Door water verbonden 57' Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en
by user
Comments
Transcript
Door water verbonden 57' Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en
Door water verbonden 57' Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en 24' Vakantiecursus i n Riolering & Afvalwaterbehandeling 14 januari 2005 Samenstelling en eindredactie: prof.ir. J.C. van Dijk ir. J.Q.J.C. Verberk Technische Universiteit Delft Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen Sectie Gezondheidstechniek Stevinweg 1, 2628 CN Delft www.watermanagement.tudelft.nl “Door water verbonden” 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & e 24 Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling vrijdag 14 januari 2005 te Delft Samenstelling en eindredactie: prof.ir. J.C. van Dijk ir. J.Q.J.C. Verberk Layout: E. Ooms i 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Colofon De voordrachtenbundel ‘Door water verbonden’ van de 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling is een uitgave van de Sectie Gezondheidstechniek van de Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft. Meer informatie over deze en andere uitgaven kunt u verkrijgen bij: Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen Sectie Gezondheidstechniek Postbus 5048 2600 GA Delft tel. 015-27 83347 e-mail: [email protected] ISBN 90-407-2573-X Reeds in onderstaande volgorde in boekvorm verschenen voordrachten van de volgende cursussen in Drinkwatervoorziening: 1. Filtratie; 2. Vervaardiging van buizen voor transport- en distributieleidingen; 3. Winning van grondwater; 4. Waterzuivering; 5. Hygiënische aspecten van de drinkwatervoorziening; 6. Het transport en de distributie van leidingwater; 7. Keuze, aantasting en bescherming van materialen voor koud- en warmwaterleidingen; 8. 9. en 10. Enige wetenschappelijke grondslagen der waterleidingtechniek I, II, en III; 11. Radio-activiteit; 12. Grondwater; 13. De Rijn; 14. Nieuwe ontwikkelingen in de waterleidingtechniek op physisch, chemisch en biologisch gebied; 15. De watervoorziening en de industrie; 16. Gebruik van moderne statistische methoden; 17. Kunstmatige infiltratie; 18. De biologie en de watervoorziening; 19. Snelfiltratie; 20. Physische technologie en de waterzuivering; 21. Van goed naar beter water; 22. Het ontwerpen van waterzuiveringsinstallaties; 23. Kwaliteitsbeheersing bij de openbare drinkwatervoorziening; 24. De Maas; 25. De openbare watervoorziening in de maatschappij van morgen; 26. Watertransport door leidingen; 27. Regel-en stuurtechniek in het waterleidingbedrijf; 28. De winning en aanvulling van grondwater en beïnvloeding van de omgeving; 29. Nieuwe zuiveringstechnieken; 30. Distributienetten en binnenleidingen; 31. Drinkwater in breder verband; 32. De drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden; 33. Toxicologische aspecten van drinkwater; 34. Microbiologie bij de waterbereiding; 35. Europees milieubeleid en de gevolgen voor de waterleidingbedrijven; 36. Systeembenadering en modellering in de waterhuishouding; 37. Bedrijfsmatige aspecten van winning en zuivering; 38. Bedrijfsmatige aspecten van transport en distributie; 39. Informatica, automatisering en computertoepassingen; 40. Radio-activiteit en de drinkwatervoorziening; 41. Effecten van milieuverontreinigingen op de waterkringloop; 42. Recente relevante ontwikkelingen met betrekking tot de drinkwatervoorziening; 43. Technische maatregelen voor kwaliteitszorg voor grondstof en eindprodukt; 44. Beschouwingen met betrekking tot het VEWIN-Milieuplan; 45. Grondwater of oppervlaktewater?; 46. Een glasheldere toekomst?; 47. Bouwen voor de 21e eeuw; 48. Drinkwater in Nederland: natuurlijk het beste?; 49. Niet alleen drinkwater?!; 50. Uitdagingen voor de drinkwatersector; 51. Strategische ontwikkelingen; 52. Kosten of kwaliteit? Reeds in onderstaande volgorde in boekvorm verschenen voordrachten van de volgende cursussen in Riolering en Afvalwaterbehandeling: 1. De afvoer van afvalwater naar zee; 2. Slibverwerking; 3. De technologie van het beluchtingsproces; 4. Recreatie en waterverontreiniging; 5. Afvalwater thans en in de toekomst; 6. De oxydatiesloot; 7. Rioleringen – bijzondere onderwerpen; 8. Centralisatie van behandeling van afvalwater en slib; 9. Vooruitgang in de zuiveringstechniek; 10. Doelstellingen en optimalisatie; 11. Beluchting; 12. Milieu en economie in het spanningsveld van onze maatschappij; 13. De belasting van het milieu door fosfaten en verspreide lezingen; 14. De Rijn; 15. Milieueffectrapportage; 16. Slib opnieuw bekeken; 17. Wat de industrie doet; 18. Voordrachtenbundel 18e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling; 19. Nieuw ontwikkelingen in de afvalwaterketen. Reeds in onderstaande volgorde in boekvorm verschenen voordrachten van de volgende gecombineerde cursussen in Drinkwatervoorziening, Riolering en Afvalwaterbehandeling: 53/20. Internationale ontwikkelingen in de waterketen; 54/21. Gezondheid en (water)kwaliteit; 55/22. (Net)werken; 56/23. Water zonder grenzen. ii 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en 24e Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling “DOOR WATER VERBONDEN” Vrijdag 14 januari 2005 Plaats: collegezalen A en B van het gebouw voor Civiele Techniek, Stevinweg 1, 2628 CN Delft. Onder auspiciën van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de Technische Universiteit Delft en met medewerking van VEWIN, KVWN, RIVM, Kiwa, NVA, RIONED, RIZA en STOWA wordt op vrijdag 14 januari 2005 de gecombineerde 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 24e Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling gegeven, waarvoor de Commissies van Voorbereiding als thema “Door water verbonden” hebben gekozen. De voordrachten van deze Vakantiecursus zijn in deze uitgave gebundeld. Drinkwater 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Algemene inleiding Toepassing van UV/H2O2 behandeling op productiebedrijf Andijk Geneesmiddelen: wiens probleem is het ? Systeem in het grondwater Aandachtspunten bij de Rijn Technologie kan ons helpen Schoon water voor Evides prof.ir. J.C. van Dijk (TU Delft) dr. J.C. Kruithof (PWN) drs. A.J. Palsma (STOWA) prof.dr.ir. Th. Olsthoorn (TU Delft/WLBA) dr. P.G. Stoks (RIWA-Rijn) ir. A.W.C. van der Helm (TU Delft/DHV) ir. G. Vogelesang (Evides) Riolering en Afvalwaterbehandeling 1. 2. 3. 4. 5. 6. Algemene inleiding Isotopen voor kwantificering van rioolvreemd water SUR voor vergaande zuivering Loopt de pomp nog ? Interacties binnen het afvalwatersysteem Aquarec - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater prof.ir. J.H.J.M. van der Graaf (TU Delft) ir. R.P.S. Schilperoort (TU Delft) dr.ir. J.H. Roorda (Grontmij) dr.ir. J.L. Korving (Witteveen+Bos) dr.ir. J.G. Langeveld (Royal Haskoning) dr.ir. J. de Koning (TU Delft Gezamenlijke slotsessie 7. Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? ir. L.J.W. Hendriks (Hydron Flevoland) iii 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling iv Inhoudsopgave Inhoudsopgave Voordrachten Drinkwater Algemene inleiding prof.ir. J.C. van Dijk (TU Delft) Toepassing van UV/H2O2 behandeling op productiebedrijf Andijk dr. J.C. Kruithof (PWN) Geneesmiddelen: wiens probleem is het ? drs. A.J. Palsma (STOWA) Systeem in het grondwater prof.dr.ir. Th. Olsthoorn (TU Delft/WLBA) Aandachtspunten bij de Rijn dr. P.G. Stoks (RIWA-Rijn) Technologie kan ons helpen ir. A.W.C. van der Helm (TU Delft/DHV) Schoon water voor Evides ir. G. Vogelesang (Evides) Voordrachten Riolering en Afvalwaterbehandeling Algemene inleiding prof.ir. J.H.J.M. van der Graaf (TU Delft) Isotopen voor kwantificering van rioolvreemd water ir. R.P.S. Schilperoort (TU Delft) SUR voor vergaande zuivering dr.ir. J.H. Roorda (Grontmij) Loopt de pomp nog ? dr.ir. J.L. Korving (Witteveen+Bos) Interacties binnen het afvalwatersysteem dr.ir. J.G. Langeveld (Royal Haskoning) Aquarec - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater dr.ir. J. de Koning (TU Delft Gezamenlijke slotsessie Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? ir. L. Hendriks (Hydron Flevoland) Samenvattingen voordrachten 1 1 13 23 29 45 51 57 67 67 75 87 99 105 115 127 127 139 v 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling vi Algemene inleiding Algemene inleiding prof.ir. J.C. van Dijk 1. Terugblik op de 56e Vakantiecursus: ‘Water zonder grenzen’ “Was die Holländer vom Wasser nicht wissen, weiß keiner” was ooit een gevleugelde uitspraak van prof. Huisman. Dat we desalniettemin nog heel wat kunnen leren van ervaringen in andere landen, bleek op vrijdag 9 januari 2004 tijdens de 56e Vakantiecursus. Het thema “Water zonder grenzen” werd ingevuld door een keur aan internationale sprekers, die een overzicht gaven van spraakmakende ontwikkelingen in de mondiale waterwereld onder het motto “een reis rond de wereld zonder jetlag”. Wederom was een recordaantal deelnemers (420) naar de TU Delft gekomen voor de traditionele jaaropening van de watersector. In mijn jaaroverzicht constateerde ik dat de Vakantiecursus inmiddels zo’n “must” voor de directeuren van de waterleidingbedrijven is geworden dat één van hen in december bezorgd informeerde waarom hij nog geen factuur ontvangen had en of de aanmelding nu wel in orde was… Tevens memoreerde ik dat de lezing over de waterketen Roelof Kruize kennelijk de titel “Overheidsmanager van het jaar 2003” had opgeleverd, zodat verwacht mag worden dat zijn co-auteur Carolien van de Wiel die titel in 2004 in de wacht zal slepen… Voorts stond ik stil bij het einde van het zelfstandig bestaan van de WRK en de WBB, de fusie van Vitens en de geplande fusie tussen WBE en Delta. Je vraagt je bijna af wie er nog over bleven na al deze fusies, maar het aantal deelnemers aan de Vakantiecursus bleek er niet onder geleden te hebben. Er bleek zelfs een groeimarkt te zijn, namelijk die van de gepensioneerden… 2003 was natuurlijk ook het jaar waarin definitief een streep gezet werd door het fenomeen huishoudwater. De sector mag Chris Bruggink dankbaar moet zijn dat hij als “kop van Jut” heeft willen fungeren, waardoor nu ook in de praktijk gebleken is dat de risico’s van huishoudwater niet verwaarloosbaar zijn… Prof.ir. J.C. van Dijk TUDelft / Kiwa door water verbonden De affaire ‘zero-water’ leerde ons dat de rechter in Nederland kennelijk de vrijheid van meningsuiting zo belangrijk vindt dat deze zelfs misbruikt mag worden voor ongefundeerde verdachtmakingen over gezondheidsrisico’s 1 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Zoals altijd weer een volle zaal…… van drinkwater. De reclame voor zero-water en flessenwater speelt immers in op onwetendheid en angst onder burgers. De Gijs Oskam prijs werd voor de 3e keer uitgereikt, dit keer aan Sawan Raktoe voor zijn onderzoek naar een nieuw vervuilingsmechanisme bij ultrafiltratie Wat komt er vanuit Brussel op ons af? In Nederland laten wij ons de EU maar aanleunen en dat is onterecht. Dit concludeerde drs. Piet Jonker, directeur van DZH. Hij vroeg hoeveel mensen in de zaal zouden stemmen voor de Europese Grondwet. Hierna vroeg hij de voor-stemmers of drs. Piet Jonker (DZH) 2 zij wel wisten wat er in die Grondwet staat. Dit bleek maar voor weinigen het geval te zijn. Voor de Nederlandse drinkwatervoorziening kan een dergelijke houding funest zijn. In de EU wordt er flink gelobbyd voor privatisering van de drinkwatervoorziening. Om dit te voorkomen ligt er een taak voor Eureau. Dit is niet eenvoudig. Aan de ene kant is Eureau opgebouwd uit bedrijven met verschillende belangen. Aan de andere kant zal de technische expertise van Eureau niet meer volstaan om de EU te overtuigen. Eureau zal zich pro-actief moeten gaan opstellen, zelf ook moeten gaan lobby-en en als serieuze partner in de politieke arena moeten optreden. De oproep van Piet Jonker was duidelijk: blijf op de hoogte, lees de EU dossiers en ga ermee aan de slag. Dr. Helmut Blöch, bij de EU verantwoordelijk voor het Europese waterbeleid, kent deze dossiers en gaf een samenvatting aan de deelnemers. De hoofddoelstellingen van het beleid zijn het bevorderen van de concurrentiepositie van Europa, de bescherming van alle wateren, een coherent management van stroomgebieden in Europa, het betrekken van de bevolking bij het waterbeheer en het inzetten van economische instrumenten. Vooral de kwaliteit van de Europese rivieren zal in de toekomst niet achteruit mogen gaan. Voor de drinkwatervoorziening betekent het beleid dat Europese landen niet meer het drinkwater Algemene inleiding dr. Helmut Blöch (EU) dr. Stan Beernaert (VMW) mogen subsidiëren en dat een liberalisering van de watermarkt in studie is. België Dat de organisatie van de waterleidingsector de gemoederen bezighoudt illustreerde dr. Stan Beernaerts, sinds 1988 directeur van de VMW. Dr. Beernaerts is verder bekend door zijn opmerkelijke inititatief om de winst van de mogelijke verkoop van aandelen van de VMW te investeren in de riolering. Sinds de Staatshervorming van 1980 is Vlaanderen autonoom bevoegd de EU-richtlijnen om te zetten naar lokaal beleid. In Vlaanderen is men de uitdaging aangegaan de verschillende aspecten van de waterketen bij elkaar te brengen. Zo zullen de Vlaamse drinkwaterbedrijven zich omvormen tot een integraal waterbedrijf. Daarbij wordt gedacht aan kwaliteitsuitbreiding van zowel drinkwater (hardheid en Legionella) als afvalwater. Verder zullen de bedrijven zich moeten voorbereiden op een verhoging van de efficiëntie, zullen schaalvergrotingen bestudeerd worden en zal ingespeeld moeten worden op eventuele liberaliseringswensen vanuit de EU. Duitsland Prof. Wolfgang Kühn, dé drinkwaterautoriteit van Duitsland, liet zien dat in Duitsland de laatste jaren de kwaliteit van de rivieren aanzienlijk was verbeterd en dat oeverfiltratie vele voordelen biedt. Niet alleen bij het verwijderen van pathogenen, maar ook voor geneesmiddelen en bij piekbelastingen. Voor de directe behandeling van rivierwater legde hij de nadruk op het sturen op de verwijdering van deeltjes. Indien dit op een goede manier gebeurt kunnen aanzienlijke reducties gehaald worden. Hij stelde zelfs dat een goed bedreven conventionele zuivering even efficient kan zijn als membraanfiltratie. Om zijn brede belangstelling te illustreren betrad prof. Kühn ook het pad van de organisatie van de waterleidingsector. In Duitsland zijn zowel private bedrijven als overheidsbedrijven actief. Vanuit zijn ervaring kon hij geen voorkeur uitspreken voor één van de organisatievormen. Er zijn positieve en negatieve voorbeelden van beide vormen. Wel sprak hij zijn zorg uit voor de verminderde interesse van het management van waterbedrijven voor techniek en waterkwaliteit. Economische optimalisatie is uiteraard belangrijk, maar de core-business van een waterbedrijf is toch het leveren van een produkt van onberispelijke kwaliteit. Zuidelijk Afrika Van een hele andere orde was de voordracht van ir. Luuk Rietveld, universitair docent aan de TU Delft. Hij belichtte een drietal drinkwaterprojecten in Zuidelijk Afrika. Deze projecten spreken technisch aan: enorme dammen en tunnels in Lesotho om de watervoorziening van Johannesburg veilig te stellen; een uitgebreide zuivering om afvalwater tot drinkwater om te toveren in Windhoek (Na3 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling mibië) en het managen van het verbruik om de drinkwatervoorziening voor Hermanus (zuiden van Zuid-Afrika) ook in de toekomst veilig te stellen. Opvallend waren vooral de sociale en maatschappelijke aspecten die bij deze projecten een grote rol spelen. In Nederland is goed en voldoende drinkwater een vanzelfsprekendheid geworden en zijn we deze aspecten min of meer vergeten. Water in Australië Uitsmijter van de dag was een doorkijk van prof. Don Bursill naar de toekomst van de watervoorziening in Australië. De Nederlandse deelnemers aan het IWA-congres in Melbourne kenden hem reeds van zijn onnavolgbare humoristische schets van Australië tijdens het Kiwa-diner vorig jaar. Ook tijdens de Vakantiecursus boeide hij het publiek met een unieke combinatie van cabaret en inhoud. Don Bursill, dé drinkwaterautoriteit van Australië, schetste hoe in de jaren 90 de watervoorziening in Australië werd geprivatiseerd onder druk van de politiek. Vervolgens brak er paniek uit toen in 1998 in Sydney een besmetting van het drinkwater met Cryptosporidium werd geconstateerd. Mede vanweg de komende Olympische Spelen werd dit een zaak waarmee de premier van Australië zich persoonlijk bemoeide. Hierbij bleek dat het waterbedrijf geen kennis meer in huis had en volledig af- hankelijk was geworden van externe consultants. Dit leidde tot een ommekeer in het denken over privatisering (die weer teruggedraaid is) en het belang van waterkwaliteit. In de afgelopen jaren heeft prof. Bursill met genoegen waargenomen dat het management van de bedrijven zich weer is gaan interesseren voor de kwaliteit van hun produkt. Onderzoek voor verdere verbeteringen op de lange termijn is hierbij onmisbaar. Het CRC, het Australische Kiwa, werkt dan ook volop samen met andere research-organisaties uit de watersector in de GWRC (Global Water Research Coalition). Door deze internationale samenwerking worden meer en betere resultaten bereikt en dubbelingen voorkomen. 2. Gastcollege Prins Willem-Alexander Op 2 maart 2004 was het een bijzondere dag voor de 3e jaars studenten van het vak ct3420 Civiele Gezondheidstechniek. In plaats van de reguliere hoogleraren stond die dag kroonprins WillemAlexander voor de klas. De kroonprins wil op deze wijze zijn kennis en ervaringen met watermanagement overdragen aan de studenten en daarmee tevens aandacht vragen voor de wereldwijde problemen op het gebied van water. Op verzoek van de Prins was gekozen voor een informeel en interactief programma. De kroonprins heeft een gastcollege verzorgd over de internationale ontwikkelingen op het gebied van waterbeheer en watervoorziening. Aansluitend zijn er een aantal cases behandeld over waterprojecten in Indonesië, Oost Europa en Zuid-Afrika. Deze cases zijn door de studenten uitgewerkt als eindwerk voor de 1e fase van de studie Civiele techniek (het BSc-eindwerk). Het dagprogramma zag er op 2 maart als volgt uit: 10.30 uur Ontvangst van de kroonprins door de decaan prof. ir. L. de Quelerij en de dagvoorzitter prof. ir. J. C. van Dijk 10.45-11.05 Gastcollege prins Willem-Alexander 11.05-11.20 Waterbeheer Indonesië (prof. ir. E. van Beek) prof. Don Bursill (CRC) 4 Algemene inleiding 11.20-11.30 Discussie onder leiding van de dagvoorzitter 11.30-11.45 Koffiepauze 11.45-12.00 Kaderrichtlijn Oost Europa (drs. J. Fiselier) 12.00-12.15 Drinkwatervoorziening Zuid-Afrika (ir. L. Rietveld) 12.15-12.30 Discussie onder leiding van de dagvoorzitter 12.30-13.30 Napraten bij een broodje, vertrek kroonprins De Prins zou dus om kwart voor elf met het college beginnen. Zijn komst was zo lang mogelijk geheim gehouden om te voorkomen dat de zaal vol zat met bobo’s en buitenstaanders. Toch stonden om half tien de eerste studenten al te dringen voor de deur van collegezaal D. Om half elf werd de Prins in de collegezaal ontvangen met een kopje koffie en werd hij voorbereid op de 250 Delftse studenten die buiten de zaal stonden te trappelen. De Prins vroeg zich af of de studenten net als water naar beneden zouden stromen of dat iedereen bovenin in de collegezaal zou blijven hangen. Gelukkig gedroegen de studenten zich dit keer wel als water, bij de normale colleges blijven ze soms bovenin de krant lezen…. Een Leidenaar in Delft … de zeespiegelstijging aan de Prins had voorgesteld om het water te ontzouten en dan naar de Sahara te laten stromen. Die jongen had goed nagedacht over het watermanagement, constateerde de Prins. Het gastcollege ging vervolgens in vogelvlucht langs de lange weg van de internationale waterconferenties. Eenduidige oplossingen voor de grote problemen zijn er niet, maar aan de hand van korte sheets en enkele plaatjes gaf de Prins inzicht in de complexe materie en de keuzes die er gemaakt moeten worden. Zo benadrukte hij het belang van duurzame ontwikkeling, dat bij diverse internationale conferenties (Dublin, Johannesburg, Kyoto) is onderschreven. De waterproblematiek staat daarmee stevig op de politieke agenda. De uitdaging is om De studenten staan te trappelen voor de deur van collegezaal D De Prins begon zijn college met de opmerking dat hij als Leidenaar wel een beetje opzag tegen een confrontatie met Delftse techneuten… Vervolgens noemde hij een anekdote van een brief van een jongen van de basisschool die als oplossing voor 5 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling dit vast te houden. Wat kan door afspraken om te zetten in concrete resultaten. Werkelijkheid of Utopie? De Prins maakte duidelijk dat niet alle doelstellingen haalbaar zullen blijken. Tot 2015 zullen dagelijks 250.000 mensen toegang moeten krijgen tot schoon drinkwater. Momenteel ligt het tempo veel lager. Met grote projecten kunnen steden wel snel van water worden voorzien, maar is het aanvaardbaar om andere delen van de wereld ‘op te geven’? Prins Willem-Alexander riep de studenten op om over deze vragen na te denken. Tot slot formuleerde de Prins een aantal conclusies: • Het heeft lang geduurd om water op de politieke agenda te krijgen • De wereldbevolking groeit, met name in derde wereld landen • De landbouwinfrastructuur behoeft dringend verbetering • De watervoorziening voor de landbouw behoeft verbetering • De bouw van dammen kan helpen om te voorzien in de waterbehoefte • Het klimaat is aan het veranderen en natuurrampen lijken toe te nemen • De bouw van ontziltingsinstallaties kan een goede bijdrage leveren aan de drinkwatervoorziening in stedelijke agglomeraties Na het eerste deel en aan het eind van het college was er ruimte voor discussie, waar door de studenten volop gebruik van werd gemaakt. In de pauze kregen de studenten voor deze ene keer koffie in de collegezaal aangeboden. De Prins kon zijn kopje koffie nauwelijks opdrinken. De studenten bestormden hem met vele vragen die de Prins deskundig en ontspannen beantwoordde. Ook na afloop van het gastcollege werd er onder het genot van een broodje nog lang nagepraat en doorgediscussieerd. Prof. ir. Hans van Dijk voelde zich wat bezwaard dat de kroonprins Maxima alleen had moeten laten om op Amalia te passen en bood daarom als ‘goedmakertje’ een speelgoedbeertje met TUD- shirtje 6 Een beertje voor Amalia aan. Ellen Tromp bedankte de prins namens de studenten en gaf de prins een paraplu (i.v.m. de klimaatverandering) en een zakje schoolkrijtjes (om ook bij andere gelegenheden college te kunnen geven). Het bleef zo interessant en gezellig dat de Prins pas ruim na het afgesproken tijdstip om half twee de Faculteit verliet. Op de Faculteit bleef het die dag nog lang onrustig en werd er druk getelefoneerd naar ouders en bekenden over het gastcollege. De algemene conclusie was dat de studenten veel opgestoken hadden van het gastcollege en dat er nog enorme uitdagingen liggen in het waterbeheer om de internationale doelstellingen te realiseren. 