d.cosa 2. -tgo.tgB.I^ > z < 0 * <(.s = 3. z > 0 > <{> = z + d cosa s tga "tge + d (9) c o s a (10) (11) De oplossing van (8) voor gebied 1 i s : <(i=Ae +Be A + IL+d cosa (12) De oplossing van (8) voor gebied 2 is: <>| = C e + D e - De o p l o s s i n g van ( 8 ) voor gebied 3 i s : ij)=EeX + F e X + z + d cosa (14) Verwerking randvoorwaarden: z = z (freatische lijn in filter) "$" (z ) = z + d cosa (15) m.b.v. (14) volgt: (—) E = -F e X (16) Voor z = - « moet gelden: <> ï (-00) = H^ + d cosa In (12) i s B dan g e l i j k Voor z = -tga.tgB.H (17) nul. en z = 0 moet continïteit in de potentialen en de b debieten aanwezig zijn. -125- gebied 1 <t> = A e d£ dz (f) (f) + K + d cosct (18) A X e (19) gebied 2 () - Ce dz () X + X De X - ^ + d c o s a X (20) tga.tgp gebied 3 -2.z ^ _ ( z) L + 1) X ^ = F (-e X + e X ) + z + d cosa (22) -2.z. % =T(* X X +el X V 1 (23) Door gelijk stellen van (18) en (20) respectievelijk (19) en (21) voor z = -tga.tgg.H en door gelijk stellen van (20) en (22) respectievelijk (21) en (23) voor z = 0 zijn de diverse constanten te bepalen: -tga.tgg.H b D = "X £ (2 2tga.tg B *> -tga.tgB.H b C = -D + F (-e X +1) (26) 2tga.tgB.Hb A = C+ D e X Uit zowel (20) en (22) volgt voor z = 0: (27) -126- r -tga.tgB.H P_\ f -2«z, A L] d cosa (28) voor de druk geldt dan: (29) P(0) = KO) Pwg Uit (28) volgt: -2.z $(0) = (H, + x)(-e lim B -»• 0 r h + l) + dcosa (30) of anders geformuleerd: . -tgo.tgB.H, U ( e ~\ X 2 tga.tgB TT +0- - I (3D Voor het verhang evenwijdig aan het talud, i//, geldt voor z = 0: -tgq.tgg.H 0 (H + X) (-2.il) () ^ ( (e + l) + l] i//(0) = sina [lim B • 0 Enkele voorbeelden Uitgaande van: et = 14° d = 0,30 m Hb = 1,43 m X = 0,325 i s in figuur 2 de invloed van B weergegeven -»• 8=0 (steil > 0° < B < 90° golffront) (32) (33) -127vgrticoal golffront 1,0 0.9 0.8 gP 0o 0,6 > \ 1 \ 0,4 fiorizo ntale stand 0,3 0,2 0,1 0 Figuur 2 0 10 20 30 40 50 60 70 • helling golffront 80 90° Invloed helling golffront Uitgaande van dezelfde gegevens is voor 3 = 30° als voorbeeld in figuur 3 het verloop van de verschildrukken en verhangen over het talud afgebeeld. __schennaUsolje brekende golt •_ ,0' Ireolische 1'j" oplossing bij p = 0 FIG. 3