3. Werknemers in de collegebanken of het nut van de borreltafel Vorig jaar is bij de TU Delft de MSc-BSc structuur ingevoerd in het onderwijs. Dit houdt in dat de studie als het ware is opgeknipt in een 3-jarige Nederlandstalige basisstudie (de Bachelor) die wordt afgesloten met het Bachelor of Science diploma en een 2 jarige Engelstalige kopstudie (de Master) die wordt afgesloten met het Master of Science Algemene inleiding diploma (equivalent aan het oude ir. diploma). Deze opzet is Europees “gestandaardiseerd” en door de Ministers van Onderwijs vastgelegd in de declaratie van Bologna. Het grote voordeel is dat studenten de mogelijkheid krijgen om bijvoorbeeld een Bachelor in Aken te doen en vervolgens over te stappen naar een Master in Delft (een verstandige keuze in dit geval…). Ook voor HBO studenten wordt het eenvoudiger om “in te stappen” in de Master opleidingen, hoewel hier nog wel een “bijspijkerprogramma” vereist is dat via een schakelklas wordt aangeboden. De eerste ervaringen met de MSc-BSc structuur zijn positief. Door de instroom van buitenlanders en HBOers worden de colleges in de Master fase duidelijk interactiever en dynamischer omdat ingespeeld kan worden op de achtergrond en praktijkervaring van deze studenten, waar ook de “gewone” studenten weer van profiteren. Tijdens de Vakantiecursus van 2003 bedacht 1 van de directeuren bij de Nieuwjaarsborrel dat het toch zonde was om het onderwijs van de TU Delft alleen te gebruiken voor de reguliere studenten. Was het niet mogelijk om ook werknemers van waterbedrijven de gelegenheid te geven om in deeltijd college te lopen en daarmee hun kennis te verbreden en te verdiepen? Met name voor werknemers met een HBO-achtergrond zou dit interessant kunnen zijn, zeker als ze op deze wijze het Master of Science-diploma bij elkaar konden sprokkelen. Twee jaar verder zijn we nu zover dat dit borreltafel-idee gerealiseerd gaat worden. Na vele voorbereidende werkzaamheden en afstemming met Stichting Wateropleidingen, hebben de decaan en het MT van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen een voorstel goedgekeurd waardoor vanaf september 2004 jaarlijks 10 werknemers uit de watersector in deeltijd bij ons het reguliere MSc-programma kunnen volgen. De basisopzet van het programma wordt als volgt: Instroomeisen Relevant HBO-diploma Minimaal 5 jaar ervaring in de beroepspraktijk Tenminste 50 dagen per jaar beschikbaar voor de studie Curriculum Dit bestaat uit het reguliere studieprogramma van de MSc-Watermanagement. De schakelklas voor HBOers is enigszins verlicht om recht te doen aan de voorkennis van deze groep. Tevens krijgt men vrijstelling voor het onderdeel stage en kan men het afstudeerproject en een deelontwerp in het eigen bedrijf uitvoeren. De colleges worden aangeboden op vaste dagen en volgens een intensief programma. Het studieprogramma voorziet erin dat gemotiveerde studenten het MSC-diploma in deeltijd in 4 jaar kunnen behalen (de voltijdse studieduur bedraagt 2 jaar). Kosten Juridisch en financieel is er geen verschil tussen de deeltijders en de gewone studenten. Dat betekent dat de deeltijders gewoon collegegeld moeten betalen, ten bedrage van 1950 euro per jaar (voor personen die ouder dan 30 jaar zijn). In tegenstelling tot sommige MBA-opleidingen zal er geen sprake zijn van een commercieel tarief. Inmiddels blijkt er inderdaad een grote belangstelling te zijn voor deze deeltijdmaster. Alleen al op basis van mond-op-mond reclame hebben zich zo’n 30 werknemers van waterbedrijven, waterschappen en ingenieursbureaus bij Stichting Wateropleidingen en ons aangemeld als belangstellende. Omdat we een numerus fixus van 10 studenten per jaar hebben, zullen we alleen de beste kandidaten accepteren. De procedure hiervoor wordt dat alle geïnteresseerden in januari hun diploma’s en CV moeten inzenden, waarna in februari intake-gesprekken zullen plaatsvinden op basis waarvan de definitieve selectie zal plaatsvinden (en het persoonlijke studieprogramma zal worden vastgesteld). Stichting Wateropleidingen is nauw betrokken bij de opzet van de deeltijdmaster en zal waar nodig voor aanvullende begeleiding en ondersteuning zorgen. Voor de gewone studenten betekent de invoering van deze deeltijdmaster dat ze vanaf september 7 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 10 “oudere jongeren” in de collegezalen zullen aantreffen, die al wel veel weten van het vak, maar nog meer willen leren. De deeltijders zullen zich wellicht wat minder mengen in het studentenleven, maar uiteraard wel mee willen borrelen met studenten en staf. Het lijkt ons dat ook een goede gelegenheid om af en toe eens een extra borrel te organiseren in het kader van de teambuilding en de verbroedering. Wie weet wat voor goede ideeën er bij die borrels weer geboren worden…. 2004 is aangeboden aan VEWIN-directeur drs. Theo Schmitz, als representant van de drinkwatersector. Het boek is samengesteld door Peter de Moel, Jasper Verberk en Hans van Dijk, verbonden aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de Technische Universiteit Delft. Het wordt uitgegeven door Sdu-Uitgevers, in samenwerking met de TU Delft en met Kiwa Water Research, waarbij de laatste zich financieel garant heeft gesteld voor de eerste oplage. De opmaak van het binnenwerk werd verzorgd door Eefje Ooms. ‘Drinkwater: principes en praktijk’ is in eerste instantie gericht op de bachelors studenten Civiele Techniek aan de Technische Universiteit Delft, maar kan ook in de master of science variant Watermanagement van de TU Delft en bij andere opleidingen voor de drinkwatersector goede diensten bewijzen. Het is echter niet alleen een ‘must’ voor studenten, maar ook voor waterprofessionals en voor iedereen die geïnteresseerd is in ‘het wonder uit de kraan’. Geïnteresseerden kunnen de website van de Afdeling Watermanagement raadplegen (www.watermanagement.tudelft.nl) en verdere informatie inwinnen bij: - TU Delft, prof.ir. Hans van Dijk, [email protected] - SWO, ir. Agnes Maenhout, [email protected] 4. Drinkwater - principes en praktijk De openbare drinkwatervoorziening in Nederland behoort, zowel voor wat betreft de organisatie als de technologische verworvenheden, tot de beste ter wereld. Wat de basis vormt van deze voorziening valt te lezen in het zojuist verschenen boek ‘Drinkwater: principes en praktijk’, waarvan het eerste exemplaar op woensdag 25 augustus 8 Algemene inleiding Uitgangspunten Uitgangspunt voor de inhoud van ‘Drinkwater principes en praktijk’ is de gedachte, dat de drinkwatervoorziening van bron tot tap onberispelijk moet zijn. Daarom wordt in het boek regelmatig stilgestaan bij een aantal afgeleiden van dat uitgangspunt: betrouwbaarheid, hoge kwaliteit, gezondheid, duurzaamheid en doelmatigheid. Daarnaast houden de auteurs voor ogen, dat al meer dan een eeuw de technische en organisatorische verworvenheden van de vaderlandse openbare drinkwatervoorziening internationaal gezien toonaangevend zijn, en dat ook in de toekomst moeten blijven. Dat stelt hoge eisen aan de opleiding van drinkwatertechnici. Voor hun toekomstige werk kunnen ze laten leiden door een aantal nog altijd actuele motto’s in hun vak: Voorkomen is beter dan genezen; Zorgen voor morgen; Meteen goed; Geen woorden maar daden en Samen sterk. Inhoud ‘Drinkwater - principes en praktijk’ is modulair van opbouw en behandelt in ruim 360 bladzijden achtereenvolgens het begrip Gezondheidstechniek in relatie tot drinkwater, waarbij de nadruk ligt op de geschiedenis van drinkwatervoorziening en sanitatie, maar ook internationale aspecten aan bod komen. In het hoofdstuk Drinkwaterbedrijven wordt de technische en organisatorische opzet van de openbare drinkwatervoorziening besproken. Dit wordt gevolgd door de hoofdstukken Planning en ontwerp en Financiën. Deze inleidende hoofdstukken worden gevolgd door een vijftal hoofdstukken gewijd aan technische facetten van het drinkwater (Watergebruik, Waterkwaliteit, Grondwater, Oppervlaktewater en Distributie), die samen het grootste deel van de inhoud uitmaken. Gegevens boek Titel: ‘Drinkwater - principes en praktijk’: Auteurs: P.J. de Moel, J.Q.J.C. Verberk en J.C. van Dijk Uitgave: Sdu Uitgevers (in samenwerking met TU Delft en Kiwa Water Research), Den Haag, 2004 ISBN-nr: 90 1210 1018 Bestellen Bestellen - bij voorkeur per e-mail - kan bij Jonie Keessen van Kiwa Water Research: Jonie. [email protected], tel. 030 60 69 644. De prijs van het boek bedraagt € 45,- inclusief BTW. De 1e druk is overigens inmiddels uitverkocht. Een 2e druk en een Engelse versie zijn in voorbereiding. 5. Onderzoek bij de TU Delft Op 22 februari 2005 zal Luuk Rietveld in de aula van de TU Delft zijn proefschrift “Improving operation of drinking water treatment through modelling” verdedigen. Zoals bekend, heeft Luuk tijdens zijn promotieonderzoek het Stimela-platform ontwikkeld (www.stimela.nl) waarmee drinkwaterzuiveringsinstallaties kunnen worden doorgerekend. De modellen worden inmiddels door velen gebruikt ter optimalisatie van de bedrijfsvoering. Voorbeelden van verbeteringen zijn het sturen van de bypass van de ontharding als functie van waterkwaliteit en debiet en het sturen van de dosering van ozon eveneens als functie van waterkwaliteit en debiet. In beide gevallen worden duidelijke verbeteringen bereikt, met betrekking tot zowel de waterkwaliteit als de kosten en het milieu. In mei 2005 zal Jasper Verberk in dezelfde aula zijn proefschrift “Air-water flow in membrane filtration” verdedigen. Het onderzoek van Jasper was gericht op de verbetering van membraanfiltratie door een slimme toepassing van lucht. Hij vond dat de stofoverdracht bij een 2 fasenstroming van lucht en water duidelijk beter was dan bij een stroming van water alleen. Hij onderzocht toepassingen van dit principe bij het reinigen van ultrafiltratie membranen (bekend geworden onder de naam AirFlush), maar ook het verhogen van de flux en retentie bij capillaire nanofiltratie. In beide gevallen bleek een aanmerkelijke verbetering van de prestaties mogelijk, wat eveneens kan leiden tot een betere waterkwaliteit, lagere kosten en een lagere milieubelasting. Vermeldenswaard is verder dat een Franse (gast)student, Lorenz Schrober, die door Jasper begeleid is bij zijn afstudeerwerk naar 2-fasen stroming bij membraan9 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling filtratie, de Veolia Trophee 2004 heeft gewonnen. Uit meer dan 100 inzendingen werd zijn werk gekozen. De prijs bedraagt een reis naar China, een cheque van 2000 euro, een rondleiding langs allerlei Veolia-projecten en een baan bij deze Franse multinational. Nieuwe promovendi zijn er ook te melden. Het afgelopen jaar is ir. Bram van der Veer (Evides) begonnen aan zijn promotieonderzoek naar de rechtstreekse zuivering van oppervlaktewater en in het bijzonder de mogelijkheden van UV daarbij. Hij zal daarbij in ruime mate putten uit zijn uitgebreide experimentele resultaten in het kader van de procesontwikkeling van de zuivering voor de Berenplaat. Net als de meeste promovendi zal zijn proefschrift in belangrijke mate vormgegeven worden via publicaties in de internationale wetenschappelijke literatuur. Een tweede nieuwe promovendus is ir. Arne Verliefde die begonnen is met zijn promotieonderzoek gericht op het afleiden van QSAR’s (quantitative structure activity relationships) voor emerging substances. In dit project zullen nieuwe aandachtsstoffen als hormoonverstoorders, geneesmiddelen en NDMA centraal staan. Het doel is om de verwijdering van deze stoffen bij de drinkwaterzuivering beter in kaart te brengen en te kunnen voorspellen op basis van de eigenschappen van de betreffende verbinding. Dit onderzoek sluit aan op het BedrijfsTakOnderzoek dat Kiwa uitvoert. Zoals bekend werken Kiwa en de TU Delft intensief samen bij het onderzoek. De doelstelling is om het BTO te versterken met wetenschappelijk onderzoek door promovendi aan de TU Delft. Dit sluit ook volledig aan bij de visie van de TUD waar inmiddels een Speerpunt Water is opgericht dat extra aandacht en budget voor het wateronderzoek vanuit de TU Delft waarborgt. Daarnaast werken Kiwa en TU Delft samen in het Delfts Cluster, een samenwerkingsverband met ook WL, TNO, GeoDelft en IHE. Voor het (drink)wateronderzoek van DC komen ruime aanvullende budgetten beschikbaar via de zogenaamde BSIK subsidie van de Rijksoverheid. Inhoudelijk zal dit onderzoek zicht richten op de research visie van de bedrijfstak. Dit onderzoek zal tevens worden vormgegeven in samenwerking met internationale instituten en 10 universiteiten in Duitsland, Engeland, Amerika, Australië en Zuid-Afrika. In dit kader komt professor Johannes Haarhof van de Rand Afrikaanse University uit Zuid-Afrika van januari tot augustus 2005 naar de TU Delft als “visiting professor”. Professor Haarhof zal in deze periode bijdragen leveren aan het onderwijs en onderzoek van de TU Delft. Daarnaast zal het Nederlandse en het Zuid-Afrikaanse onderzoek op elkaar afgestemd worden en zullen er workshops georganiseerd worden die ook voor de bedrijfstak toegankelijk zullen zijn. Tenslotte kunnen we met voldoening de benoeming van 2 nieuwe hoogleraren vermelden, te weten prof.dr.ir. Theo Olsthoorn en prof.dr.ir. Walter van der Meer. Theo Olsthoorn is bij onze afdeling Watermanagement benoemd tot hoogleraar Grondwaterwinning. Hij gaat zijn werk als geohydroloog bij Waterleidingbedrijf Amsterdam combineren met deze nieuwe uitdaging. Ongetwijfeld zal hij in zijn nieuwe positie nieuwe impulsen kunnen geven aan het vakgebied van de geohydrologie en de toepassingen bij Amsterdam en in de bedrijfstak. Walter van der Meer is benoemd tot hoogleraar Membraanfiltratie bij de Universiteit Twente. We zijn trots op deze benoeming van 1 van onze promovendi en wensen Walter veel succes in zijn nieuwe positie, die hij zal combineren met zijn werk als hoofd Procestechnologie en Laboratorium bij Vitens. De samenwerking tussen de TU Delft en UT zal ongetwijfeld een stimulans krijgen door deze benoeming! Algemene inleiding 6. Door water verbonden of van medicijnen wordt het water niet beter Haalt de afvalwaterzuivering wel alle schadelijke stoffen uit ons afvalwater? Hoe staat het met de kwaliteit van ons oppervlaktewater? Ons afval lozen we gelukkig niet meer direct in de gracht, maar we plassen bijvoorbeeld wel de overmaat aan geslikte medicijnen weer uit. Als ze niet verwijderd worden, komen ze dan via de waterkringloop in ons drinkwater terecht? Dit is één van de voorbeelden waaruit blijkt dat de verschillende disciplines binnen de Gezondheidstechniek hecht met elkaar verbonden zijn. Het thema van de 57e Vakantiecursus is daarom ‘door water verbonden’: wat voor eisen moeten/ willen we stellen aan het watersysteem? Vanuit drinkwater willen we schone bronnen, vanuit riolering en afvalwaterbehandeling moeten we ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater goed is. Beide sectoren hebben dus belang bij een goed beheer van het watersysteem. Hoewel er de laatste jaren veel gesproken is over samenwerking in de waterketen, lijkt het zeker zo belangrijk om samen te zorgen voor een goede kwaliteit van het watersysteem. Nieuwe aandachtsstoffen als geneesmiddelen, hormoonverstorende stoffen en andere microverontreinigingen vragen de aandacht van beide sectoren. In het programma van de ‘Vakantiecursus’ zal op de problemen in de verschillende onderdelen van de waterketen ingegaan worden. Rest nog de vraag of de klant van het drinkwaterbedrijf of het waterschap wel zit te wachten op een integrale aanpak. Het gaat toch goed? En: wat gaat dit de klant kosten? In de gezamenlijke slotsessie zal naar een antwoord op deze vragen worden gezocht. 11 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 12 UV/H2O2 retrofit of PWN’s water treatment plant Andijk for primary disinfection and organic contaminant control UV/H2O2 retrofit of PWN’s water treatment plant Andijk for primary disinfection and organic contaminant control dr. J.C. Kruithof Introduction In 1920, when N.V. PWN Water Supply Company North Holland (PWN) was founded, the demand for drinking water was satisfied by ground water extraction. However, caused by the growing drinking water demand PWN was compelled to utilize surface water as an additional source. Therefore in the 1960’s water treatment plant Andijk was constructed for the direct production of drinking water from IJssel Lake (River Rhine) water. Originally the plant consisted of microstraining, breakpoint chlorination, coagulation, sedimentation, rapid filtration and post disinfection. Since 1978 the plant was upgraded with a pseudo moving bed GAC filtration followed by an additional microstraining. dr. J.C. Kruithof PWN After about 40 years of operation, wtp Andijk still complies with all European Community and Dutch drinking water standards. Nevertheless a retrofit is desired in view of by-product (THM) formation, barriers against pathogenic micro-organisms such as protozoa and control of organic micropollutants such as pesticides, endocrine disruptors and pharmaceuticals. PWN has pursued the application of UV/H2O2 treatment for both primary disinfection and organic contaminant control followed by the already present GAC filtration for removal of residual H2O2, AOC and nitrite with very promising results. UV/H2O2 is operational since late 2004. door water verbonden Process selection PWN’s aim was to select an oxidative process able to inactivate pathogenic micro-organisms and to degrade pesticides aselectively with a restricted by-product formation compared to breakpoint chlorination. Initially the focus was on ozone based technologies. (1) Ozone was able to achieve the required disinfection ca13 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling pacity. However ozone proved to be a selective barrier against pesticides. In advanced oxidation technologies hydroxyl radicals react 106 to 109 times faster than ozone, causing a much more aselective pesticide degradation. In view of these findings PWN rejected O3/H2O2 treatment for primary disinfection and pesticide control at wtp Andijk and decided to pursue alternative strategies with the focus on UV technologies. O3/H2O2 treatment proved to be a sound barrier against pesticides. In pretreated IJssel Lake water 80 % pesticide degradation could be achieved by an O3 dose of 2.8 g/m3 and a H2O2/O3 ratio of 2 g/g. (2) However bromate was found at high levels especially at low water temperature. (3) Feasible treatment options (increase H2O2/O3 ratio, increase pH) could not control bromate formation completely caused by mass transfer limitations. (see figure 1). (3) Photolysis and advanced oxidation by UV/H2O2 treatment Under optimal conditions for pesticide and bromate control disinfecting properties of the O3/H2O2 process were very poor. Corresponding with high H2O2/O3 ratios and very low c.t. values for ozone, inactivation of spores of sulphite reducing clostridia was insignificant. (4) UV photolysis is based on the absorption of UV photons by contaminants to cause their degradation into smaller products. The absorbed energy must be higher than the energy of the band to be broken to cause photolysis. In addition to the absorption of UV photons the quantum yield of the degradation is an important parameter. Compounds with a high UV absorbance and a high quantum yield are very susceptible to photodegradation. (5) However not all substances absorb UV light significantly or have a high quantum yield. In order to promote a more aselective degradation H2O2 may be added to produce hydroxyl radicals. Bromate formation by peroxide treatment 30 bromate [µg/l] 25 20 15 10 5 0 09-95 11-95 01-96 03-96 05-96 07-96 09-96 11-96 month-year Figure 1: Bromate Formation by O3/H2O2 treatment (O3/DOC = 1.13 g/g) before April ‘96 H2O2/O3 = 2 g/g, pH = 7.5 after April ‘96 H2O2/O3 = 4 g/g, pH = 7.8 14 UV/H2O2 retrofit of PWN’s water treatment plant Andijk for primary disinfection and organic contaminant control The general expression for the degradation rate of a contaminant is a combination of direct UV photolysis and hydroxyl radical reactions: − dc − o = ∅C εabs ,C + k C,OH [C] [OH ] dt where Øc is the quantum yield, ε˚abs is the absorbed light and kC,OH is the hydroxyl radical rate constant. Not too many Øc and kC,OH values for pesticide degradation are given in literature. An electric energy of 0.5 kWh/m3 is reported for 60 % atrazine photolysis. Under these conditions pesticide degradation varied from 18 % for dicamba to 92 % for mecoprop. (6) Additional research is needed to determine quantum yield and hydroxyl radical rate constants for representative organic micropollutants and to determine the process conditions for UV/H2O2 treatment with medium pressure UV lamps. Disinfection by UV There is an abundance of literature on the inactivation of fecal coliform bacteria by UV radiation. It has been known for some time that viruses and spore forming bacteria are more resistant to the effect of UV radiation than coliform bacteria. Chang et al (7) showed that viruses, bacterial spores and amoebic cysts required 3 – 4 times, 9 times and 15 times more UV exposure to achieve the same level of inactivation as Escherichia coli. It had been thought that encysted protozoa were insensitive to UV.(8,9) More recent studies have shown that encysted Cryptosporidium parvum and Giardia muris are relatively sensitive to UV radiation. (10, 11, 12) Reactivation of pathogenic micro-organisms is a critical parameter with respect to the treatment of drinking water. It is well known that select pathogenic micro-organisms are capable of reactivating after exposure to UV light. Mechsner et al (13) demonstrated that E coli inactivated by low pressure UV repaired its DNA after several days incubation in the dark. More work is needed to determine the overall reactivation potential of water-borne pathogenic micro-organisms of concern to the water industry. The ultimate goal for UV disinfection of drinking water is to damage DNA beyond repair. Additional research is needed to establish doseresponse curves for several pathogenic microorganisms and to establish the UV dosage where DNA is damaged beyond repair. Objectives Disinfection Three major objectives were pursued in a collaborative study carried out with the University of Alberta: - to establish UV inactivation by generating UV dose-inactivation curves for MS2 phages, Bacillus subtilis endospores, Giardia muris cysts and Cryptosporidium parvum oocysts using a bench scale collimated beam apparatus; - to determine the ability of one small medium pressure UV reactor and three larger medium pressure UV reactors to inactivate MS2 phages, Bacillus subtilis endospores and Cryptosporidium parvum oocysts; - to examine the reactivation of Giardia muris and Cryptosporidium parvum ex-vivo and in vivo and to determine more precisely the UV dose required for inactivation of these protozoan parasites in drinking water. The disinfection requirements for the Andijk water treatment plant are based on an acceptable infection risk of 10-4 per person per year. Based on measurements in the IJssel Lake water the required inactivations for six priority micro-organisms are calculated. (see Table 1). Organic contaminant control Three additional major objectives were pursued, partly in collaboration with Trojan Technologies Inc.: - to characterize degradation by UV photolysis and hydroxyl radical reaction for selected prior- 15 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Table 1: Concentration of micro-organisms, disinfection requirement and required log removal Micro-organism Max. content Requirement IJssel Lake Total required Inactivation Inactivation inactivation pre-treatment required by UV n/L n/L log log log E Coli 6000 10-2 5.8 2.0 3.8 Feac. Strept. 3000 10-1 4.5 2.5 2.0 Spores of SRC 4500 10-1 4.7 3.0 1.7 Viruses 0.1 2.5 · 10-7 5.6 2.0 3.6 Giardia 5.2 7.0 · 10-6 5.9 2.5 3.4 Cryptosporidium 2.6 3.3 · 10-5 4.9 2.0 2.9 ity pollutants (pesticides, endocrine disruptors, pharmaceuticals); - to predict and determine the ability of a medium pressure UV reactor to degrade those priority pollutants; - to design a full scale UV/H2O2 system for both disinfection and organic contaminant control. In the Netherlands around 350 pesticides are used with a great variety in persistence, degradability and toxicity. Monitoring programs have shown the presence of many of these pesticides in drinking water sources such as the IJssel Lake. Priority pollutants such as atrazine, pyrazon, diuron, bentazone, bromacil, methabenzthiaxuon, dicamba, 2,4-D, TCA and trichlorpyr are found in concentrations up to 1 µg/l. More recently monitoring programs have been focussed on the presence of endocrine disruptors and pharmaceuticals. In the raw water sources up to several hundred nanograms per liter were found for bisphenol A, diethylphtalate, diclofenac, ibuprofen, phenazone, carbamazepine and several antibiotics and X-ray contrast media. Posttreatment Three additional objectives were pursued to enable integration of UV/H2O2 treatment in the total treatment scheme: - the removal of excess H2O2 by GAC filtration; - the removal of AOC by GAC filtration; - the removal of nitrite by GAC filtration. Material and methods Ultraviolet exposure by collimated beam apparatus The solutions were exposed to UV radiation from a 1-kW medium pressure UV lamp using a collimated beam apparatus. Duration of exposure to UV light and delivered UV dose were controlled by opening and closing a shutter located directly beneath the UV lamp. The UV irradiance at the surface of the liquid and the center of the UV beam was measured immediately before and immediately after each experiment with a radiometer (International Light, Model IL1400A) equipped with a SED240 UV detector using the procedures described previously. The depth-averaged irradiance was then determined. Ultraviolet exposure by pilot plants The small scale pilot plant medium pressure UV reactor was supplied by Berson. Target UV doses were achieved by regulating flow rates, and, therefore, residence times, through the pilot plant. Flow rates within the pilot plant were monitored using calibrated in-line flow meters. Three medium pressure UV reactors (Manufacturer: Calgon, Berson and Trojan) were tested for their ability to inactivate MS2 phage and Bacillus subtilis endospores. For each trial the power to the UV reactor was turned on and the test water containing spores and phage flushed through the system prior to sampling. Infectivity analysis For Giardia muris, the tube and contents were centrifuged at 800xg for 10 min. The supernatant 16 UV/H2O2 retrofit of PWN’s water treatment plant Andijk for primary disinfection and organic contaminant control Pesticide analysis Pesticides have been analysed by HPLC-UV following solid phase extraction for the water samples. 4 3 Log10 Inactivation was removed and the concentrated pellet was resuspended in the remaining 3 - 5 ml liquid using a glass Pasteur pipette. For ex vivo experiments, cohorts of five adult male C3H/HeN mice were inoculated with between 104 and 105 UV-exposed cysts. Cysts inactivation was determined using the latent period assay described previously for Giarda muris. For ex vivo experiments with Cryptosporidium parvum, the tubes containing the UV-exposed oocysts were centrifuged at 27,000xg for 10 min. to concentrate the oocysts. The supernatant was aspirated and the cell pellet resuspended in deionized water. Oocysts were counted in quadruplicate using a hemacytometer and an appropriate number of parasites in deionized water was prepared. The procedures for determination of Cryptosporidium parvum infectivity reduction using the neonatal CD-1 mouse model and logistic dose-response model have been described previously. 2 1 0 -1 0 20 40 60 80 Effective UV dose (mJ/cm2) 100 120 Figure 2: Log Inactivation of Giardia Muris Cysts by UV Disinfection served in trials where oocysts were exposed to UV doses as low as 20 mJ/cm2. For Cryptosporidium parvum oocysts the tailing effect of the UV dose-inactivation curve was not as pronounced as that observed for Giardia muris cysts (Figure 3). UV doses of approximately 120 mJ/cm2 induced greater than 4.5 log-units of inactivation. The presence of the tailing suggests that a UV resistant sub-population of oocysts may be present within any given batch of oocysts, which remains to be confirmed using molecular analysis of the resistant sub-population of the (oo)cysts. Results inactivation of micro-organisms Exposure of Giardia muris cysts to UV doses as high as 120 mJ/cm2 resulted in only 1 additional log-unit of inactivation compared to UV doses of 20 mJ/cm2 only. Cryptosporidium parvum oocysts suspended in rapid filtrate of IJssel Lake water were extremely susceptible to low doses of UV. Greater than a 3 log-unit reduction in oocyst infectivity was ob- Both Bacillus subtilis endospores and MS2 phages were shown to be more UV-resistant than either G. muris and C. parvum for UV-doses less than 50 to 60 mJ/cm2. Of all the organisms tested in this study MS2 phages showed the greatest resistance to UV. 5 4 Log10 Inactivation Collimated beam experiments Giardia muris cysts suspended in pre-treated IJssel Lake water were shown to be susceptible to UV inactivation. An UV dose of as low as 20 mJ/cm2 induced greater than a 2 log-unit inactivation of Giardia muris. However a pronounced tailing effect in the ability of UV to inactivate the infective potential of Giardia muris cysts was observed with UV doses greater than 20 mJ/cm2. (Figure 2). 3 2 1 0 0 20 40 60 80 100 120 140 Effective UV dose (mJ/cm2) Figure 3: Log Inactivation of Cryptosporidium Parvum Oocysts by UV Disinection 17 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 5 Log10 Inactivation For MS2 phages a 3.6 log-unit inactivation was achieved by an UV-dose as high as 105 mJ/cm2. Spores of sulfite reducing clostridia were most resistant against UV-disinfection. However the required 1.7 log inactivation could be achieved by an UV-dose of 105 mJ/cm2 as well. 3 Calgon Berson Trojan 2 1 0 MS2 phages Bacillus spores Cryptosporidium parvum oocysts Figure 4: Inactivation of MS2 Phages, Bacillus Subtilis Endospores and Cryptosporidium Parvum Oocysts by UV Disinfection with an UV Dose of 105 mJ/cm2 Pilot plant experiments The collimated beam data demonstrate that medium pressure UV radiation effectively inactivated MS2 phages, Bacillus subtilis endospores, Giardia muris cysts and Cryptosporidium parvum oocysts suspended in pre-treated IJssel Lake water. The results were confirmed by data obtained with a small scale Berson UV reactor and with three larger scale reactors from Calgon, Berson and Trojan. Of the three larger scale UV reactors the Berson and Trojan reactors showed inactivation levels equivalent to the collimated beam experiments, while the Calgon unit showed a lower inactivation level (Figure 4). muris cysts nor Cryptosporidium parvum oocysts are capable of in vitro reactivation. The results for in vivo reactivation of Giardia muris cysts are summarized in table 2. From the data it can be concluded that Giardia muris cysts are capable of in vivo reactivation after UV treatment when the UV dose applied is as low as 25 mJ/cm2. This dose is significantly lower than the UV dose of 105 mJ/cm2 needed for the required inactivation of phages and (endo)spores. Also Cryptosporidium parvum oocysts are capable of in vitro reactivation for UV doses up to 25 mJ/cm2. The findings show that UV disinfection is a very reliable technology for the inactivation of pathogenic micro-organisms in drinking water. An UV dose of 105 mJ/cm2 gives the required inactivation of phages and (endo)spores and a complete inactivation of protozoan cysts and oocysts. Degradation of organic micropollutants Pilot plant experiments Degradation of 10 pesticides atrazine, pyrazon, diuron, bentazone, bromacil, methabenzthiaxuon, dicamba, 2,4-D, TCA, trichlorpyr and the atrazine metabolite desethyldesisopropylatrazine by UVphotolysis was studied in a standard in line Berson reactor. The electric energy was ranging from 0.25 – 2.0 kWh/m3. Reactiviation of micro-organisms It is important to understand that it is debatable as to whether or not UV-irradiation causes permanent or temporary inactivation of micro-organisms. Relatively little is known about the repair of UVdamaged DNA in encysted water-borne protozoan pathogens. Our data indicate that neither Giardia Table 2: 4 In Vivo Reactivation of Giardia Muris Cysts Treated with Medium Pressure UV Days Post No. Mice Infected/Total No. Mice Infection < 25 mJ/cm2 > 60 mJ/cm2 5 14/35 0/34 6/20 0/20 10 35/35 1/34 20/20 0/20 15 35/35 1/34 20/20 0/20 20 35/35 5/34 20/20 0/20 25 35/35 6/34 20/20 0/20 30 35/35 7/34 20/20 0/20 18 UV/H2O2 retrofit of PWN’s water treatment plant Andijk for primary disinfection and organic contaminant control Table 3: Pesticide Degradation by UV-Photolysis with 1 kW/m3 Pesticide Degradation (%) Pesticide Degradation (%) Atrazine 70 Dicamba 63 Pyrazon 52 2,4.D 58 Diuron 65 TCA 18 Bentazone 50 Trichlorpyr 52 Bromacil 42 Desethyldesisopropyl atrazine 30 Methabenzthiaxuon 50 All priority pollutants showed a significant degradation by UV-photolysis. The conversion for an electric energy of 1 kWh/m3 (about 1000 mJ/cm2) is summarized in table 3. had to be achieved by an additional H2O2-dosage to initiate a supplementary hydroxyl radical reaction. Examples for a compound with a low and a high UV-photolysis conversion are shown in figure 5 and 6. By UV-photolysis with 1 kWh/m 3 degradation ranged from 18 % for trichloroacetic acid (TCA) to 70 % for atrazine. The criterion of 80 % conversion Degradation of atrazine by an electric energy of 1 kWh/m3 amounted 70 %. This degradation was 100 Conversion [%] 90 80 uv 7,9 [/m] uv = 2,2 kWh/m3 uv = 1,5 kWh/m3 uv 7,3 [/m] uv = 0,5 kWh/m3 70 60 uv = 0,33 kWh/m3 50 40 uv = 1,0 kWh/m3 uv = 1,0 kWh/m3 0 5 10 Peroxide [mg/l] 15 Figure 5: Bromacil Degradation by Combined UV-Photolysis and Hydroxyl Radical Oxidation for UV/H2O2-treatment 100 Conversion [%] 90 80 uv 7,9 [/m] uv = 1,0 kWh/m3 uv = 1,0 kWh/m3 70 60 uv 7,3 [/m] 50 40 uv = 2,2 kWh/m3 uv = 1,5 kWh/m3 0 5 10 uv = 0,5 kWh/m3 uv = 0,33 kWh/m3 15 Peroxide [mg/ l] Figure 6: Atrazine Degradation by Combined UV-Photolysis and Hydroxyl Radical Oxidation for UV-H2O2-treatment 19 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 100 100 60 Degradation % Degradation % 80 40 20 80 60 40 20 0 Bisphenol A 0 Dicamba 2,4 D Bentazone Mecoprop Figure 7: Pesticide Degradation in Pre-treated IJssel Lake Water Swift 4L12 reactor, UV dose 0,54 kWh/m3 (540 mJ/cm2), H2O2 dose 6 mg/L increased to the desired 80 % by adding 13 g/m3 H2O2. Atrazine degradation was caused primarily by photolysis with a polishing effect of hydroxyl radical oxidation. Degradation of bromacil by an electric energy of 1 kWh/m3 amounted 42 %. This degradation was increased to the desired 80 % by adding 15 g/m3 H2O2. For bromacil degradation hydroxyl radical oxidation played a much more important part. For most priority pollutants a degradation of 80 % can be achieved. Depending on UV-absorbance and quantum yield on the one side and chemical structure (double bonds, H-atoms) on the other side photolysis or hydroxyl radical reaction will play a predominant part. Only for TCA and desethyldesisopropylatrazine 80 % degradation may not be achieved completely. Since these pilot plant runs the reactor design is improved significantly, thereby reducing the electric energy needed for degradation by a factor of about 2. Some results for pesticide, endocrine Diclofenac Ibuprofen Carbamazepine Figure 8: Endocrine Disruptor and Pharmaceutical Degradation in Pre-treated IJssel Lake water Swift 4L12 reactor, UV dose 0,54 kWh/m3 (540 mJ/cm2), H2O2 dose 6 mg/L disruptor and pharmaceutical degradation in a Swift 4L12 reactor are shown in figure 7 and 8. With this new reactor design more than 60 % degradation could be achieved at an UV dose of 540 mJ/cm2 (0.54 kWh/m3) and 6 mg/L H2O2. So the dose for organic contaminant control is much higher than for disinfection. Perspective At water treatment plant Andijk UV/H2O2-treatment will be implemented. For primary disinfection the breakpoint chlorination will be replaced by UV-disinfection. A dose of 105 mJ/cm2 gives the required inactivation of phages (viruses) and spores and a complete inactivation of Giardia muris and Cryptosporidium oocysts. Although some reactivation of Giardia muris cysts and Cryptosporidium parvum oocysts is observed, this will not take place at UV-doses as high as 105 mJ/cm2. (/;MGL= 20 15 10 5 0 0 2 4 %MPTY"ED#ONTACT4IME;MIN= Figure 9: H2O2-removal by GAC filtration as a Function of the Empty Bed Contact Time 20 6 8 UV/H2O2 retrofit of PWN’s water treatment plant Andijk for primary disinfection and organic contaminant control Organic contaminant control can be achieved for a broad range of process conditions e.g. 540 mJ/cm2 (0.54 kWh/m3) and 6 mg/L H2O2. This UV dose is much higher than needed for disinfection. Under these conditions primary metabolite formation is insignificant, while bromate formation is absent irrespective of the process conditions. PWN decided to implement UV/H2O2-treatment in the full scale treatment plant prior to the two step GAC filtration already present. Important issues were removal of residual H2O2, biological stability and nitrite formation. Removal of H2O2 by GAC filtration is presented in Figure 9. References Removal of 15 g/m3 H2O2 proved to be complete within 5 minutes. After GAC filtration with an empty bed contact time of 30 minutes the biofilm formation rate remained very low (~ 2 pg/cm2.d) during the total filter run, although AOC increased from 10 to 40 μg Ac C eq/L. Nitrite was completely removed in the GAC step. 5 Sonntag, C. von, Mark, G. Mertens, R., Schuchmann, M.N., Schuchmann, H.P.: J Water SRT – Aqua 43, 201 – 211 (1993) Based on these results PWN decided to upgrade water treatment plant Andijk to the following configuration: microstraining / coagulation / rapid sand filtration / UV-H2O2 treatment / two step GAC filtration / microstraining / ClO2 dosage. The combination of UV/H2O2 treatment / GAC filtration provides a very reliable and flexible process for: • removal / inactivation of micro-organisms; • organic contaminant control. Three streets of four Trojan Swift 16L30 reactors and H2O2 dosage are operational since late 2004. 1 Kruithof, J.C., Kamp, P.C.: Proceedings IOA/ EA3G Conference, Moscow p. 331 – 348 (1998) 2 Hoigné, J.: Science of the Total Environment 47, 169 – 185 (1985) 3 Kruithof, J.C., Kamp, Meijers, R.T.: Proceedings 14th Ozone World Congress, Dearborn (1999) 4 Kruithof, J.C., Kamp, P.C.: Proceedings AWWA Annual Conference, Chicago (1999) 6 Bourgine, T.P., Chapman, J.I.: Proceedings IOA/EA3G Conference, Amsterdam (1996) 7 Chang, J.C.H., Ossoff, S.F., Lobe, D.C., Dorfman, M.H., Dumais, C.M., Qualls, R.G., Johnson, J.D.: Applied and Environmental Microbiology 49, 1361 – 1365 (1985) 8 Ransome, M.E., Whitmore, T.N., Carrington, E.G.: Water Supply 11, 75 – 89 (1993) 9 Rice, E.W., Hoff, J.C.: Applied and Environmental Microbiology 42, 546 – 547 (1981) 10 Bukhari, Z., Hargy, T.M., Bolton, J.R., Dussert, B., Clancy, J.L.: Journal of the American Water Works Association, 91, 86 – 94 (1999) 11 Clancy, J.L., Hargy, T.M., Marshall, M.M., Dyksen, J.E.: Journal of the American Water Works Association 90, (92 – 102 (1998) Acknowledgement The author thanks P. Hoogzaad, R. Kooijman (PWN), D.W. Smith, N.F. Neumann, S.Craik (University of Alberta), G. Williams (Trojan Technologies Inc.) and J.R. Bolton (Bolton Enterprises) for their stimulating discussions and their assisting in realizing this study. 12 Craik, S.A., Finch, G.R., Bolton, J.R., Belosevic, M.: Water Research (2000) 13 Mechsner, K., Fleischmann, T., Mason, C.A., Hamer, G.: Water Science and Technology 24, 339 – 342 (1991) 21 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 22 Pharmaceuticals and personal care products in the water cycle Pharmaceuticals and personal care products in the water cycle drs. A.J. Palsma, L. Puijker en M. Mons Dit artikel is gebaseerd op het gelijknamige rapport van de GWRC. Dat rapport is het resultaat van een gezamenlijk project van STOWA en KIWA in opdracht van de GWRC. De auteurs van dit rapport zijn Leo Puijker en Margreet Mons (beiden KIWA). drs. A.J. Palsma STOWA Background Concern regarding the occurrence and effects of pharmaceuticals in the water system has been growing since the late 1990s. A number of studies have shown that pharmaceuticals (PhAC) and personal care products (PCP) are present in effluents of wastewater treatment plants and the receiving surface water. Since 1995 an increasing number of studies have been carried out in a.o. Germany, United Kingdom, the Netherlands, Denmark and the United States on the occurrence and effects of PPCPs (a.o. Stumpf et al., 1996, Heberer and Stan, 1997, Ternes, 1998, Ternes et al., 1998, Halling-Sørensen et al., 1998, Buser and Muller, 1998, Sacher et al., 2001, Ternes and Hirsch, 2000, Mons et al., 2000, Ternes, 2001, Kolpin et al., 2002, Mons et al., 2003). A wide variety of PhAC and some PCP have been reported starting with compounds like the lipid regulating agent clofibric acid and salicylic acid and subsequently synthetic hormones, antibiotics, 1 GWRC is a non-profit organization that serves as the collabo- rative mechanism for water research. The product the GWRC offers its members is water research information and knowledge. The Coalition will focus on water supply and wastewater issues and renewable water resources: the urban water cycle. The founder members of the GWRC are: the Awwa Research door water verbonden Foundation (US), CRC Water Quality and Treatment (Australia), Kiwa (Netherlands), Suez Environment- CIRSEE (France), Stowa - Foundation for Applied Water Research (Netherlands), DVGW – TZW Water Technology Center (Germany), UK Water Industry Research (UK), Veolia- Anjou Recherché (France), Water Environment Research Foundation (US), Water Research Commission (South Africa), WaterReuse Foundation and the Water Services Association of Australia. 23 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling analgesics, anti-epileptics, β-blockers, antiseptics and X-ray contrastmedia. Different studies and literature reviews have focussed on the use, emissions, ecotoxicity, and removal during water treatment processes and human health aspects of PhAC in drinking water (Derksen et al., 2002, Derksen and Lahr, 2003, Snyder et al., 2003, Versteegh et al., 2003). Objective of the literature review The objective of this literature review is to: - summarise existing data; - evaluate the occurrence and effects of PhAC and PCP in the water cycle; - identify knowledge gaps; and to - express the needs for additional research. Although the scope of the study was originally on both groups of compounds the accent of this review is onto PhAC since only few data are available for PCP compared to a relative large database for many PhAC. This review will form the basis for a GWRC research strategy. Emission of PhAC and PCP There are four main sources and emission routes for PhAC and PCP to the environment (Derksen and Lahr, 2003): 1. Effluents and sludge from municipal wastewater treatment plants; 2. Disposals of unused PhAC; 3. Manure containing veterinary pharmaceuticals; 4. Industrial wastewater and solid waste from the production of PhAC and PCP. The amount of pharmaceuticals discharged by producers is usually low (1-5% of the total production), compared to other industries. Stan et al. (1994) and Ternes (1998) concluded that the concentrations of pharmaceuticals and their metabolites observed in water samples originated from therapeutic use, as was indicated by their 24 widespread distribution in municipal wastewater treatment plants. A large variety of PhAC are used for human and animal health: for example in the Netherlands about 850 active ingredients are used in 12,000 registered products, and about 200 veterinary pharmaceuticals in 2,500 products (Derksen and Lahr, 2003). These numbers will differ between countries. Table 1 lists the main classes of PhAC and some PCP and the most typical representatives of these classes. Information about the use or consumption is not usually publicly available. Total consumption of pharmaceuticals in human medicine has been investigated in different countries but the amounts are often expressed in monetary value or the number of prescriptions. The amounts of active ingredients are mostly unknown. For overthe-counter drugs (OTC) it is even more difficult to obtain use data or sales data. It is possible to buy some databases giving the amounts produced per year in a given country, but generally data on the most widely used pharmaceuticals are hard to obtain. However, some information is available: for example the total use of analgesics in the Netherlands amounts 200,000 kg/year (≈ 14 g/person/year), anti-epileptics, antibiotics and antihyperlipidaemics approximately 10,000 kg/ year. There are differences between countries, which is to be expected. For some personal care products, like synthetic musks, estimations have been made of the production and use. The daily use in Europe of musk ketone, musk xylene, AHTN (TonalideTM) and HHCB (GalaxolideTM) was estimated at 0.5 – 10 mg per person (Balk, 1998). For most of the PCP data are not available. The fate of veterinary and human pharmaceuticals following excretion differs considerably. In general municipal wastewater and, therefore, human pharmaceuticals have to pass sewers and sewage treatment prior to entering rivers of streams. Veterinary pharmaceuticals may be more likely to contaminate soil and groundwater when liquid Pharmaceuticals and personal care products in the water cycle Tabel 1: Main classes of pharmaceuticals and personal care products Pharmaceuticals Analgesics, antipyretics, antiphlogistics, antiinflammatories, antirheumatics acetylsalicylic acid* diclofenac dimethylaminophenazone fenoprofen ibuprofen* indometacine ketoprofen* naproxen* paracetamol phenazone propyphenazone erythromycin* anhydro-erythromycin flumequin* lincomycin* mebendazole nitrofurantoin* oleandomycin oxytetracyclin oxolinic acid* roxithromycin sulfachlorpyridazine* sulfadimethoxine* sulfamethoxazole* sulfaquinoxaline* trimethoprim monensin narasin Antibiotics amoxicillin* cephalexin ciprofloxacin clarithromycin clindamycin doxycyclin Veterinary antibiotics* dimetridazole Antiepileptics carbamazepine primidon Antineoplastic drugs cyclophosphamide ifosfamide Beta blockers atenolol bisoprolol betaxolol metoprolol pindolol propranolol sotalol Fibrates/Lipid-lowering agents(antihyperlipidaemics) bezafibrate clofibric acida) etofibrate fenofibrate fenobric acidb) gemfibrozil pentoxiphylline simvastatin iomeprol iopamidol iopromide iopanoic acid iotalamic acid ioxaglic acid ioxitalamic acid clenbuterol terbutaline monensin nicarbazine X-ray contrast media amidotrizoic acid iodipamide iohexol Tranquillizers Diazepam Broncholytics salbutamol Coccidiostatics* amprolium saluinomycine Antiparasitics* flubendazol ivermectin Personal care products Nitromusks musk ketone musk xylene Polycyclic musks galaxolide tonalide celestoide Antibacterial agents Triclosan *) Pharmaceutical has both both human and veterinary application a) metabolite of clofibrate b) metabolite of fenofibrate manure is used for top soil dressing. After rainfall, surface water can be polluted with veterinary pharmaceuticals by run-off from fields or agricultural areas treated with livestock slurries. 25 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling The fate of pharmaceuticals in the environment is presented in figure 1. Selection of priority substances Priority substances for monitoring can be selected on the basis of total use, analytical feasibility, degradability, ecotoxicological risk, human health risks or representation of a group of pharmaceuticals. Lists of priority substances will not necessarily be the same for different countries. Summary and conclusions There are only few data readily available of the annual production or use of pharmaceuticals. If there are data, for example within the industry, these data are not made public. The relative contributions of the various emission sources are not precisely known. Effluents from WWTPs and untreated wastewater are the most important sources for human pharmaceuticals. The quantitative contributions of veterinary pharmaceuticals, for example from fish or livestock farming, and emissions from industrial production sites are unknown. Occurrence of PhAC and PCP in the water cycle Many data are available on the occurrence of PhAc and some PCP in sewage effluent, surface water, and to a lesser extent in groundwater and drinking water. Occurrence data from European countries and the United States are mostly in line with each 6ETERINARYDRUGS &EEDADDITIVES (UMANDRUGS 0ERSONALCAREPRODUCTS DISPOSAL USEEXCRETION EXCRETION SEWAGE WASTE MANURE 340 LANDFILLSITE SOIL FISHFARMS SURFACEWATER GROUNDWATER MANUFACTURE DRINKINGWATER Figure 1: Sources and fate of PhAC and PCP in the environment (Ternes, 2001) 26 Pharmaceuticals and personal care products in the water cycle other. Few or no data are available from other parts of the world. Pharmaceuticals and personal care products are frequently detected in high concentrations in WWTP effluent and surface waters. Concentrations are in the range of 1000-10,000 ng/l for WWTP effluent and 100-1000 ng/l for surface water. In hospital wastewater concentrations of especially X-ray contrast media, antibiotics and anti-neoplastic agents can be much higher than in regular domestic wastewater. Groundwater is less affected; concentrations are usually varying from 10-100 ng/l. There are some exceptions where higher concentrations have been detected, possible as a result of leakage from sewers. Very low levels (1-100 ng/l) of different PhAC have been found in drinking water. There are very few data available on the occurrence of personal care products in groundwater and drinking water. The most predominant pharmaceuticals in water are diclofenac, ibuprofen, naproxen, bezafibrate, clofibric acid, carbamazepine, erythromycin, sulfamethoxazole and some X-ray contrast media, such as iopamidol, iopromide and amidotrizoic acid (diatrizoate). Risks for ecosystems With the current knowledge for most pharmaceuticals it is not possible to make a proper estimate of the ecotoxicological risk of human pharmaceuticals to the environment. However, risks for aquatic organisms cannot be ruled out. Better data are needed on a wider range of species in studies that are relevant to the various types of water. Human health risk PhAC have been detected in drinking water. The general population can, therefore be exposed to these substances via drinking water. However, concentrations ingested are far below the daily therapeutic doses and safe levels that have been derived. The exact human and environmental significance of PhAC with regard to subtle long-term effects are less clear as the necessary toxicity data are lacking. Based on precautionary principles exposure to these substances via drinking water should therefore be minimised. Risk & risk perception Most data have resulted from individual research projects that have been conducted as one-off samples. A Europe-wide integrated monitoring program on PhAC and PCP, with frequent monitoring in different types of water, has not been conducted until now. Results from EU-research projects like ENVIRPHARMA, ERAVMIS and POSEIDON are the basis for monitoring programs in the future. Further development of analytical techniques for PhAC and PCP is required to improve the performance characteristics for a number of selected compounds, e.g. the recovery for some polar compounds and the analysis of wastewater and sludge. It is important that properly validated analytical methods are implemented in monitoring programs, along with frequent monitoring. Considering the public perception of water quality the question is whether regulation of PhAC in surface water and drinking water could decrease the public concern with respect to this subject. Experience from other countries regarding this issue should be exchanged to set up guidelines and/or a general approach for communication. In addition the government could also play an important role in the communication strategy. Removal of PhAC and PCP in water treatment Since there is often no direct relation between sampling of influents and effluents of WWTPs the data for removal are not sufficiently accurate. It would be useful to draw up a mass balance between input, output, adsorption on sludge and degradation and evaporation to evaluate the rela27 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling tive contribution of the different mechanisms of removal and to make the next step to optimisation of process conditions. Research on removal in drinking water production processes must be focussed on PhAC and PCP frequently found at low levels in drinking water, and at higher levels in surface water, to provide data that will avoid contamination of drinking water with PhAC and PCP. ▪ ▪ ▪ Research needs Based on the information currently available the next research needs can be defined as: ▪ Improvement of performance characteristics of analytical methods and implementation of validated analytical methods for monitoring. ▪ A better understanding is needed of removal processes in wastewater treatment and how 28 ▪ to improve their efficiency in order to reduce emissions to the water environment. Monitoring programmes for groundwater and drinking water are needed for a better insight into the occurrence in these types of water. Possibilities for source control and source specific treatment should be investigated (e.g. separate treatment of wastewater from hospitals or after urine separation). More information is needed on the removal efficacy of pharmaceuticals during various drinking water treatment processes, including bank filtration, activated carbon filtration, ozonation, membrane filtration and Cl2- and UV-disinfection; Data on the effects on ecosystems are largely lacking. For an ecotoxicological risk-assessment more information is needed. Systeem in het grondwater Systeem in het grondwater prof.dr.ir. T.N.Olsthoorn Summary Currently the Netherlands and is under pressure to solve its groundwater problems in a single sweep. The complexity of societal processes as well as that of the physical and chemical reality makes a systems approach necessary. Growth of groundwater abstraction by drinking water companies has stopped since the mid 1990s, as a consequent of the policy to avoid further deterioration of groundwater dependent nature due to groundwater lowerings that occurred since the 1950s. More use is made of surface water, part of which through artificial recharge. Artificial recharge has a large potential, especially if systems can be realized that need never stop. Good quality surface water by the European Water Framework Directive and proper risk management may allow this. Given its societal and environmental importance, artificial recharge deserves a special treatment in the directive. ASR wells may be applied for temporary storage, but careful hydrologic analyses remain to be done, to fully evaluate the effects on the environment. Lack of space forces exploration of options that allow weaving of functions. As such, potential sources include available strong seepage areas, which allow the water to be used by nature first and for drinking water thereafter. prof.dr.ir. T.N. Olsthoorn TU Delft / WLBA Samenvatting Door onszelf, Brussel en de veranderingen van ons klimaat worden we als Nederland en als waterleidingbedrijven in het bijzonder, onder druk gezet alle problemen die samenhangen met grondwater in een keer op te lossen. Ons enige rustpunt is een stagnerende vraag naar drinkwater. De vraag is of dat zo blijft en vervolgens hoe we het scala aan ons gesteld eisen in de praktijk gaan inpassen. De complexiteit van zowel de beleidsprocessen als die van de inhoudelijk verbanden maakt een systeembenadering noodzakelijk. door water verbonden 29 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Grondwater onbegrepen Eind negentiende eeuw, na bijna een halve eeuw onttrekking van grondwater aan de duinen ten zuiden van Zandvoort, was het grondwater nog allerminst begrepen. Nadat vanaf 1880 de watervoorziening van Amsterdam stagneerde door ernstige tekorten aan duinwater, en het Vechtwateralternatief onbevredigend bleek, is van 1890 tot 1916 een verbeten strijd gevoerd over de oorzaak en de oplossing van de watertekorten in het duin. Deze strijd eindigde met het ontslag van directeur en hydroloog Pennink in 1916. In de negentiende eeuw was een belangrijke vraag, hoeveel duinwater er nu feitelijk beschikbaar was uit condensatie en uit regen. Vanaf 1901 verschoof de aandacht naar het diepere duinwater, dat ook zoet bleek: was dit afkomstig van een continentale stroom uit het oosten of werd het lokaal gevormd? Hoewel het principe van zoet grondwater dat drijft op zwaarder zout water in 1889 door de Nederlander Badon Ghijben is ontdekt, en Pennink uitgebreid modelonderzoek hiernaar had gedaan (en in een prachtig 4 talig boek in 1905 had gepubliceerd), woekerde de onduidelijkheid nog 18 jaar voort. In de Verenigde Staten, maar ongetwijfeld ook elders, blijkt er vaak maar weinig verband tussen de wetgeving op het gebied van oppervlaktewater en die van grondwater; de wet heeft veelal geen pas gehouden met de toegenomen systeemkennis. Wetgeving stamt deels nog uit de tijd dat het grondwater volgens de wetgever zodanig onbegrepen was, dat deze oordeelde dat er geen wet voor kon worden gemaakt. (Glennon, 2002, p29). Grond- en oppervlaktewater worden dan vaak geheel gescheiden behandeld en geëxploiteerd, wat ertoe leidt dat op tal van plekken in de wereld rivieren droog vallen (Postel, 1999). Het onbegrip strekt zich uit tot vandaag de dag. Zo viel het niet mee ruim aandacht te krijgen voor grondwater op het laatste World Water Forum, en dit terwijl het grondwater nagenoeg al het beschikbare zoete grondwater van de wereld uitmaakt (99% of 95% als alleen de meest actieve grondwatersystemen worden beschouwd, Freeze & Cherry, 1979). Het oppervlaktewater dat we 30 zien is in de meeste gevallen zelfs dagzomend grondwater. Het valt lang niet altijd mee de werking van het grondwater uit te leggen, niet aan de leek, niet aan agrariër en niet aan een actiegroep tegen grondwateroverlast: Je kan grondwater nu eenmaal niet zien. Het blijft hierdoor voor velen obscuur. Toch verdient grondwater een volwaardige plaats in de maatschappelijke afwegingen, aldus de CIW in haar advies van 2004. “Wie bij belangenafweging voorafgaand aan besluitvorming geen rekening houdt met de consequenties van dat besluit voor de grondwaterstand, kan de rekening door de rechter gepresenteerd krijgen.” Er loopt een aantal rechtszaken waar deze conclusie van CIW op doelt. Met name in het kader van de bij voortgaande klimaatsverandering nog te verwachten natte jaren, mag ervan worden uitgegaan dat zulke zaken vaker gaan voorkomen. Grondwater positief De leek beoordeelt grondwater vaak negatief: Het water dat hij moet laten wegpompen als hij wil bouwen en de oorzaak van zijn natte kelder. Veel belangrijker is evenwel dat het grondwater de regen opvangt, deze bergt en slechts langzaam weer afgeeft. Dat het grondwater de planten voedt. Dat het de rivieren gaande houdt, nog maanden nadat de bovengrond is uitgedroogd. En dat het grondwater de belangrijkste bron is voor veilig drinkwater. Het is veelal lokaal aanwezig, meestal hygiënisch betrouwbaar en met eenvoudige middelen tot drinkwater te bereiden. De laatste 35 jaar is het grondwater, door beschikbaarheid van elektriciteit en goedkope pompen, wereldwijd een enorme bron geworden voor irrigatie. Een kwart van de voedselproductie in India is er direct van afhankelijk. Vergelijkbare cijfers gelden voor andere landen zoals China. Dankzij het grondwater, en tegen alle verwachting van enkele decennia geleden in, kan een land als Bangladesh zich tegenwoordig zelf van voedsel voorzien, zij het dat we hier met een volstrekt onvoorzien kwaliteitsprobleem te maken hebben: arseen in Systeem in het grondwater miljoenen putten. Een onvoorziene systeemconsequentie (Harvey, 2002, 2004). Grenzen aan beschikbaarheid Ondanks de ongekende volumina grondwater blijkt de voorraad uiteindelijk beperkt. In grote delen van de wereld overschrijdt de onttrekking vele malen de natuurlijke aanvulling. In droge gebieden, vindt veelal nauwelijks of geen aanvulling plaats; de onttrekking is hier in feite een vorm van mijnbouw, die het grondwater wint dat ontstond in perioden met een duidelijk natter klimaat dan tegenwoordig. Deze onttrekking is mogelijk door de grote volumina die in de grondlagen zijn opgeslagen. In Noord India bijvoorbeeld, kunnen de aquifers (goed doorlatende, watervoerende lagen) gemakkelijk 1000 m dik zijn. Elders, zoals in de Great Planes van de USA of de Nubische Zandsteen in Egypte gaat het vaak over honderden meters dikte. De beroemde Ogallala aquifer in het midden van de USA. Met zijn uitgestrektheid van 560000 km2 bevatte deze aquifer oorspronkelijk ca 4000 km3 grondwater, wat overeenkomt met een waterlaag van gemiddeld 7 m dik. Momenteel wordt dit gebruikt voor de irrigatie van 10000 km2. Bij een irrigatie met van 1 m/jaar en een hiermee vergeleken verwaarloosbare aanvulling komt dit neer op 10 km3/jaar ofwel 2.5‰ per jaar. Dalende grondwaterstanden en een afnemende dikte van de waterlaag verminderen de grondwateraanvoer en verhogen de kosten. Dit gaat door tot het grondwater niet meer rendabel kan worden onttrokken. Een economische grens lijkt in de praktijk bij 200 m diepte te liggen (Kinzelbach et al, 2004). Omdat het water niet gelijkmatig is verdeeld, varieert de verwachte levensduur van de irrigatiesystemen in de Ogallala tussen minder van 25 jaar en meer dan 250 jaar (Landreth et al, 2003). Aangezien er naast de Ogallala geen andere bron van water voorhanden is, kan men alleen terug vallen op landbouw zonder irrigatie, met een veel geringere opbrengst. “Pumping the Ogallala is a one-time experiment, unrepeatable and irreversible” (Wilson et al, 2002). Vergelijkbare situaties doen zich voor op andere plaatsen in de wereld zoals India en Noord China. Het hoeft geen betoog dat het opraken van grondwater op zo’n grote schaal in de toekomst grote problemen voor de wereldvoedselvoorziening kan (en zal) betekenen. Dit kan in een aantal decennia het geval zijn. De problematiek van de verzilting door irrigatie laat ik hier gemakshalve buiten beschouwing laten, doch deze is een factor op zichzelf (Postel, 1999) Terwijl de aquifers aan de voet van de Himalaya zo dik zijn, en dus veel water bevatten, bestaat de bodem in grote delen van het midden van India uit rots. Het grondwater houdt zich daar op in spleten. De hoeveelheid is beperkt; in grote delen is het grondwater daar al op. Dit leidt tot een grote trek naar de steden. Maar ook tot de aanleg van miljoenen installaties voor kunstmatige infiltratie de komende 10 jaar, die water moeten opvangen van daken als het regent en dit infiltreren (Chadha, mondelinge mededeling, en voordracht, Adelaide, 2002). De vraagstukken van overexploitatie zijn wereldwijd. Zij zijn een rechtstreeks gevolg van de bevolkingsgroei en de beschikbaarheid van elektriciteit. Dat overexploitatie alleen in ontwikkelingslanden een rol speelt is blijkens de Ogallala een illusie. Ook in natte omstandigheden kan het grondwater lang niet altijd voldoen aan de vraag. Ik mag hier wijzen op onze eigen duinstrook. Reeds rond 1880 onttrok de toenmalige Duinwaterleiding van Amsterdam meer water uit de duinen als de jaarlijks uit neerslag beschikbaar komt. In de jaren daarna begon in 1903 de onttrekking met putten van water uit diepere lagen. Tegen de jaren vijftig van de twintigste eeuw oversteeg de jaarlijkse onttrekking aan de duinen de aanvulling met een factor drie. Een zeer ernstige verzilting was hiervan het gevolg. Alleen door de waterbalans te herstellen door aanvoer van (voorgezuiverd) rivierwater kon dit proces worden gestopt. Sinds de start van de kunstmatige infiltratie herstelt de natuurlijke voorraad zich weer geleidelijk. Voor de andere duinwaterbedrijven is de situatie niet anders (zie bijv. De Jonge & Dammer, 2003). 31 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Beschikbaarheid op landelijke schaal Verdroging Op landelijke schaal botsten we rond 1980 tegen de grenzen van onze grondwaterwinning aan. Het was het begin van het milieuthema verdroging. Het is daarbij niet zo dat de grondwatersystemen daadwerkelijk in hun geheel werden leeggezogen. Veel meer werden de gevolgen helder van de ingrepen in het grondwatersysteem die op landelijke schaal sinds de oorlog hebben plaats gevonden. De alarmbel was de geconstateerde voortdurende achteruitgang van de voor Nederland specifieke natuur, die zeer van grondwater afhankelijk bleek. Dit geldt voor de ondiepe winningen, vooral in het Oosten en zuiden van het land, waar een directe relatie met de natuur gemakkelijk was aan te tonen. Echter, ook in onze grote grondwatersystemen, zoals dat van Noord Brabant, bleek dat een groot aantal afzonderlijk vergunde kleine pompstations toch samen één grote maakte, en bijvoorbeeld invloed had op de diepe kwel van beeksystemen. Het bleek dat de situatie op de schaal van het systeem beschouwd dient te worden. Deze relaties tussen het grondwater en de vegetatie zijn in het verdrogingsonderzoek van de afgelopen 25 jaar steeds helderder geworden. Het gaat tegenwoordig al lang niet meer om de grondwaterstand. Het grondwaterregime, inclusief de minerale kwaliteit van het grondwater, zijn bepalend voor de natuur. Het gaat om het gehele grondwaterregime (GGOR). De grondwaterwinning is sindsdien frequent ter discussie gesteld. De gevolgen van de grondwaterwinning werden maatschappelijk niet langer acceptabel geacht. Eén van de gevolgen was een nagenoeg stoppen van het verlenen van nieuwe vergunningen voor grondwateronttrekking. Het feit dat door onderzoek werd aangetoond dat de bijdrage maar 10 of 25% uitmaakte van het probleem, en dat voor de rest de schuld vooral bij de landbouw diende te worden gelegd, deed hier niets aan af. De groei van de grondwateronttrekking is sinds medio jaren 32 negentig gestopt. In plaats daarvan ontstond een periode van reallocatie van winningen, van compensatie van effecten om de benodigde capaciteit overeind te kunnen houden. Voorts werden vanaf 1990 de infiltratiesystemen ecologisch geoptimaliseerd, waardoor hier en daar nog capaciteit kon worden gewonnen (Peters et al, 1990). Dit vooral provinciaal ingezette beleid, en de in 1995 ingestelde grondwaterbelasting hielpen bij het ontwikkelen van alternatieven waaronder, besparingen, uitruil met industrie, compensaties en een groter direct gebruik van oppervlaktewater als bron. Het huidige Nederlandse beleid zal worden voortgezet bij de implementatie van de Kaderichtlijn Water. Hoewel de landelijke groei van grondwateronttrekkingen inmiddels gestopt is, blijft het beleid om de industriële grondwaterwinning te reduceren, aldus de Kabinetsnota Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn (April 2004). Verontreiniging Het grondwater wordt bedreigd door verontreiniging. De winning van grondwater vergt altijd een aanzienlijk oppervlak dat moet worden beschermd. Dit grote oppervlak kan gemakkelijk worden verontreinigd door het bodemgebruik, waaronder landbouw en verstedelijking. Hier komt bij dat veel verontreinigingen pas zijn ontdekt decennia nadat zij waren veroorzaakt. Grondwaterverontreinigingen zijn een sluipend proces, het opruimen is een zaak van zeer lange adem. We hoeven slechts te denken aan de tri en tetra van de metaalfabriekjes in het Gooi en op de Utrechtse Heuvelrug, de infiltratie van rioolwater in de Wasmeren van Hilversum, Budelco, en de algemene nitraatproblematiek. Hoe langer geleden de bodemverontreiniging heeft plaats gevonden, des te dieper deze te vinden is, met uitzondering van de zogenoemde NAPLs als tri- en tetrachlooretheen, die door hun grote dichtheid (zwaarder dan water) zeer snel tot onbereikbare diepten kunnen infiltreren. In ondiep grondwater zijn vooral bestrijdingsmiddelen en nitraat een probleem (Kabinetsnota, 2004). Het aantal locaties bodemverontreiniging kan met het huidige tempo niet over twintig jaar zijn Systeem in het grondwater Tabel 1: Uit milieucompendium, inventarisatie bodemverontreiniging Inventarisaties 1982 1990 1997 bodemverontreiniging 2002 ‘tussenstand’ landsdekkend beeld officieel aantal locaties niet-officieel aantal locaties Verdacht 2 000 waarvan te saneren 100 000 175 000 ca. 350 000 60 000 60 000 - 80 000 Bron: VROM/RIVM, 2003. RIVM/MC/sept03 gesaneerd. Een compleet beeld van het aantal te saneren locaties wordt door het RIVM in 2004 opgesteld. tie. Een goede oplossing voor licht brak water zou bijvoorbeeld de waterproblematiek in Suriname grotendeels oplossen. Ruimtelijk ordening De ruimte in ons land wordt steeds krapper en de bescherming van het grondwater komt hierdoor in de verdrukking. De verstedelijking walst in toenemende mate letterlijk over de waterwingebieden heen (Meuleman, 2003, Ramaker, 2001). Dat is niet verwonderlijk, Zuid-Limburg bestaat voor 40% uit grondwaterbeschermingsgebied. Daarbij komt dat beschermingsgebieden met hun 25jaars verblijftijdsgrens sowieso slechts een deel van het intrekgebied omvatten. Hiernaast hebben overheden geen bijzondere interesse in handhaving van de beschermingsgebieden. Integendeel, gemeenten willen ervan af omdat zij de economische ontwikkelingen kunnen frustreren (zo willen de gemeenten Boxmeer en St. Anthonius dat Brabant Water haar winningen in het Land van Cuijk sluit H2O, 2004, 07). Bescherming blijft dus moeizaam en is nimmer volledig. Hoe meer pompstations hoe lastiger het is. Benchmark Frappant was wellicht, dat in de huidige benchmark de grote bedrijven wat kwaliteit betreft als het beste uit de bus kwamen. Een reden is mogelijk de moeilijkheid om bij een winning die over een zeer groot aantal grondwaterpompstations is verdeeld bij alle stations een topkwaliteit te bereiken. Hier kunnen adequate bescherming van het kwetsbare grondwater, in combinatie met een eenvoudige zuivering een rol spelen. Gezien de traagheid van het grondwater is het niet te verwachten dat deze situatie binnenkort wezenlijk verbetert enkel door bescherming van de bron: op steeds meer plaatsen zal meer gezuiverd moeten worden of uitgezien naar een andere bron. Verzilting Van onderen dreigt er ook gevaar. In Nederland drijft praktisch al het zoete water op zout grondwater, dat zich op wisselende dieptes bevindt. Het diepe grondwater, door slecht doorlatende lagen veilig afgesloten van ondiepe verontreinigingen, kan echter van onderen worden verontreinigd door het aantrekken van brak en zout grondwater, zoals dat op een aantal pompstations reeds wordt vastgesteld. Ook hier is aandacht nodig. Oplossing wordt gezocht in het BTO-project “zoethouder” van het Kiwa in samenhang met membraanfiltra- Sturing van het grondwater Waterschappen De Unie van Waterschappen was het er onlangs onderling unaniem over eens dat het grondwaterbeheer aan de waterschappen toebehoort. Een beetje vreemd dat een dergelijke uitspraak nodig is, aangezien de waterschappen feitelijk allang het grondwater beheersen. Bekijken we laag Nederland, dan zien we een lappendeken van peilvakken. Een kunstmatig beheerd watersysteem. Hier wordt het diepere grondwater niet beheerst door neerslag en verdamping, maar door de peilvakken. Dit levert een complex grondwatersysteem, met tal van gradiënten, waarin kleine, middelgrote en grote systemen samenhangen. 33 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling In Nederland is er in het algemeen tot op redelijk grote diepe een directe wisselwerking tussengrond- en oppervlaktewater (Eindrapportage Werkgroep Grondwater; Deelproject Geografische Indeling. Implementatie EKRW, Fase3, juni 2002). Zo creëert de drooggelegde Haarlemmermeer een stevige stroom zeewater onder de duinstrook door en kwelt er in het centrum oud water op, dat in de toekomst gezelschap krijgt van het genoemde zeewater. Langs de randen blijft de polder echter zoet (Stuyfzand, 1993). Deze zone belooft zelfs langzaam te groeien. Elders, bijvoorbeeld in het Vechtplassengebied, zien we al talloze kleine systeempjes ontstaan die worden aangedreven door de afzonderlijke peilvakken. Deze stroming komt geheel voor rekening van de peilen. Zulke systemen leiden tot wegzijging en kwel op rond de grens van de peilvakken. Afhankelijk van de omstandigheden reiken de deelsystemen meer of minder diep. Een feit is dat infiltrerend grondwater op tal van locaties zeer diep kan reiken. We beïnvloeden met de peilvakken dus niet alleen de stroming maar ook de kwaliteit van het grondwater. Dit gebeurt op de tijdsschaal van een aantal decennia. (Verandering van irrigatie in Bangladesh mogelijk gemaakt door grootschalige grondwateronttrekking uit miljoenen putten die de laatste 30 zijn geplaatst, is vermoedelijk de oorzaak van arseenproblemaktiek in grondwater, (Harvey et al 2002)). De kwel kan zeer waardevol zijn voor ontwikkeling van natuur. In het kader van het meebewegen met het grondwater wil ik ervoor pleiten deze gradiënten maximaal te benutten en in te richten voor natuur. Voor sommigen zijn deze systemen kunstmatig, maar anderzijds blijken zij in de loop van de eeuwen over een stevige continuïteit te beschikken. Het gaat niet aan om zulke systemen links te laten liggen alleen omdat ze kunstmatig zouden zijn. Het is van belang om er een beleid voor te ontwikkelen dat ook ruimte aan het grondwater in Laag Nederland geeft. Zo is een van de moderne paradigma’s, afkomstig uit de Vijfde Nota, dat water bij voorkeur aan het einde van het systeem zou moeten worden ge34 wonnen, nadat het zijn ecologische functie heeft vervuld. Winning nadat het water zijn ecologische functie heeft vervuld impliceert welhaast het winnen van oppervlaktewater, aangezien één van de belangrijkste ecologische functies van grondwater bestaat uit kwel. Mogelijkheden hier invulling aan te geven bieden zich aan op plaatsen waar grondwater dagzoomt uit een groot infiltratiesysteem, en dat middels een beek, kanaal of polder over een groter gebied kan worden verzameld. Het verzamelen is essentieel om over een voldoend grote hoeveelheid te kunnen beschikken gedurende het hele jaar. Voorbeelden van dit soort systemen zijn polders met een min of meer lekke bodem langs de grote infiltratiegebieden van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe, zoals de Bethunepolder, die 30% van het drinkwater voor Amsterdam levert en de polder Horstermeer (geschikt voor brakwaterwinnning?). Ook langs de Oostrand van de Flevopolder, kwelt veel water op afkomstig uit het Veluwemassief. Met name dit water zou goede kansen moeten bieden voor verweving van een natuurkwelpolder met aftap voor de watervoorziening, dit in het licht van voornoemd paradigma. Het feit dat de winning dan oppervlaktewater betreft maakt dat het niet strijdig is met het beleid de grondwateronttrekking te stabiliseren. Wat betreft de Bethunepolder zijn Amsterdam en SBB rond 1992 de weg ingeslagen die leidt tot de ontwikkeling van een natuurpolder met waterwinning. Het is een directe invulling van winning aan het einde van het watersysteem, met mogelijkheid van een duurzame combinatie. Deze winning is reeds in 1930 ingezet tot wederzijds voordeel van bewoners en waterwinning: Een goede kwaliteit kwelwater en een stabiele aanvoer zijn verzekerd en er liggen grote kansen voor natuur, niet in het laatst door de financieringskracht van de waterleiding. Wij beschikken over een aantal van dergelijke systemen met alle potenties voor een duurzame combinatie van natuur en waterwinning. Maar het is wel oppervlaktewater, zij het van goede kwaliteit. Systeem in het grondwater Een wat andere invulling van hetzelfde principe, is om water toch bovenin het systeem te winnen, maar dit te compenseren met water dat onderaan het systeem verlaat, nadat het zijn ecologische functie heeft vervuld. Dit geschiedt momenteel op de Veluwe, bij Epe, waar beekwater wordt terug gevoerd en geïnfiltreerd. Hier wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke berging van het systeem. Het water kan doorgaand worden gewonnen, terwijl de infiltratie kan fluctueren afhankelijk van het regime van de beek. De plannen van Evides om bij Ossendrecht kwelwater van de Brabantse Wal te gaan infiltreren vormen een vergelijkbare insteek. Dit doortrekkend zouden ook randen van andere diepe polders in aanmerking kunnen komen, zoals die van de Haarlemmermeer. Hoe zinvol dit is valt nog te bezien. Meesturing door waterleidingbedrijven? Het voorgaande impliceerde reeds een zekere mate van meesturing van de drinkwaterbedrijven in de waterhuishouding. De afgelopen vijftig jaar is het neerslagoverschot met ca. 1 mm/jaar toegenomen van ca. 750 tot 800 mm/jaar. Deze trend in het klimaat maakt het door ons over de eeuwen ingerichte grondwatersysteem gevoeliger voor de extremen, die eveneens zijn toegenomen. De zeer natte jaren van 1998-2001 zijn daarvoor exemplarisch. Zij leidden tot aanzienlijke overlast in de agrarische sector en in stedelijk gebied. Kenmerkend voor Nederland is dat verschillende functies met volstrekt tegenstrijdige eisen ten aanzien van het grondwaterbeheer zo scherp tegen elkaar aanliggen. Deze strijdige eisen verhouden zich niet met het grondwatersysteem, dat ondergronds continu is. Het gevolg is dat steeds meer kunstgrepen moeten worden genomen om aan beide functies tegemoet te komen. Zo eisen bollenkwekers langs de rand van het duingebied bij De Zilk, dat Amsterdam de diepe grondwaterwinning aanzet ten behoeve de waterstand in hun percelen. Bij verdergaande vernattingsmaatregelen in het zuiden van de Amsterdamse Waterleidingduinen is een bufferzone noodzakelijk om de functies gescheiden te houden. Ruimte lijkt er echter niet te zijn. Dit kan leiden tot zeer technische en daarmee mogelijk niet duurzame maatregelen. In elk geval zal een oplossing moeten worden gevonden voor het uitstralend effect van de verhoogde stijghoogten in het diepe pakket. De invloed hiervan reikt tot enkele kilometers buiten het duingebied. Een oplossing lijkt te zijn dat WLB continu water zal moeten gaan onttrekken om deze invloed te neutraliseren. Het alternatief is verlaging van peilvakken in een groot deel van de Duin- en Bollenstreek, wat eigenlijk haaks staat op het nationaal beleid. Ook in deze peilvakken zijn specifieke technische oplossingen nodig zoals een bijzondere sturing om in de gescheiden vakken voldoende berging te bewerkstelligen. Inmiddels intensiveren zowel agrariërs als gemeenten in de streek hun eigen drainages, waardoor het bergend vermogen van de regio verder afneemt; een in het licht van WB21 ongewenste ontwikkeling. Op de langere termijn, bij verdere zeespiegelrijzing, mag worden verwacht dat van de duinwaterleidingen een bijdrage wordt gevraagd aan het beheersen van de ondergrondse indringing van zeewater. Bij ontwikkelingen in de richting van diepinfiltratie bieden zich hiertoe mogelijkheden. In de Verenigde Staten zijn zulke zeewaterbarrières al vanaf de vijftiger jaren in bedrijf. Capaciteit door kunstmatige infiltratie Aangezien elke onttrekking een zekere invloed heeft op de omgeving, stelt de maatschappij grenzen aan wat zij nog acceptabel acht. Dit is onder anderen verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, die eist dat de groei van de grondwateronttrekking voor de drinkwatervoorziening in 2000 moet zijn gestopt. De Europose Kaderrichtlijn Water vereist dat de vast te stellen grondwaterlichamen in 2015 in een goede chemische en kwantitatieve toestand verkeren (Kabinetsnota, 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2003). De goede 35 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling kwalitatieve toestand houdt in dat er geen verslechtering optreedt van terrestrische en aquatische ecosystemen die direct van dit grondwater afhankelijk zijn. De goede kwantitatieve toestand houdt in dat grondwateraanvulling en onttrekking met elkaar in evenwicht zijn, maar evenzeer dat geen significante nadelen optreden voor terrestrische of aquatische ecosystemen. Het laatste impliceert dat voor nieuwe onttrekkingen in grondwatersystemen dit zal moeten worden aangetoond, hetgeen kennis vergt van de draagkracht van ecosystemen, zoals momenteel in een BTO-Kiwa project wordt onderzocht. De Kaderrichtlijn kan ook consequenties hebben voor de gebieden die nu als verdroogd en daarmee als niet in goede kwantitatieve toestand worden aangemerkt. De voorgestelde grondwaterrichtlijn (Commissie voor de Europose Gemeenschappen, 2004) regelt niets voor de kunstmatige infiltratie. Het risico bestaat dat kunstmatige infiltratie wordt gezien als het indirect in de ondergrond lozen van potentieel vervuild oppervlaktewater (Rijswick & Freriks, 2004). Dit geldt trouwens ook voor oevergrondwater. In dit geval ontstaat mogelijk een probleem voor de continuïteit van de Kunstmatige infiltratie. Er zijn door de VEWIN inmiddels voorstellen richting Brussel gezonden om deze lacune op te vullen met een apart regime voor kunstmatige infiltratie (Rijswick & Freriks, 2004). Echter ook in fysiek kwantitatief opzicht is het volstrekt helder dat er een grens is aan de van grondwateronttrekking. Een neerslagoverschot van 1 mm/dag, dat als representatief voor de Nederlandse situatie mag worden genomen, impliceert een volume van 365000 m3/jaar aan voeding van het grondwater per km2. Stel dat hiervan de helft winbaar zou zijn; een stad als Amsterdam met zijn verbruik van 100 miljoen m3/jaar, zou dan een beslag leggen op het grondwater over van een gebied ter grootte van ruim 500 km2 ofwel vijftien maal het oppervlak van de Amsterdamse Waterleidingduinen, respectievelijk een gebied zo groot als hele Veluwe. Hiermee is duidelijk dat grondwater uiteindelijk geen of nauwelijks een optie is voor 36 grote steden in een dichtbevolkt land als het onze. Bij grondwaterwinning zullen zij onvermijdelijk een groot beslag leggen op de omgeving, dan wel zich bezondigen aan mijnbouw, zoals in veel steden in droge gebieden het geval is. Rekenen we met een waterverbruik 50 m3/hoofd/y dan vergt elk van ons de helft van het neerslagoverschot op een oppervlak van 250 m2 of wel allen tezamen 13% van het totale landoppervlak. Een uitweg van dit dilemma kan worden gevonden in kunstmatige aanvulling met oppervlaktewater dat mogelijk van elders wordt aangevoerd; uiteraard wordt dat water tevoren gezuiverd. De capaciteit van het grondwatersysteem kan dan drastisch worden vergroot. Voor de Amsterdamse Waterleidingduinen, bijvoorbeeld, bedraagt de productie ca. 5 maal de natuurlijke aanvulling. De kunstmatige infiltratie combineert voordelen van grondwater met een beperkt ruimtebeslag. Uiteraard is kunstmatige infiltratie alleen mogelijk als oppervlaktewater beschikbaar is. Dat is lang niet overal zo, maar in Nederland wel. We zouden in het licht van de capaciteit eens een vergelijking kunnen maken tussen een bedrijf van de omvang van zeg 200 miljoen m3/a, dus ongeveer zo groot als het voormalige Waterbedrijf de Brabantse Biesbosch, om te laten zien wat mogelijk is indien een voldoende dik watervoerend pakket voorhanden is, zeg 100 m. Kiezen we een gemiddelde verblijftijd van een half jaar, dan is zo’n 3 km2 nodig om de benodigde verblijftijd en menging te verkrijgen, met als bonus een hygiënisch betrouwbaar water van een nagenoeg constante temperatuur. Dit is de helft van het oppervlak van de Biesbosbekkens; het is ook een twaalfde van het oppervlak van de Amsterdamse Waterleidingduinen. Zouden we in de Waterleidingduinen 10 km2 diep pakket hiervoor te reserveren met een dikte van 50 m, dan ligt hier een potentie van 350 miljoen m3/a. De factor 5 verschil met de capaciteit van het huidige systeem komt omdat we nu maar zo weinig van de bodem gebruiken; alleen de bovenste 15 m, en alleen een beperkt deel van het gebied. Systeem in het grondwater Voorraadvorming versus risicobeheersing? Gezien het gebrek aan ruimte is een vraag die in de toekomst moet worden beantwoord, in hoeverre een infiltratiesysteem zodanig kan worden gemaakt en bedreven dat onderbrekingen niet meer voorkomen. Dus: infiltreren en winnen zonder fysieke voorraadvorming; dit omdat in veel gevallen bij infiltratie in diepere lagen met semispanningswater het stoppen van de onttrekking onaantrekkelijk zal zijn, wegens de consequenties van onder andere zettingen. Tot nu toe is aanwezigheid van een fysieke overbruggingsvoorraad rotsvast uitgangspunt bij grote systemen die van oppervlaktewater gebruik maken. Dat was volstrekt begrijpelijk in de periode dat deze systemen ontstonden, t.w.: de jaren vijftig, zestig en zeventig. 1. De kwaliteit van het oppervlaktewater was erbarmelijk en liep steeds verder achteruit. 2. De infrastructuur was beperkt, men lag voor één anker. 3. Een alarmsysteem moest nog worden opgebouwd. 4. Samenwerking op de schaal van een heel stroomgebied was nog onbekend. 5. De zuivering was eenvoudig (alleen snelfiltratie) 6. De kennis over de bodempassage was beperkt Deze punten gelden niet of nauwelijks meer, immers: 1. De kwaliteit van het oppervlaktewater is drastisch verbeterd 2. De infrastructuur kent minimaal twee ankers 3. We beschikken over een uitgebreid alarmsysteem 4. We beschikken over afspraken met de oppervlaktewaterbeheerder om een vervuiling snel voorbij de spoelen 5. De resultaatverplichting van de KRW belooft verdere structurele verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater 6. We beschikken over een voorbehandeling (die eenvoudig maar effectief kan zijn) 7. De voorgestelde lange verblijftijd (half jaar) zorgt voor een zeer grote afvlakking en aan- zienlijke afbraak van stoffen in het geval die ongezien zouden passeren. 8. We beschikken over een uitgebreide, geavanceerde nazuivering 9. De zeer constante kwaliteit en temperatuur van het teruggewonnen water stabiliseert het nazuiveringsproces Is dit vloeken in de kerk? Het lijkt mij niet echt. Immers de talloze oeverfiltraat- en oevergrondwaterwerken in het hele Rijnstroomgebied zijn ook in staat dag in dag uit goed water te leveren aan miljoenen burgers. Het idee bij de infiltratie met lange verblijftijden is dus: nooit stoppen, maar zorgen voor een adequate nazuivering en risicobeheersing van de bronnen. De vraag moet natuurlijk gesteld worden wat dit betekent voor de kwaliteit van het grondwater in verband met het infiltratiebesluit? Het vermoedelijke antwoord zal zijn, dat dit met de huidige en beloofde toekomstige kwaliteit van het oppervlaktewater weinig of niets betekent (zie ervaringen Duinwaterbedrijven, Stuyfzand, 2003). We maken ons in dit land zeer druk over de kwaliteit van het infiltratiewater. Dit uit zich in het infiltratiebesluit en in vergunningsvoorwaarden die op veel punten strenger zijn dan de normen voor drinkwater. Dit is natuurlijk prima waar het gaat om bescherming van de ecologie, dus waar het water in contact komt met ecosystemen. Het is ook prima waar het gaat om te voorkomen dat watervoerende lagen onherstelbaar worden verontreinigd. Maar met de huidige systemen, is noch het een noch het ander het geval. Gaan we uit van het gebruik van diepere pakketten, en winnen we terug wat we infiltreren, dan is er geen aanraking met terrestrische of aquatische ecosystemen. Nemen we in aanmerking de goede kwaliteit van het tegenwoordige oppervlaktewater, dan volstaat reeds een beperkte zuivering om nagenoeg altijd te voldoen aan het infiltratiebesluit. Het risico van incidentele afwijkingen en incidenten is klein want kunnen met risicobeheersmaatregelen op stroomgebiedsniveau worden beperkt en we kunnen het tweede anker inzetten. 37 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Met de kaderrichtlijn in werking zal het in de toekomst eenvoudiger worden aan het infiltratiebesluit te voldoen (ervan uitgaande dat de huidige restanten bestrijdingsmiddelen en nieuwe stoffen beheerst kunnen worden (Kabinetsnota 2004, Zwolsman et al, 2004)). Mogelijk vervalt dan deze problematiek. De effecten op de bodem moeten feitelijk integraal worden afgewogen tegen alternatieven, zoals de opslag in bekkens danwel tegen directe zuivering. In bovenstaand, mogelijk toekomstig concept van kunstmatige infiltratie wordt de bodem alleen nog gebruikt voor de functies afvlakking c.q. menging en afbraak van pathogenen. Er zullen ook andere stoffen kunnen worden omgezet, afgebroken of geadsorbeerd, voor zover die in het water voorkomen Dat is meegenomen, maar de schone belofte van de kaderrichtlijn en onze ambitie moet het zijn dat deze stoffen niet in het water voorkomen. Dynamische berging, fysieke voorraad Met de continu-infiltratie wordt geen wezenlijk beslag gelegd op de in ons land steeds schaarsere ruimte. Anders ligt dit als de inlaat wél onderbroken moet kunnen worden, dus bij fysieke voorraadvorming, waarbij gebruik wordt gemaakt van de variatie van een vrije grondwaterspiegel. Deze kan tijdelijk kan worden verlaagd indien water nodig is. Fysieke voorraadvorming is mogelijk in de duinen en de hogere zandgronden. Kunstmatige infiltratie biedt de mogelijkheid om de netto grondwateronttrekking te verminderen of zelfs tot nul te reduceren, maar in tijden dat geen goed water beschikbaar is in te teren, wat gepaard gaat met een daling van de grondwaterstanden. Heeft dit dan geen effect op kwel en grondwatergevoelige vegetaties langs de randen van het systeem, waar het water dagzoomt? Dat hangt ervan af hoe groot het systeem is. Voor een groot systeem als de Veluwe blijkt dit nagenoeg nihil. Het systeem is namelijk zo traag, dat, indien staking van de aanvoer slechts van beperkte duur is, geen effect op de rand valt te verwachten. Stel de aanvoer in het midden van de Veluwe wordt 38 twee maanden onderbroken. De tijd die het duurt voor de invloed daarvan aan de rand op afstand R merkbaar is bedraagt t≈ R2S 2.25kD Voor representatieve waarden voor de Veluwe met doorlaatvermogen kD=6000 m2/d en bergingscoëfficiënt S=0.25 en R=10000 m, wordt dit 5 jaar. Een kortdurende onderbreking kan daarom geen effect op de rand uitoefenen, zeker niet als het geleende water weer snel wordt terug gegeven. Water lenen bij een stagnatie in de aanvoer van een dergelijk systeem is mogelijk zonder nadelige invloed. In conclusie, onze hoge zandgronden blijven in potentie een machtig instrument voor een veilige drinkwatervoorziening als het op berging aankomt. Wat echter niet moet gebeuren is dat we met zijn allen op de Veluwe gaan wonen. Het massief is immers ons grootste voedingsgebied voor grondwater. Er gaan wonen betekent dat het snel verontreinigd zou zijn. We kunnen het maar beter schoonhouden. Tijdelijke berging, ASR Een andere vorm van berging die zich sinds een aantal jaar sterk in de belangstelling mag verheugen is ASR, aquifer storage recovery (Pyne, 1995; Wakker et al, 2004; Bremer et al. 2004; Kooiman et al, 1999; Olsthoorn, 1999). Dit is de tijdelijke opslag van zoet water, soms drinkwater, in diepere lagen. Met name in de Verenigde staten en Australië is deze techniek sterk in opkomst (Pyne, 1995, Pyne, 2003). Ook in Nederland zijn experimenten uitgevoerd (Wakker et al, 2004). Onlangs is door IF-Technology en voorgesteld om 140 ASR putten in te zetten voor piekberging van boezemwater langs de Haarlemmermeer (Bremer et al, 2004). Een belangrijk aspect, dat tot nog toe in geen van de publicaties is uitgewerkt, is dat van de berging. In diepe gedeeltelijk afgesloten lagen, zoals overal in ons land voorkomen, kan op de Systeem in het grondwater termijn van meerdere weken netto geen water worden geborgen. Dit komt omdat elke druppel geïnfiltreerd water binnen het tijdsbestek van enkele weken leidt tot een even groot verlies aan water naar andere lagen en tenslotte naar het oppervlaktewater. De berging in termen van netto watervolume in de bodem is namelijk evenredig met de druk. Omdat de druk na stoppen van de injectie snel verdwijnt, verdwijnt ook het netto wateroverschot. Als de stroming stationair is geworden en de druk derhalve constant, verdwijnt er per seconde evenveel water uit het systeem als er wordt ingebracht. Gezegd moet worden: het water dat verdwijnt is niet hetzelfde water als het water dat is geïnfiltreerd. Deze bel infiltratiewater blijft in de buurt van de put, en kan ook weer worden terug gewonnen, zij het vaak met enig verlies door menging. Indien door deze opslag onbruikbaar brak of zout water wordt verdrongen door zoet water kan er sprake zijn van winst. Verdwijnt echter extra grondwater van goede kwaliteit uit het systeem, dan is er op het niveau van het grondwatersysteem in feite geen voordeel. Men kan en moet zich afvragen wat er op de schaal van het grondwatersysteem gebeurt als we zoet water injecteren in zout water. Bij de injectie wordt de druk verhoogd. Hierdoor verdwijnt grondwater uit het systeem. Dit is echter niet het verdrongen zoute water, maar het water aan de randen van het systeem, dat veelal zoet is. Wat gebeurt er met de zoutbalans van de laag waarin we zoet water injecteren? Omdat de injectielaag evenmin na injectie extra water bevat, zal na de injectie zout water zijn uitgetreden; in de regel is dit naar een ondiepere laag. De vraag is natuurlijk of dat erg is en of we dat willen en wat de consequenties daarvan zijn. Dat hangt stellig mede af van de schaal waarop de opslag plaats vindt. In Florida bleek bij continu injectie van behandeld afvalwater in afgesloten zoute pakketten toch besmetting van zoete aquifers voor te komen (Roeder, 2003). Het is daarom niet te verwachten dat de overheid heel hard zal staan te juichen bij grootschalige injectie in zoute pakketten. Hier zal het nodige onderzoek aan moeten gebeuren. Een ander bergingsaspect is de vraag in hoeverre ASR helpt tegen verdroging. Deze vraag is evenmin a priori eenduidig te beantwoorden. Ook hier is van belang dat de injectiedruk geheel verdwijnt tijdens de rustfase van de bergingscyclus. Dit impliceert dat tijdens de onttrekking onvermijdelijk verlagingen van de grondwaterstanden zullen optreden, alsof de voorraad niet bestond. Dit is een rechtstreeks verdrogingsaspect, dat van geval tot geval goede analyse behoeft. Het grootse milieuproject aller tijden is het Comprehensive Everglades Restoration Project (CERP), dat 30 jaar gaat lopen en bijna 8 miljard dollar gaat kosten. Essentieel onderdeel van de CERP zijn 330 ASR putten voor een bedrag van 2 miljard dollar. Deze putten, 200-300 m diep, hebben een gezamenlijke capaciteit van bijna 4 miljoen m3/d (equivalent met 1.5miljard m3/j, of 500 m3/h/put (Renken et al, 2002)). De putten zullen voor tal van onderdelen van het plan worden ingezet. Hun taak is overschotten tijdens het natte seizoen te bergen voor voeding van de Everglades tijdens het droge seizoen. Ook, of misschien wel juist in Florida staat het grondwater in contact met het talrijke oppervlaktewater en wordt op seizoensbasis dus netto geen water opgeslagen. De vraag is dan ook in hoeverre we hier te maken hebben met een groot rondpompsysteem, waarbij het gewonnen water rechtstreeks terugvloeit naar de pompende putten. Gezien de enorme schaal is dit mijns inziens de meest wezenlijke vraag van ASR. Geen woord hierover in de stukken die ik tot nu toe onder ogen kreeg. Veel discussie is er daarentegen over de toelaatbaarheid om het water ongezuiverd te infiltreren. (Georgia heeft uit angst voor infiltratie van ongezuiverd water als enige staat een moratorium op ASR, ter bescherming van haar belangrijkste Aquifer). Kortom, ASR mag zich verheugen in grote belangstelling. Wil dat nu zeggen dat dit voor ons land geheel nieuw is? Nee, want al in de jaren 70 beschikte PWN op Texel over een ASR, met seizoensberging van destillaat van de elektriciteitscentrale, om beter aan de piekvraag gedurende het zomerseizoen te kunnen voldoen. 39 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Voorts zijn er in het Westland, c.q. de B-Driehoek (Berkel, Bergschenhoek, Bleiswijk) zo’n honderd ASR’s in bedrijf, in de vorm van gietwateropslag, waarvan ikzelf aan de wieg heb gestaan begin jaren tachtig. Deze installaties leiden regenwater van het glasdak door een filter en via een put in het eerste watervoerende pakket tussen 15 en 45 m diepte, dat licht brak water bevat. Het is tijd om deze systemen goed in kaart te brengen en ook goed juridisch te verankeren. Dan ontstaat ook niet meer de situatie zoals onlangs, dat de bellen opgeslagen water werden weggezogen door de bemaling van bouwputten van de Hoge Snelheidslijn. ASR kan ook in ons land een belangrijke rol gaan spelen, mits hydrologisch verantwoord. ASR kan als zodanig van belang worden in het flex-water concept, waarin water wordt opgevangen en opgeslagen in perioden dat het er is, van goede kwaliteit en wanneer voldoende zuiveringscapaciteit beschikbaar is, voor gebruik op een later moment. (Flex-water in USA: Tampa Bay Water optimaliseert de verdeling van de onttrekking over de puttenvelden wekelijks naar momentane draagkracht van de locale oppervlaktewatersystemen, (Gorelick, 2004)). Met name de kwaliteitsveranderingen tijdens de opslag zullen bepalend zijn voor toepassing in de praktijk. Deze hangen met name af van de geochemische eigenschappen van de laag en de mate waarin we in staat zijn het water te conditioneren. ASR heeft relaties met koude-warmteopslag, waarvan momenteel zo’n 200 installaties in Nederland zijn geïmplementeerd (mondelinge mededeling Willemsen, 2004, Elswijk & WIllemsen, 2002). Het zal duidelijk zijn dat deze vorm van bodemgebruik zich niet verdraagt met ASR in een en dezelfde laag in elkaars nabijheid. Op dit vlak zal ruimtelijke sturing in de nabije toekomst nodig zijn. Het wordt steeds drukker in de ondergrond. Piekberging met ASR In het kader van WB21 en de daaraan gekoppelde wateropgave is de vraag aan de orde wat onder40 grondse opslag via ASR kan bijdragen aan piekberging. Deze vraag is prangend, omdat ruimte voor water moeilijk te vinden is (Bremen et al, 2004). In het licht van het voorgaande is het niet a priori helder dat piekberging mogelijk is, in elk geval niet gedurende een substantiële tijd, aangezien de opgebouwde druk, waarmee de berging evenredig is, binnen korte tijd weer geheel is weggeëbd. Deze vraag is echter redelijk eenvoudig analytisch te beantwoorden. We beschouwen hiertoe een put met injectie Q [m3/d] in een laag met doorlaatvermogen kD [m2/d] afgedekt door een kleilaag met weerstand c [d] en rekenen uit hoe groot de maximale berging kan zijn. Deze wordt bereikt als de stroming stationair is geworden. De toename van de stijghoogte s [m] of afstand r [m] van de put voldoet dan aan de formule van De Glee: s= Q ⎛r⎞ Ko , r = kDc 2πkD ⎜⎝ λ ⎟⎠ ∞ De berging Vs zelf bedraagt dan 2πS ∫ rsdr 0 ofwel: VS = ∞ QS ⎛r⎞ rK o ⎜ ⎟ dr = kD r ↓∫0 ⎝λ⎠ ∞ Qλ 2 S Qλ 2 S ξK o ( ξ )dξ = = QSc ∫ kD ξ↓ 0 kD Met andere woorden, de berging is evenredig met de injectie Q, de elastische bergingscoëfficiënt S [-] en de weerstand van de afdekkende laag, c [d]. Aangezien voor de Nederlandse situatie S=0.001 en c=1000 d als min of meer representatieve getallen mogen worden beschouwd, impliceert dit de maximale berging ongeveer gelijk is aan het volume dat in 1 dag wordt geïnjecteerd. Als we de grafieken van de niet-stationaire verloop beschouwen (Hantush-curves, zie elk boek over geohydrologie), zien we dat de stationaire situatie voor een representatief punt, r = λ wordt bereikt voor t> λ 2S = 2.5Sc 0.4kD Systeem in het grondwater met de waarden van hiervoor komt dit nier op t>2.5 d. De conclusie hieruit is, dat piekberging in de ondergrond, op de schaal van een dag en bijvoorkeur minder dan een dag, inderdaad mogelijk is. Bij een piekopslag gedurende 18 uur, zoals voor de Haarlemmermeer is aangegeven (Bremer et al, 2004), blijkt dat (met de voornoemde getallen) op t=18 uur nog ca. 75% van het in de 18 uur ervoor geïnjecteerde water elastisch in de bodem is opgeslagen en dat ca 25% dan reeds is reeds weggelekt. Het dan nog opgeslagen volume (75%) lekt ook weg binnen 2.5 dagen na het stoppen van de injectie. Met andere woorden, een groot aantal ASR’s in een polder, zoals in de B-Driehoek kan de piekafvoer van het gemaal substantieel verminderen. De uitmaling wordt minimaal in de orde van 1 dag uitgesteld. De lek naar boven komt voor het overgrote deel terecht in het grondwater van de bovenliggende laag. Afhankelijk van bergingscapaciteit van dit (freatische) water zal het vervolgens snel of traag worden afgegeven naar het oppervlaktewater. Echter, zelfs zonder berging in het bovenliggende pakket, ontstaat een vertraagde afvoer in de orde van 1 dag. Is er wél berging in het bovenliggende pakket, dan is de vertraging een belangrijk stuk groter. Juist bij clusterbuien kan dit een belangrijk aspect zijn voor de waterbeheerder. Voor de voorgestelde piekberging langs de Haarlemmermeer komt de werking hierop neer dat de 1 miljoen m3 uit de Ringvaart die binnen 18 uur via 140 putten zou worden geïnjecteerd binnen enkele dagen in een zone van zo’n 3000 m aan weerszijden van de Ringvaart terugkomt als extra kwel. Deze kwel is overigens gemiddeld slechts zo’n 2 mm. Piekopslag op de tijdschaal van een deel van de dag is derhalve mogelijk. De zin van wel of niet terug winnen is punt van nader onderzoek. Belangrijke vragen zijn derhalve hoe het staat met de kwaliteit van het geïnjecteerde water en, bij injectie in een laag met brak water, wat dat precies mee gebeurt. In de Haarlemmermeer waar zoute kwel reeds optreedt kan dit verwaarloosbaar zijn. Conclusies De winning van grondwater staat de laatste jaren in de belangstelling en onder druk door: Europees en nationaal beleid, verontreiniging, verzilting, verstedelijking (grondwaterbescherming). De groei van de grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening is voorbij; uitbreiding geschiedt nog middels ecologische geoptimaliseerde kunstmatige infiltratie (Limburg, Zeeland, Monster) Diverse concepten en onderzoek zijn noodzakelijk om in de toekomst capaciteit te behouden (Stedelijk water, brak water, flex-water, draagkracht watersystemen). Kunstmatige infiltratie als bewezen techniek met groot potentieel een belangrijke optie voor de toekomst in een land met zoveel geschikte bodem en zo weinig ruimte. ASR neemt een steeds sterkere vlucht internationaal, en mogelijk ook nationaal. ASR biedt kansen onder hydrologische en chemische voorwaarden. ASR is bruikbaar voor piekberging. Meebewegen: winning aan het einde van het watersysteem, is een optie voor innige verweving van winning en natuur in kwelgebieden. Brakwaterwinning, van groot belang internationaal. Waterschappen sturen het grondwater al lang, gaan waterleidingbedrijven straks meesturen? De Europese Kader Richtlijn Water biedt veel kansen voor milieu en de drinkwatervoorziening. Hiernaast is er mogelijk ook een nadeel: A) De huidige verdrogingstoestand van bijvoorbeeld duingebieden lijkt strijdig met goede kwantitatieve toestand; B) Kunstmatige infiltratie mogelijk gezien als potentieel inbrengen van verontreinigende stoffen. C) Onduidelijk is vooralsnog hoe de aanwezigheid van kunstmatig geïnfiltreerd water in de bodem wordt gewaardeerd. Het is van groot belang dat kunstmatige infiltratie onder een specifiek regime wordt gebracht. 41 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Literatuur Anoniem (2004) Omgevingsplan Flevoland, 2006. Contourennota. Provincie Flevoland. Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (1995) Commissie van de Europese Gemeenschappen (2003) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging. Com(2003)550 Definitief 2003/0210(COD). Commissie Integraal Waterbeheer CIW (2004), Samen leven met grondwater, visie op het voorkomen en oplossen van stedelijke grondwaterproblemen. CIW projectgroep “Grondwater in de stedelijke Leefomgeving” Postbus 20906; 2500 EX Den Haag. Feb. 2004, 72pp. Freeze, RA Cherry, JA (1979) Groundwater. Prentice Hall, Englewood Cliffs NJ. ISBN 0-13-3653129. 604pp. Bremer, D, J van den Adel, B. Drijver & G. Willemsen (2004) Ondergrondse waterberging als alternatief voor bovengrondse piek- en seizeonsberging. H2O (2004)19-89-92. Dufour, FC (1998) Grondwater in Nederland. NITG, TNO, ISBN 90-6743-536-8. 264pp. Elswijk, RC van & A. Willemsen (2002) Well fields for aquifer thermal energy storage; groundwater as a storage medium for renewable energy. In Dillen (Ed) Management of Aquifer Recharge for Sustainability. Swets & Zellinger, Lisse ISBN 905809 527 4, 375378. Glennon, R (2002) Water Follies. Groundwater pumping and the fate of America’s fresh waters. Island Press, Washington etc. ISBN 1-55963-400-6. Gorelick, S (2004) Invited Presentation on Conference FEM-Modflow, Carlsbad, Sept. 2004. Harvey, (2004) Invited presentation on Conference FEM-Modflow, Carlsbad, Sept. 2004. See Harvey, 42 C.F. (2002) Arsenic in Bangladesh drinking wells may be linked to crop irrigation, MIT study finds: http://web.mit.edu/newsoffice/2002/bangladesh.html Jonge, HJ de & P Dammers (2003) Waterwinning in Meijendel: rivierwater in de Duinen. In: Dwars door de duinen een verkenningstocht van Den Haag naar Noordwijk. ISBN 90800-31178. 61-63. Kabinetsnota (2004) Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland, van beelden naar betekenis (April 2004) Kinzelbach, W, P. Bauer, P. Brunner & T. Siegfried (2004) Modelling for Sustainable Groundwater Management in Arid and Semi-arid Environments. Proceedigs of the FEM-Modflow conference, Carlsbad, Tscech Repubic, Sept. 2004 Kooiman JW, R. Kloosterman & E. Castenmiller, (1999) ASR aanzienlijke besparing door beheer ondergondse drinkwatervoorraden. H2O (1999)2513-15 Landreth, GW & Wadzuk BM (2003) Agricultural water use in the Southern High Plains: The decline of the Ogallala aquifer. Semester Project CE385D McKinney (pdf http://civilu.ce.utexas.edu/stu/ wadzukbm/ogallalapaper.pdf) Meuleman, A. (2003) Grondwateronderzoek in de Schijnwerpers. Kiwa, niet openbaar. Olsthoorn, TN (1999) Reactie op artikel Aquifer Storage Recovery in H2O (1999)25-43 in H2O(1999)26-44 Peters, JH, QL Slings, A Stakelbeek (1990) Open Infiltratie Nieuwe Stijl; integrale ontwikkeling van natuur en techniek bij renovatie van een open infiltratiesysteem. H2O. Postel, S (1999) A pillar of sand. Can the irrigation mircacle last? WW Nortan & Company Ltd. ISBN 0-393-31937-7. Systeem in het grondwater Pyne, RD (1995) Groundwater Recharge & Wells, a guide to aquifer storage recovery. CRC Press. Pyne, RD (2003) Water quality in Aquifer Storage Recovery (ASR) Wells. ASR Systems LLC, Gainsville, Florida. Paper presented for the AWWA-FL, annual meeting, Orlando, Fl, 18 Nov. 2003. (http://asrsystems.ws/fatestudy/Documents/ASRPoPa111503. pdf) Ramaker, A. (2001) De gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de waterleidingbedrijfstak. Kiwa 11.1418.010, Nieuwegein, 85pp. Regeringsbeslissing Vierde Nota Waterhuishouding (feb. 2000) Renken, RA, MW Fies & SB Komlos (2002) Technical Considerations for a Large Network of ASR wells in teh Comprehensive Everglades Restoration Program. In USGS Artificial Recharge Wokshop Proceedings, April 2-4 2002, Sacramento, California. (GR Aiken & EL Kuniansky (Eds). USGS Open-File Report 02-89). Rijswick, HFMW & AA Freriks (2004) Consequenties van de nieuwe Grondwaterrichtlijn voor duininfiltratie en oeverfiltratie ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Advies in opdracht van de VEWIN. Centrum voor Omgevingsrecht- en beleid. Universiteit Utrecht. Acher Sint Pieter, 200, 3512 HT Utrecht. 030-2539352. Roeder, E. (2003) Aquifer Storage and Recovery in Florida A Legistive Attempt te Defince Space under Uncertainty. Stuyfzand, PJ (1993) Hydrochemistry and Hydrology of the Coastal Dune Area of the Western Netherlands. PhD, Free University of Amsterdam, ISBN 90-74741-01-0. Wakker, JE. Castenmiller, R. Beckers & PJ Stuyfzand (2004) Aquifer Storage Recovery in Limburg technisch haalbaar. H2O, (2004)17-19-22 Wilson, BB, Young, DP, Buddemeier, RW (2002) Kansas Exploring relationships between water table elevations, reported water use and aquifer lifetime as parameters for consideration in aquifer subunit delineations. Geological Survey Open File Report. 2002-25D, http://www.kgs.ukans. edu/HighPlains/OHP/2002_25D.pdf Zwolsman, JJG, Bernhardi, L, IJpelaar GF, Berg, GA van den (2004) Bescherming drinkwaterfunctie. Bescherming van oppervlaktewater voor de drinkwatervoorziening onder de Europese Kaderrichtlijn Water. VEWIN, Rijswijk, 25 Okt. 20044, Nr. 2004/43/4243. 43 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 44 De Rijn als bron voor drinkwater De Rijn als bron voor drinkwater dr. P.G. Stoks Samenvatting De afgelopen decennia heeft de waterkwaliteit van de Rijn een spectaculaire verbetering doorgemaakt. Toch is er bepaald geen reden om voldaan achterover te leunen. De kwaliteitsverbetering heeft namelijk vooral betrekking op zogenaamde ‘klassieke’ verontreinigingen. Stoffen waar de waterleidingbedrijven vandaag de dag last van hebben, vertonen juist een tegenovergesteld beeld. Daarvan nemen de aangetroffen gehalten toe, bijvoorbeeld door de recente introductie van een stof (zoals het anti-klopmiddel MTBE in benzine) of door stijging van het gebruik. Daarnaast hebben nieuwe analysemethoden het aantonen van bepaalde stoffen (bijvoorbeeld NDMA) pas recentelijk mogelijk gemaakt. dr. P.G. Stoks RIWA-Rijn Het is niet eenvoudig om in een vroegtijdige fase politieke aandacht te krijgen voor emerging issues. De waterleidingbedrijven in het Rijnstroomgebied zijn tot nu toe ook erg behoedzaam in het aandacht vragen voor ongewenste kwaliteitsontwikkelingen, vooral vanwege mogelijke negatieve publiciteit c.q. onrust bij de consument en imagoschade voor drinkwater. Maar verwacht mag worden dat de consument heel goed in staat is onderscheid te maken tussen de kwaliteit van rivierwater en de kwaliteit van drinkwater. Het verleden Waterkwaliteitsproblemen bij drinkwaterbereiding Van oudsher is grondwater het meest in trek als bron voor de bereiding van drinkwater. In het westen van Nederland werd daarvoor het grondwater uit de duinen gebruikt, want dat was niet zout. Alleen Rotterdam gebruikt al sinds 1874 Rijnwater voor de drinkwaterbereiding. Toen er meer grondwater aan de duinen werd onttrokken dan er door regen werd toegevoegd, verdroogden de duinen bovengronds, terwijl er door de winputten zout grondwater werd aangetrokken. Om dit probleem te verhelpen, zijn de drinkwaterbedrijven in de jaren vijftig van de vorige door water verbonden 45 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 400 350 300 kg/s Cl 250 200 150 100 50 0 1875 1900 1925 1950 1975 2000 Figuur 1: Chloridevracht bij Lobith eeuw begonnen met het infiltreren van rivierwater in de duinen. Daarbij stuitten ze echter op de steeds slechtere waterkwaliteit van de Rijn. Het was toen nog heel normaal dat industrieën en steden hun afvalwater ongezuiverd op de rivier loosden. In de eerste helft van de vorige eeuw was vooral het chloridegehalte zorgelijk, veroorzaakt door lozingen van de Franse kalimijnen en de Duitse bruinkoolindustrie. Later kwamen daar oplosmiddelen, zware metalen en PAK’s bij. Naast de industrie was ook de landbouw een belangrijke verontreinigingsbron. De hoge gehalten aan vooral chloride en fenolen hadden een negatieve invloed op de kwaliteit en de smaak van uit rivierwater gewonnen drinkwater. RIWA De waterleidingbedrijven ergerden zich aan de geringe voortgang die werd geboekt bij het verbeteren van de waterkwaliteit. De overheid greep te weinig krachtdadig in, vonden ze. In 1951 richtten de waterleidingbedrijven van Amster46 dam, Rotterdam, Den Haag en Noord-Holland de Rijncommissie Waterleidingbedrijven (RIWA) op. In 1973 en 1974 traden Belgische waterbedrijven toe die de Maas als bron voor (een deel van) hun drinkwatervoorziening gebruiken. Eind 1999 sloot zich het eerste Scheldebedrijf bij de RIWA aan, die inmiddels Vereniging van Rivierwaterbedrijven - RIWA heette. Beschouwde de RIWA zichzelf aanvankelijk vooral als een actiegroep die ten strijde trok tegen veroorzakers van waterverontreiniging en die overheden confronteerde met wetenschappelijk onderbouwde harde feiten en eisen, langzamerhand is het accent verschoven naar samenwerking. In 2002 is de organisatie aangepast aan de stroomgebiedbenadering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Onder de RIWA-koepel opereren drie zelfstandige secties voor de stroomgebieden van Maas, Rijn en Schelde met ieder een eigen directie en staf. De Rijn als bron voor drinkwater RIWA ARW AWBR Figuur 2: De IAWR, koepelverband van AWBR, ARW en RIWA De Rijnbedrijven meten in gezamenlijk overleg de waterkwaliteit, ontwikkelen meetmethoden om nieuwe stoffen te kunnen bepalen, doen speciale onderzoeken, voeren overleg met beherende instanties en leggen contacten met grote vervuilers. Mede op grond hiervan worden wensen en eisen geformuleerd die tot een verbetering van de waterkwaliteit moeten leiden. Als belangrijkste medium gelden daarbij de zogeheten Rijnmemoranda, die periodiek worden gepubliceerd en die als richtinggevend zijn bedoeld voor “decision makers” in de industrie en voor beleidsmakers en politici. Kwaliteitsverbetering Om de kwaliteit van het rivierwater te verbeteren, hebben de Rijnbedrijven ruim vijftig jaar lang tal van activiteiten ontplooid en vaak met succes. Te denken valt aan meetcampanjes waarbij de rioolmondingen van grote industriën werden bemonsterd en geanalyseerd, teneinde de lozers te confronteren met de resultaten, of aan het onderzoeken van de mutageniteit van het Rijnwater. Ten opzichte van de situatie in de zeventiger jaren zijn intussen spectaculaire kwaliteitsverbeteringen bereikt. Werd de Rijn in die tijd nog gezien als het riool van Europa, vandaag de dag voldoen sommige stoffen in het Rijnwater zelfs al aan normen die 3 2,5 2 mg/l μGL Internationale samenwerking RIWA-Rijn maakt op haar beurt deel uit van de in 1973 opgerichte IAWR (Internationale Arbeitsgemeinschaft der Wasserwerke im Rheineinzugsgebiet). In de koepelorganisatie IAWR zijn daarnaast de ARW (Arbeitsgemeinschaft Rhein-Wasserwerke) en de AWBR (Arbeitsgemeinschaft Wasserwerke Bodensee-Rhein) vertegenwoordigd. Tezamen omvatten ze alle 120 drinkwaterbedrijven in het Rijnstroomgebied. De gezamenlijke missie van de onder de IAWR samenwerkende bedrijven is een dusdanige kwaliteit van de grondstof (de Rijn), dat met louter eenvoudige zuiveringsmethoden, zoals bijvoorbeeld oeverfiltratie, onberisplijk drinkwater gemaakt kan worden. 1,5 1 0,5 Figuur 3: Cadmium-concentratie bij Lobith 0 1972 1977 1982 1987 1992 1997 2002 Figuur 4: Ammoniumconcentraties bij Lobith 47 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling voor drinkwater gelden! Bij een aantal verontreinigingen, zoals zware metalen, chloorhoudende oplosmiddelen en PAK’s, zijn reducties bereikt van soms bijna 100 procent. De visstand herstelt zich en de wens ‘de zalm terug in de Rijn’ is waarheid geworden. Zelfs zeldzame trekvissen, zoals de elft, worden weer gesignaleerd. Ook nationale en europese richtlijnen bieden tegenwoordig een krachtige bescherming. Het heden Nieuwe probleemstoffen De hierboven geschetste vooruitgang is echter geen reden om gerustgesteld achterover te leunen. De bereikte kwaliteitsverbetering betreft namelijk vooral de zogeheten “Klassieke” verontreinigingen: stoffen die in de voorbije decennia de grootste problemen veroorzaakten. De ontwikkelingen hebben echter intussen niet stil gestaan. Talloze nieuwe stoffen zijn in de afgelopen decennia ontwikkeld en op de markt gekomen, en beginnen nu op te duiken in het oppervlaktewater. Dergelijke nieuwe stoffen, emerging contaminants geheten, maakten (en maken nog steeds) geen deel uit van de voornoemde saneringsprogramma’s. Het gaat daarbij om een uiterst breed palet aan stoffen, variërend van geneesmiddelen, antibiotica en röntgencontrastmiddelen, natuurlijke en kunstmatige hormonen (“de pil”), tot allerlei additieven (geur-, kleur- en smaakstoffen, brandwerende middelen, coatings, weekmakers enz.). Opgemerkt moet worden dat onder “emerging contaminants” ook die stoffen kunnen vallen die al langer in de grondstof aanwezig zijn, maar die pas recentelijk voor analyse toegankelijk zijn geworden, als gevolg van verbeterde/nieuwe meetmethoden. Ook bepaalde microorganismen zoals Giardia, Cryptosporidium en allerlei virussen zijn pas de laatste jaren in beeld gekomen. Sommige van deze stoffen blijken onbedoelde bijwerkingen te hebben, bijvoorbeeld hormonale werking, of veroorzaken resistentie bij in het water levende micro-organismen. Van vele van deze stoffen zijn eventuele schadelijke eigenschappen echter niet bekend, zodat de 48 betekenis van hun aanwezigheid voor de drinkwaterproductie vooralsnog onduidelijk is. Deels blijken ze microbiologisch moeilijk afbreekbaar, passeren daardoor de rioolwaterzuiveringen en zouden kunnen doordringen in de drinkwaterbereiding. Over het algemeen zijn deze ‘nieuwe’ verontreinigende stoffen nu nog in lage tot zeer lage concentraties in het Rijnstroomgebied aanwezig, maar de aangetroffen gehaltes worden steeds hoger. Voor een belangrijk deel van dergelijke stoffen vormen communale rioolwaterzuiveringsinrichtingen (rwzi’s) waarschijnlijk de grootste bron. Effecten Er zijn aanwijzingen dat de aanwezigheid van geneesmiddelen en antibiotica in het water ertoe leidt dat bacteriën in toenemende mate resistent zijn voor antibiotica en dat organismen gedragsveranderingen vertonen. De heterogene groep hormoonverstorende stoffen (van natuurlijke en kunstmatige hormonen tot industriële stoffen met een onbedoelde hormoonwerking) wordt verantwoordelijk geacht voor geslachtsverandering die bij vissen is aangetoond. NDMA (nitrosodimethylamine) wordt vooral gevormd bij chlooraminering. De stof komt zowel voor in raketbrandstof als in kaas en rookvlees, maar ook in (industriële) effluenten en oppervlaktewater. NDMA is extreem kankerverwekkend. De EPA-norm voor drinkwater is 0,7 ng/l. Het RIVM en het Duitse BGM houden een norm van 10 ng/l aan. In Nederland zijn bij een eenmalige serie metingen gehalten tot 5 ng/l aangetroffen, maar in Duitsland zijn aanmerkelijk hogere waarden aangetroffen. Kennis vergaren Gezien de vele onduidelijkheden beijveren de drinkwaterbedrijven zich om informatie te verzamelen en onderzoek te doen naar organismen en de effecten van chemische stoffen. Het besef dat slechts ca. vijftig van de honderdduizend stoffen op de EINECS-lijst (de Europese inventarislijst van bestaande chemische handelsstoffen) aan voltooide risico-analyses zijn onderworpen, is bepaald verontrustend. De Rijn als bron voor drinkwater als er helemaal geen natuurvreemde stoffen in het rivierwater terechtkomen. Dat geldt niet alleen voor stoffen waarvan het toxicologische effect al is bewezen, maar – uit voorzorg – voor alle natuurvreemde stoffen. De IAWR vindt dat de drinkwaternormen maatgevend moeten zijn voor de Rijnwaterkwaliteit. Dit staat overigens op enigszins gespannen voet met de Kaderrichtlijn Water, die vooral een goede ecologische kwaliteit van de watersystemen tot doel heeft. Daarom is over dit thema in 2003 al een brief naar Brussel gezonden; tot op heden echter zonder reactie… Daarbij komt dat de lijst van emerging substances voortdurend groeit: jaarlijks komen er honderden potentiële probleemstoffen bij. Niet voor niets pleit RIWA-Rijn ervoor dat meer openheid wordt betracht bij de toelating van nieuwe stoffen, en dat bij de productie van nieuwe stoffen meer aandacht wordt geschonken aan de uiteindelijke gevolgen voor het oppervlaktewater (afbreekbaarheid). Zuiveringen Het is de vraag of de bestaande zuiveringen toereikend zijn om alle – deels onbekende – verontreinigingen te verwijderen. Een eenvoudige zuivering is doorgaans volstrekt onvoldoende. Zelfs zuivering met UV en H2O2 laat nog het nodige door. Politieke aandacht Uitgaande van de opvatting dat voorkomen beter is dan genezen, roept de IAWR de ‘politiek’ op om de gevaren van de nieuwe verontreinigingen te onderkennen en tijdig doeltreffende maatregelen te nemen. Immers, de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Rijn (ICBR) heeft De IAWR-doelstelling: kwalitatief goed Rijnwater dat na een eenvoudige zuivering geschikt is voor drinkwaterbereiding, kan alleen worden bereikt Oxybenzone Gemfibrozil Pentoxifylline Lopromide TCEP Metolachlor Atrazine DEET 0 20 40 60 % Removal 80 100 UV Only UV + 5 ppm Peroxide UV + 8 ppm Peroxide Figuur 5: Zuiveringsrendementen bij UV/Peroxide (data S. Snyder, Southern Nevada Water Authority, 2004) 49 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling in Rijn 2020 - Programma voor een duurzame ontwikkeling van de Rijn de IAWR-doelstelling overgenomen en de ministers van de landen die deel uitmaken van het stroomgebied hebben dat ICBR-actieprogramma onderschreven. Toch blijkt het in de praktijk niet zo eenvoudig om politieke aandacht te krijgen voor de kwestie van de emerging contaminants. Dat komt deels doordat het (nog) geen urgent probleem is. Bovendien is er minder publieke belangstelling voor ‘het milieu’. Daardoor is er ook minder betrokkenheid van de overheid bij het onderwerp. Daar komt bij dat de overheid tegenwoordig geneigd is minder te handhaven. Zij tracht door middel van convenanten meer verantwoordelijkheid bij maatschappelijke sectoren zelf te leggen. Tegelijkertijd voeren het bedrijfsleven en de landbouw een sterke lobby om regels te versoepelen. De consument als drukmiddel? De waterleidingbedrijven in het Rijnstroomgebied zijn altijd erg terughoudend geweest in het vragen van aandacht voor ongewenste kwaliteitsontwikkelingen. Zij waren bang voor mogelijke negatieve publiciteit die tot onrust bij de consument zou kunnen leiden en het imago van drinkwater zou kunnen schaden. De keerzijde van de medaille is echter dat er daardoor bij de overheden weinig “sense of urgency” is, en dus weinig animo om maatregelen te treffen. 50 Bovendien is de overheid in brede zin bijzonder beducht voor de, al dan niet vermeende, enorme kosten die gepaard gaan met de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Niet voor niets eiste de 2e Kamer een aanpassing van het ambitieniveau omdat gevreesd werd voor inperking van de landbouw, en neigen de waterbeheerders sterk naar zo klein mogelijke Beschermde Gebieden voor drinkwateronttrekkingen. Het zou daarom zinvol kunnen zijn om na te denken over een andere strategie. De ervaring leert dat het vertrouwen van de consument eerder wordt verkregen door een open houding, dan door het stilhouden van ongewenste ontwikkelingen.. Bovendien mag worden verwacht dat de consument heel goed in staat is onderscheid te maken tussen de kwaliteit van rivierwater en de kwaliteit van drinkwater. En het grote publiek heeft via internet sowieso toegang tot talloze informatiebronnen. Het op een goede manier mobiliseren van consumenten kan wellicht een probaat middel zijn om politieke aandacht te krijgen en daarmee vroegtijdige maatregelen te bewerkstelligen. Zo is het immers ook gegaan met de ‘klassieke’ verontreinigingen. Technologie kan ons helpen Technologie kan ons helpen ir. A.W.C. van der Helm, ir. Th.G.J. Bosklopper, ir. P.W.M.H. Smeets, ir. L.C. Rietveld 1. Inleiding Waterkwaliteit is van oudsher de belangrijkste drijvende kracht van de waterleidingsector. De ambitie van de gezamenlijke waterleidingbedrijven is te komen tot water van onberispelijke kwaliteit, op een duurzame wijze geproduceerd. Dit betekent dat waterleidingbedrijven continu bezig moeten zijn met het verbeteren van de huidige installaties en het anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in de kwaliteit van de bronnen, de watervraag, de zuiveringstechnologie en aanscherping van de normen. Bij het ontwerpen van een drinkwaterzuivering leidt het anticiperen op toekomstige ontwikkelingen over het algemeen tot robuuste en overgedimensioneerde zuiveringen. Dit geldt ook voor de drinkwaterzuiveringen van Waterleidingbedrijf Amsterdam (WLB Amsterdam). Door het beter benutten van de aanwezige overcapaciteit in de huidige zuivering kan de drinkwaterkwaliteit worden verbeterd en kunnen investeringen worden uitgesteld. Het beter benutten van de overcapaciteit in de zuivering werd in het verleden door WLB Amsterdam gedaan door optimalisatie van de individuele deelprocessen. De grenzen aan het optimaliseren van de deelprocessen zijn echter bereikt. De verwachting is dat een verdere verbetering alleen mogelijk is door het zuiveringsproces als geheel te benaderen. Dit wordt de integrale benadering genoemd. Om aan deze uitdaging invulling te geven is in januari 2003 het project PROMICIT1 gestart. PROMICIT is een samenwerkingsverband tussen Waterleidingbedrijf Amsterdam, Technische Universiteit Delft, DHV Water BV en ABB BV en wordt mede gefinancierd door SenterNovem. Het doel is een doorbraak te realiseren in de beheersing van de drinkwaterkwaliteit door het ontwikkelen van een inte- 1 ir. A.W.C. van der Helm TU Delft / DHV Water ir. P.W.M.H. Smeets TU Delft ir. Th.G.J. Bosklopper WLBA door water verbonden PROcess Modelling and Intelligent Control of Integral water Treatment 51 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Figuur 1: Processchema van productielocatie Weesperkarspel Eén van de processen die een belangrijke rol speelt in de integrale benadering van de productielocaties van WLB Amsterdam is de ozonisatie. Zo wordt de ozonisatie beïnvloed door de voorzuivering, doordat in de voorzuivering DOC verwijdering en pH verandering optreedt. De ozonisatie beïnvloedt !/# PATHOGENEN ZUURSTOF BROMIDE BROMAAT "- P( BICARBONAAT KOODIOXIDE CALCIUM CALCIUMCARBONAAT P( $/# !/# PATHOGENEN ZUURSTOF CALCIUMCARBONAAT BROMAAT "ZWEVSTOF ,ANGZAAMZANDFILTRATIE P( PATHOGENEN ZUURSTOF NITRIET NITRAAT AMMONIUM FOSFAAT ZWEVSTOF ALGEN /ZONISATIE P( PATHOGENEN ZUURSTOF AMMONIUM FOSFAAT ZWEVSTOF ALGEN 3NELFILTRATIE P( $## PATHOGENEN ZUURSTOF FOSFAAT ZWEVSTOF 7ATERLEIDINGPLAS #OAGULATIESEDIMENTATIE Bij een integrale benadering van de drinkwaterzuivering worden de invloeden van deelprocessen op navolgende deelprocessen en invloeden van verschillende deelprocessen op dezelfde waterkwaliteitsparameter meegenomen, zie figuur 2. Dit betekent dat de keuze voor de optimale instelling van een individuele processtap afhankelijk kan "IOLOGISCHACTIEVEKOOLFILTRATIE 2. De integrale benadering zijn van de keuze van de instellingen van andere processen. Hierbij wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit van het oppervlaktewater, die varieert door lange termijntrends (pesticiden, hormonen, chloride, bromide), seizoensinvloeden (temperatuur, algen, DOC, micro-organismen) en gebeurtenissen zoals hevige regenval. Tevens wordt rekening gehouden met variaties door procesgerelateerde gebeurtenissen zoals onderhoud en het spoelen van filters. Uit de veelheid van mogelijkheden die ontstaat is geconcludeerd dat integrale beslissingen moeilijk zijn te nemen zonder het gebruik van computermodellen. (ARDHEIDSREDUCTIE graal, dynamisch model van de productielocatie Weesperkarspel2, zie figuur 1, en het toepassen van het model voor een optimale geautomatiseerde besturing van de zuivering. De verwachting is dat deze ontwikkeling naast een verbetering van de waterkwaliteit ook een vergroting van de productzekerheid, een verlaging van de kosten en een vermindering van de belasting van het milieu oplevert. P( !/# PATHOGENEN ZUURSTOF ZWEVSTOF Figuur 2: Invloed van deelprocessen op navolgende deelprocessen 2 Weesperkarspel is één van de twee productielocaties van WLB Amsterdam en produceert jaarlijks 30 miljoen m3 drinkwater. De zuivering bestaat uit een voorzuivering op de vestiging Loenderveen en een hoofdzuivering op de vestiging Weesperkarspel. 52 Technologie kan ons helpen de biologisch actieve koolfilters, door vorming van AOC uit DOC en het afbreken van organische microverontreinigingen en is een belangrijke stap in de eliminatie van pathogene micro-organismen. vorming van bromaat een ongewenst neveneffect van het ozonproces en, daar waar het mogelijk is, moeten maatregelen getroffen worden om de bromaatvorming verder te reduceren. Om deze reden is bij het proefonderzoek ten behoeve van de modelvorming van ozonisatie de nadruk gelegd op de bromaatvorming, waarbij als randvoorwaarde is gesteld dat voldoende desinfectie gerealiseerd wordt. 3. Ozonisatie Ozon wordt toegepast op zowel productielocatie Weesperkarspel als Leiduin3. De ozon wordt gedoseerd in bellenkolommen, waarbij gasbellen met zuurstof of lucht en ozon door het water worden geleid en overdracht van ozon plaatsvindt tussen de gasfase en de waterfase. Daarna stroomt het water door contactkelders om het opgeloste ozon te laten reageren met de in het water aanwezige pathogene micro-organismen, zie figuur 3. 3.1 Bromaatreducerende maatregelen uit de literatuur In het verleden is veel onderzoek verricht naar bromaatreductie benaderd vanuit de chemie en hydrodynamica. Effectieve chemische maatregelen voor bromaatreductie zijn pH verlaging, toevoegen van ammonium, toevoegen van ammonium voorafgegaan door chloring, afvangen van hydroxylradicalen en afvangen van hypobroom zuur (Kruithof 1993, Galey 2000, Pinkernell 2001, Buffle 2003). Hydraulische maatregelen die zijn onderzocht voor bromaatreductie zijn de toepassing van getrapte versus ééntraps bellenkolommen, tegenstroom versus meestroom bellenkolommen en het injecteren van ozon in gasvorm in een leiding gevolgd door menging in statische mengers versus het gebruik van bellenkolommen (Gillogly Gedurende ozonisatie van bromide-houdend water wordt bromaat gevormd (Von Gunten 2003). Op Weesperkarspel is de bromaatvorming minder dan 0,5 µg/l bij een ozondosering van 1,75-2,25 mg/l en op Leiduin is de bromaatvorming 3 - 5 µg/l bij een ozondosering van 0,7 – 0,9 mg/l. Voor de huidige situatie voldoet WLB Amsterdam aan de Nederlandse drinkwaternorm voor bromaat van 5 µg/l (90-percentiel waarde). Desondanks is 5 10 15 20m 10,8m 1 5 5,0 4,5 M.V. 4 2 3 3 3 6 0,5 1 2 3 4 5 6 Ozon productie ruimte Bellenkolom Contactkelders Influent toevoer ruimte Ozon gas vernietiging Pompkelder Figuur 3: Ozondoseersectie van productielocatie Leiduin 3 Leiduin is één van de twee productielocaties van WLB Amsterdam en produceert jaarlijks 70 miljoen m3 drinkwater. Op zuiveringstation ir. Cornelis Biemond van WRK vindt voorzuivering plaats, het voorgezuiverde water ondervindt een duinpassage en de hoofdzuivering is op de vestiging Leiduin. 53 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 2001, Agutter 2001). Voor alle hydrodynamische maatregelen is geconcludeerd dat er slechts een klein verschil optreedt in bromaatvorming tussen de verschillende methoden en dat bromaatvorming hoofdzakelijk wordt bepaald door de chemische condities en niet door de hydraulische condities. Het veranderen van de chemische condities is voor productielocatie Leiduin echter niet wenselijk, waardoor er weinig mogelijkheden voor de reductie van bromaat overblijven. Bij alle hydraulische onderzoeken naar bromaatreductie is gebruik gemaakt van doseringsmethoden waarbij ozon in gasvorm in de te behandelen stroom wordt gebracht. Echter, bij de stofoverdracht van de gasfase naar de waterfase door middel van bellen ontstaan rond de bellen lokaal hoge pieken in de ozonconcentratie. Daarnaast is de menging van ozon in het water slecht door geringe menging van het water in de bellenkolom. Het eerst genoemde fenomeen is ongunstig voor de bromaatvorming en het tweede fenomeen is ongunstig voor de desinfectie. 600 l. vat Test water Om toch tot bromaatreductie te komen is een nieuwe methode ontwikkeld. Hierbij is de hypothese dat door het doseren van ozon in opgeloste vorm in de hoofdstroom, de lokale ozonconcentratie tot een minimum kan worden beperkt, wat een lagere bromaatvorming tot gevolg heeft. 3.2 Proefonderzoek bromaatreductie Om te onderzoeken in hoeverre de bromaatvorming kan worden gereduceerd door het doseren van ozon in opgeloste vorm aan een te behandelen hoofd54 stroom is een proefinstallatie gebouwd op laboratoriumschaal (100 l/h). Voor de ozonmodellering is ervoor gekozen om niet alleen de totale bromaatvorming te kunnen bepalen, maar ook de snelheid van de bromaatvorming en de snelheid van de ozonafbraak, afdoding van micro-organismen en AOC vorming. Dit is gerealiseerd door het water na menging door een teflon slang te leiden met een lengte van 63,85 m, een binnendiameter van 8 mm en met de hydraulische eigenschappen van een propstroomreactor. Op de slang zijn drieweg T-monsterkranen aangebracht zodat het mogelijk is het totale debiet tijdelijk af te tappen. Doordat de monsterkranen op verschillende afstanden van het doseerpunt zijn gesitueerd kunnen monsters worden genomen na verschillende contacttijden zodat bijvoorbeeld de ozonafbraak snelheid kan worden bepaald. De opstelling, de DOPFR (Dissolved Ozone Plug Flow Reactor), is schematisch weergegeven in figuur 4. Ozon gas vernietiging P F Ozon generator Monsterpunt Ozon bellenkolom 1.18 m 0.98 m 25 l. vat Milli-Q PID 1.02 m F Begin punt 63.85 m. PTFE Leiding 8 mm binnen diameter Pomp P F Druk meting Debiet meting Statische menger PID PID regelaar Figuur 4: Proefopstelling DOPFR Technologie kan ons helpen In de doseerstroom (5% tot 10% van de totale stroom) is een hoge concentratie ozon opgelost met behulp van een bellenkolom. Om te voorkomen dat tijdens de ozoninbreng in de doseerstroom bromaat werd gevormd is gebruik gemaakt van (bromide vrij) Milli-Q® water. De resultaten van de bromaatanalyses van het effluent van de DOPFR zijn weergegeven in figuur 5. Om het effect van het doseren van opgelost ozon te kunnen evalueren zijn in figuur 5 tevens resultaten weergegeven van bromaatvormingsexperimenten die zijn uitgevoerd in de proefinstallatie van Leiduin (5 m3/h) en in de praktijkinstallatie van Leiduin (1500 m3/h), die beide gebruik maken van conventionele bellenkolommen. Uit figuur 5 kan worden afgelezen dat bij een netto ozondosering van ongeveer 0,8 mg/l de bromaatconcentraties in de DOPFR 75% lager waren dan in de proefinstallatie en 85% lager dan in de praktijkinstallatie. Voor een netto ozondosering van 1,2 mg/l waren de gemeten bromaatconcentraties in de DOPFR 85% lager dan in de proefinstallatie. In de DOPFR zijn ook experimenten uitgevoerd met voor de praktijkinstallatie extreem hoge ozondoseringen van 1,7 en 2,1 mg/l. Bij een dosering van 1,7 mg/l was de bromaatconcentratie 4,1 µg/l en bij een dosering van 2,1 mg/l was de bromaatconcentratie 3,9 µg/l. De gemeten bromaatconcentraties overschrijden dus zelfs onder deze condities de norm van 5 µg/l voor de 90-percentiel waarde niet. Om te onderzoeken of de desinfectiecapaciteit bij dosering van opgelost ozon voldoende is, werd tijdens de experimenten in de DOPFR E. coli WR1 gedoseerd. Hieruit volgde dat de inactivatie voor E. coli WR1 in de DOPFR 4,5 log eenheden of meer bedroeg bij Ct-waardes van 0,05 mg·min/l. Uit vergelijking met hoge volume monsters van E. coli in de praktijkinstallatie bleek dat in de DOPFR een veel hogere desinfectie werd gerealiseerd dan met conventionele bellenkolommen, zie figuur 6. Uit de desinfectieproeven in de DOPFR en de praktijkinstallatie kon worden geconcludeerd dat voor verbetering van de desinfectie van de praktijkinstallatie verbetering van de hydraulische omstandigheden in de contactkelders van essentieel belang is. 3.3 Ozon modellering De datasets die zijn verkregen tijdens de experimenten in de DOPFR, de proefinstallatie en de praktijkinstallatie worden gebruikt voor het calibreren en valideren van een ozonmodel. Door het bepalen van de kinetiekparameters in de DOPFR voor de ozonafbraak, de bromaatvorming, de desinfectie en de AOC vorming, middels de afgeleide parameter UV254, is het mogelijk het ozonconcentratieprofiel tijdens ozonisatie te voorspellen. Dit wordt vervolgens gebruikt in de besturing voor 8 7 0) 6 DE (-log N/N Bromaat concentratie [µg/l] 10 8 6 5 4 3 4 2 2 1 0 0 0.6 0.8 1.0 1.2 1.4 Ozon dosering [mg/l] DOPFR Proefinstallatie Leiduin Praktijkinstallatie Leiduin Detectie limiet Figuur 5: Bromaatvorming in de DOPFR, proefinstallatie Leiding en praktijkinstallatie Leiduin 0.001 0.010 0.100 Ct (mg min/l) 1.000 10.000 DOPFR Leiduin praktijkinstallatie Leiduin praktijkinstallatie DE> Figuur 6: Desinfectiecapaciteit in de DOPFR en in de Leiduin praktijkinstallatie 55 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling het vaststellen van de benodigde ozondosering op productielocaties Leiduin en Weesperkarspel. verschoven naar een meer integrale aanpak. Dit zal leiden tot efficiënte, stabiele en betrouwbare drinkwaterzuiveringen, die zullen voldoen aan de strengere eisen voor de toekomst. 4. Eureka Het streven moet altijd zijn de bronnen voor de drinkwatervoorziening zo goed mogelijk te beschermen en vervuiling zo veel mogelijk tegen te gaan. Desalniettemin is het belangrijk om waar mogelijk innovaties en verbeteringen in de zuiveringstechnologie toe te passen om te komen tot de best mogelijke kwaliteit. Zo is het ozonisatieproces in de laatste jaren ter discussie komen te staan vanwege verscherping van de bromaatnorm. Gedreven door het vergroten van kennis van ozonisatie ten behoeve van de modellering blijkt het echter mogelijk tot nieuwe inzichten te komen en is een nieuw doseringsprincipe ontwikkeld waardoor de bromaatvorming sterk gereduceerd kan worden zonder toevoeging van chemicaliën. De dosering van opgelost ozon middels een voorbehandelde doseerstroom in combinatie met een ozoncontactruimte met propstroomkarakteristiek, is een veelbelovende werkwijze die mogelijkheden biedt voor toepassing in bestaande ozoninstallaties. Doordat een hogere desinfectie gerealiseerd kan worden bij een lagere bromaatconcentratie wordt het spanningsveld tussen beide parameters aanzienlijk verruimd. Naast het verkrijgen van inzicht en het vergroten van kennis is het werken aan de toepassing van modellen in de besturing van drinkwaterzuiveringen een belangrijke doelstelling. Intensievere samenwerking tussen technologen, besturingstechnici, automatiseerders en ICT’ers zal noodzakelijk zijn om in de toekomst verbeteringen te kunnen blijven realiseren. Het onderzoek zal moeten verschuiven van praktijkonderzoek naar een combinatie van praktijk met fundamentele model studies. De prioriteiten en doelstellingen zouden moeten worden 56 5. Literatuur Agutter, P, R. Lake, T. Burke and M. Chandrakanth (2001) Full-scale comparison of the use of static mixers and diffusers for ozone injection. Proceedings of 15th world ozone congress of the IOA, London 2001 Buffle, M. and U. von Gunten (2003) The chlorineammonia process for enhanced bromate minimization. Proceedings of AWWA WQTC, Philadelphia 2003 Galey, C., D. Gatel, G. Amy and J. Cavard (2000) Comparative assessment of bromate control options. Ozone: Sci. Eng. 22 267-278 Gillogly, T., R. Minear, G. Amy, R. Andrews and J.P. Croué (2001) Bromate formation and control during ozonation of low bromide waters. AWWA Research Foundation ISBN 1-58321-155-1 Gunten, U von (2003) Ozonation of drinking water: Part II. Disinfection and by-product formation in presence of bromide, iodide or chlorine. Water Res. 37 1469-1487 Kruithof, J.C., R.T. Meijers and J.C. Schippers (1993) Formation, restriction of formation and removal of bromate. Water Supply 11 331-342 Pinkernell, U. and U. von Gunten (2001) Bromate minimization during ozonation: mechanistic considerations. Environ. Sci. Technol. 35 2525-2531 Schone bronnen voor Evides Schone bronnen voor Evides ir. G. Vogelesang Samenvatting Evides gebruikt een breed spectrum van bronnen voor de productie van drinkwater en voor het maken van diverse watersoorten voor de industrie. Iedere bron heeft zo zijn specifieke kenmerken. Evides spant zich voortdurend in om zijn bronnen zo schoon mogelijk te krijgen en te houden en tracht zo alert mogelijk te reageren op eventuele bedreigingen. Desondanks hebben we moeten leren leven met het gegeven dat er veel inspanningen geleverd moeten worden om drinkwater en industriewater te maken dat aan alle kwaliteitseisen voldoet. Voor drinkwater zijn de normen van het Waterleidingbesluit maatgevend, terwijl er met de industrie contracten zijn gesloten waarin aangegeven is aan welke prestatie- en kwaliteitscriteria voldaan moet worden. 1. ir. G. Vogelesang Evides Evides – een veelzijdig waterbedrijf Evides is qua bronnen, zuiveringstechnieken en geleverde producten een veelzijdig waterbedrijf. Het bedrijf levert niet alleen drinkwater en verschillende kwaliteiten industriewater maar zuivert ook afvalwater. Bovendien is Evides internationaal actief (industriewaterproductie in Duitsland). De drinkwaterafzet bij de huishoudelijke klanten is nagenoeg stabiel, in tegenstelling tot de afzet van water voor de industrie die juist een sterke stijging vertoont omdat de industrie het in hun ogen te dure drinkwater is gaan vervangen door water ‘op maat’. Dit water ‘op maat’ wordt grotendeels gemaakt uit water afkomstig uit de Biesbosch bekkens. In afbeelding 1 is het verdringingsmechanisme van drinkwater naar water ‘op maat’ weergegeven. door water verbonden Drinkwater neemt op dit moment nog ongeveer tweederde deel van de waterafzet van Evides voor zijn rekening (zie afbeelding 2). De kengetallen van de drinkwateractiviteiten zijn in tabel 1 samengevat. 57 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling $RINKWATER 7ATER@OPMAAT M Afbeelding 1: Verdringing drinkwater door water ‘op maat’ Het distributiegebied omvat de hele provincie Zeeland en delen van de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant (zie afbeelding 3). In 2003 werd in totaal 76 miljoen m3 ‘water op maat’ geleverd. Enkele van de tien productielocaties die water leveren aan de industrie liggen ver buiten het eigen voorzieningsgebied, waaronder de ‘waterfabriek’ in Stade (Duitsland) die water levert aan een vestiging van DOW Chemical. Om een helder totaalbeeld te schetsen moet dus onderscheid gemaakt worden tussen de drinkwater- en de ‘water op maat’ activiteiten. Voor de drinkwaterproductie is Evides grotendeels afhankelijk van de rivier de Maas. Uit de vorm van het Maasstroomgebied kan worden afgeleid dat Evides niet ten onrechte gekozen heeft voor zijn logo met het zeepaardje. De tweede belangrijke bron vormen de grondwaterwinningen op de Brabantse Wal en het Eiland van Dordrecht. Qua grootte komt het Haringvliet in combinatie met duininfiltratie op de derde plaats. De ‘water op maat’ activiteiten bij de industrie stoelden aanvankelijk volledig op de inzet van Maaswater uit de Biesbosch spaarbekkens dat vervolgens verder gezuiverd werd conform de door de klanten opgegeven specificaties. De kwaliteit van dit water verschilt, al naar gelang de toepassing (van koelwater tot ketelvoedingwater). De laatste 5 jaar heeft Evides zijn activiteiten uitgebreid met diverse maatwerkinstallaties die als voedingswater zelfs brak of zout water gebruiken. Door deze ontwikkeling is het aantal in gebruik zijnde bronnen fors toegenomen zoals in afbeelding 5 is te zien. Als operator van zuiveringen heeft Evides de afgelopen jaren ook het waterspoor bewandeld, met als resultaat het exploiteren van twee industriële afvalwaterzuiveringen (Vlissingen en Schiphol), en sinds 2003 een grote huishoudelijke afvalwaterzuivering van 1,7 miljoen i.e. (rwzi Houtrust, Den Haag). Per 2007 komt daar een tweede rwzi van 1,3 miljoen i.e. bij (Harnaschpolder, Schipluiden). Evides beschikt daardoor dus ook over een nieuwe, vuile bron (afvalwater) die na de Drinkwater Landbouwwater Koelwater Tabel 1: Kengetallen drinkwateractiviteiten Aantal drinkwaterzuiveringen 9 Lengte leidingnet 12.500 kilometer Aantal aansluitingen 967.000 Inwoners in voorzieningsgebied > 2 miljoen Jaarlevering 160 miljoen m3 58 Gedestilleerd water Gedemineraliseerd water Industriewater Brielse Meerwater Afbeelding 2: Evides producten gemeten naar hoeveelheid Schone bronnen voor Evides Ruwwaterleiding Lokale vestiging industriewater Lokale vestiging drinkwater (inclusief productie) Opjager Pompstation zuivering drinkwater Afvalwaterzuivering Lokale vestiging drinkwater Industriewater productie Afbeelding 3: Distributiegebied en hoofdinfrastructuur transformatie tot schone bron (gezuiverd effluent) ingezet kan worden voor bijvoorbeeld industriewaterproductie of, in geval van extreme droogte zoals in de zomer van 2003, voor het voorkómen van regionale zoetwatertekorten (peilbeheer en doorspoeling). Per toepassing van de bronnen worden nu in het kort de bewaking, de kansen en bedreigingen, alsmede de groeiverwachting van de activiteiten geschetst. Daarbij spelen beestjes vaak een opmerkelijke rol. &RONTIÒRED%TAT 3TAATGRENS 3TAATGRENZE ,IMITEDESEAUXCOTIÒRES +USTWATERENGRENS +USTENGEWASSERGRENZE ,IMITEDERÏGION"ELGIQUE 'EWESTGRENS 2EGIONGRENZE De onlangs in Nederland ontdekte nieuwe ondersoort van het Zeepaardje “Hippocampus mosanus evides” +ILOMÒTRES Afbeelding 4: Het stroomgebied van de Maas 59 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Maas Brielse Meer Grondwater Polderwater Verrassend genoeg is deze doelstelling bijna letterlijk overgenomen in de Europese Kaderrichtlijn Water en geldt nu dus ook voor alle andere oppervlaktewateren in Europa waaruit drinkwater wordt gewonnen. Nw. Waterweg Haringvliet Elbe Overige Afbeelding 5: Gebruikte waterbronnen 2. Drinkwaterbronnen 2.1. De Maas Dé hoeksteen voor de drinkwaterproductie is al sinds 1973 de rivier de Maas met de daaraan gekoppelde Biesbosch spaarbekkens. Voor de technische bewaking van deze belangrijke bron wordt zeer nauw samengewerkt met Rijkswaterstaat (RIZA). De watervlooien en algen van de Evides-biomonitoringsystemen zijn bijvoorbeeld gehuisvest in het geautomatiseerde RIZA-meetstation Keizersveer en daarnaast zijn er sluitende afspraken gemaakt over de alarmering bij calamiteiten, zodat het inlaten van Maaswater in de Biesbosch spaarbekkens tijdig kan worden gestaakt. De beleidsmatige ‘waakhond’ voor deze bron is RIWA-Maas, de internationale belangenorganisatie van alle waterbedrijven die op Maaswater zijn aangewezen. Het kritisch volgen van de Internationale Maascommissie en het signaleren van ongewenste ontwikkelingen die de Maaswaterkwaliteit bedreigen zijn speerpunten van RIWA-Maas. De basis hiervoor is het unieke internationale meetnet van RIWA-Maas dat nu al meer dan 30 jaar bestaat. Het is mede aan de inspanningen van RIWA-Maas te danken dat de kwaliteit van het Maaswater de afgelopen 20 jaar in bijna alle opzichten gestaag is verbeterd. Wat de uiteindelijke doelstelling betreft is enig idealisme RIWA-Maas (en Evides) niet vreemd: “Het Maaswater moet zo schoon worden dat het weer met een ‘normale’ behandeling (dwz. zonder ozon, actieve kool, membraanfiltratie of andere ingewikkelde en geldverslindende zuiveringshoogstandjes) tot drinkwater kan worden gezuiverd”. Hoewel de Maas al met al een uitstekende bron voor de drinkwatervoorziening is, zijn er ook bedreigingen. Sinds het begin van de jaren ’90 baart vooral de hoge belasting met onkruidbestrijdingsmiddelen zorg. Het herbicide diuron bereikte in 1993 dermate hoge gehaltes in de Maas dat het inlaten van water in de Biesbosch spaarbekkens 7 weken lang moest worden gestopt. De gezamenlijke acties van Evides, RIWA-Maas en Vewin leidden er uiteindelijk toe dat het gebruik van diuron in Nederland in 1999 werd verboden. Toch is hiermee de kous nog niet af, want in België en Frankrijk is de stof nog toegelaten en in Nederland schakelden gemeenten en particulieren na het diuronverbod massaal over op een ander kwalijk onkruidbestrijdingsmiddel, namelijk glyfosaat (zie afbeelding 6). Overigens worden alle bestrijdingsmiddelen bij de drinkwaterzuivering in voldoende mate verwijderd. Gesteund door Evides heeft Vewin al vanaf 1998 juridische stappen ondernomen om het College Toelating Bestrijdingsmiddelen ertoe te dwingen de toelating van glyfosaat in te trekken, maar tot nu toe helaas zonder succes. Bedreigingen kunnen soms ook uit heel onverwachte hoek komen. Sinds de aanleg van de Biesbosch spaarbekkens begin jaren ’70 was de limnologie 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0,0 jan-94 jan-95 jan-96 jan-97 jan-98 jan-99 jan-00 jan-01 jan-02 jan-03 jan-04 Afbeelding 6: Glyfosaatgehalte in het Maaswater (Keizersveer) 60 Schone bronnen voor Evides van de bekkens uitvoerig bestudeerd en de technologen meenden voldoende van de werking van de bekkens te weten. Toch is er niets zeker in het leven dus ook de kwaliteit van het uit de bekkens afgeleverde water niet. Zo nam in 1998 het silicaatgehalte van dit water zonder aanwijsbare oorzaak (het gehalte in het Maaswater week niet af van voorgaande jaren) plotseling sterk toe en ligt tot de dag van vandaag op een ongekend hoog niveau (zie afbeelding 7). Toen de technologen het fenomeen eenmaal geconstateerd hadden kon het gelukkig gemodelleerd worden met behulp van de in het verleden opgedane kennis. De vermoedelijke oorzaak van dit ongewenste fenomeen kwam door planktononderzoek en modelberekeningen aan het licht: een in 1998 begonnen massale invasie van de bekkens door een exotische aasgarnalensoort, Hemimysis anomala, die van nature alleen in het gebied van de Zwarte en de Kaspische Zee voorkomt. Op zoek naar voedsel filtreert dit beestje van ongeveer 1 cm lengte het fijne sediment op de bekkenbodems en maakt op deze wijze silicaat vrij. De les van deze gebeurtenis is dat ondanks jarenlang onderzoek naar flora en fauna de komst en de explosieve groei van dit beestje niet voorspeld kon worden. Toch heeft dit onderzoek zijn waarde bewezen bij het vinden van de oorzaak van het probleem en het voorspellen van de verdere ontwikkeling. Het hogere silicaatgehalte heeft geen enkele schadelijke invloed op de kwaliteit van het drinkwater, maar helaas wel op de werking van de 5 Meting Model 4 Si (mg/l) 3 2 1 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Afbeelding 8: De “bloedrode aasgarnaal” Hemimysis anomala industriewaterzuiveringen die het Biesboschwater gebruiken voor de bereiding van ketelvoedingwater. In de membraaninstallaties en ionenwisselaars is er middels aangepaste spoelprogrammas en harsensoorten een oplossing voor gevonden. Ondanks de missie van RIWA-Maas heeft Evides in het verleden toch alvast maar wat geavanceerdere zuiveringen neergezet die het Biesboschwater zuiveren tot drinkwaterkwaliteit. Deze konden helaas niet beperkt blijven tot “normale behandeling”. Ozon en actieve kool bleken al snel noodzakelijk om aan de wet te kunnen blijven voldoen. Deze technieken worden op Kralingen, Baanhoek en de Braakman toegepast. Op de Berenplaat kent de zuivering nog een hoofddesinfectie met chloor. In de afgelopen tien jaar zijn er diverse plannen ontwikkeld voor het aanpassen van de zuivering. Zelfs plannen voor het volstorten van het spaarbekken op de Berenplaat om op deze wijze een bodempassage voor het Biesboschwater te creëren passeerden de revue. Op de vooravond van de implementatie van de uiteindelijk gekozen oplossing (ozon in combinatie met actieve koolfiltratie) werd dankzij informatie van en samenwerking met PWN duidelijk dat een hoofddesinfectie met UV, gevolgd door actieve kool, een beter alternatief was. Na drie jaar proefinstallatie-onderzoek op de Berenplaat is inmiddels gestart met de bouw van de nieuwe zuivering. De bestaande zuivering wordt als het ware als voorzuivering gebruikt, terwijl de nieuwe zuivering achter de bestaande zuivering wordt gebouwd. Afbeelding 7: Silicaatgehalte van het afgeleverde water (uitlaat spaarbekken Petrusplaat) 61 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling stand. De vereiste UV-dosis is daarom bepaald aan de hand van de benodigde log-credits om SSRC’s te inactiveren. Afbeelding 9: De ‘nieuwe’ Berenplaat (omkaderd: UV-installatie en nieuwe koolfilters) Ook in dit geval spelen ‘beestjes’ een hoofdrol in de nieuwe zuivering, namelijk (sporen van) sulfietreducerende Clostridia. Uit het scala van pathogene organismen dat geïnactiveerd moest worden (waaronder Cryptosporidium en Giardia) waren SSRC’s de beestjes met de meeste weer- PROJECT UITBREIDING ZUIVERING BERENPLAAT Met het voltooien van de nieuwe zuivering op de Berenplaat zijn alle oppervlaktewaterzuiveringen op het niveau gebracht waarmee, met tussenschakeling van de Biesbosch bekkens, alle in het Maaswater aanwezige bezwaarlijke stoffen en organismen in voldoende mate verwijderd worden. Als de RIWA-Maas ooit in haar missie slaagt, zouden we helemaal klaar zijn en te veel hebben neergezet. Opletten en meten blijft echter noodzakelijk. 2.2. Haringvliet Door het regeringsvoornemen om de Haringvlietsluizen op een kier te zetten werd Evides geconfronteerd met een bedreiging van haar bron het Haringvliet en de mogelijke aantasting HUIDIGE SITUATIE TOEKOMSTIGE SITUATIE LDP LDP Microzeven chloorbleekloog Microzeven zwavelzuur ijzerchloride chloorbleekloog wispro ijzerchloride wispro pac (incidenteel) kalkmelk pac (incidenteel) kalkmelk Vlokkendekenfiltratie Vlokkendekenfiltratie natronloog Snelfiltratie (actief kool) chloorbleekloog Snelfiltratie (antraciet + zand) chloorbleekloog MDP MDP UV -desinfectie Actief kool filtratie Ongewijzigd chloordioxide natronloog Verwijderen zuurstof Reinwaterberging Reinwaterberging HDP Afbeelding 10: Processchema van de nieuwe zuivering op de Berenplaat 62 HDP Nieuw Schone bronnen voor Evides Benodigde UV-dosis voor 3 log inactivering Sporen van sulfietred. Clostridia SSRC (200 m3/u) Adenovirus 40 (coll. beam) Adenovirus 41 (coll. beam) MS2 fagen (coll. beam) Bacillus subtilis sporen (coll. beam) Staph faag A94 (coll. beam) Faag PD 1 (coll. beam) Rotavirus SA11 (coll. beam) Cryptosporidium (coll. beam) Hepatitis A virus (coll. beam) Poliovirus 1 (coll. beam) Klebsielle terrigena (coll. beam) Legionella pneumophila (coll. beam) Salmonella typhi (coll. beam) E.coli (coll. beam) Campylobacter jejuni (coll. beam) Aeromonas hydrophila (coll. beam) Yersinia entericolitica(coll. beam) Vibrio cholerae (coll. beam) Shigella dysenteriae (coll. beam) 0 50 100 150 200 250 Dosering (mJ/cm2) Afbeelding 11: Benodigde UV-dosis voor inactivering van pathogene organismen van de functionaliteit van haar noodinlaten langs de Rijn (Nieuwe Maas bij Kralingen en Oude Maas bij Berenplaat). Hier kwam de bedreiging uit de Europese hoek. Vanwege de Kaderrichtlijn Water en oude afspraken tussen de Beneluxlanden moest het voor vissen weer mogelijk worden om de rivieren Rijn en Maas op te trekken. Een kier in de Haringvlietsluizen lijkt hiertoe voldoende mogelijkheden te bieden. De Nederlandse staat (lees Rijkswaterstaat) heeft dit hele proces begeleid en met modellen gesimuleerd wat de effecten zouden zijn. In het papieren voortraject werd in het begin al duidelijk dat de inname van Haringvlietwater ten behoeve van de duininfiltratie te Ouddorp en Haamstede (10 miljoen m3/jaar) niet meer op dezelfde plek zou kunnen plaatsvinden vanwege een te hoog zoutgehalte. Als compensatie is nu een open kanaal met natuurontwikkeling en recreatie langs het kanaal aangeboden ter vervanging van de stalen ruw water transportleiding die oorspronkelijk was aangeboden. Ook de frequentie van het kunnen innemen via de genoemde noodinlaten wordt nadelig beïnvloed door de kier. Door Rijkswaterstaat werden alle naar voren gebrachte bezwaren als niet significant afgedaan, zodat nu bezien moet worden welke stappen nog genomen kunnen worden om goed gecompenseerd te worden. 2.3. Grondwater De grondwaterbronnen van Evides op het Eiland van Dordrecht en op de Brabantse Wal (Halsteren, Huijbergen en Ossendrecht) zijn van uitstekende kwaliteit en zijn door hun grote windiepte nauwelijks kwetsbaar. Toch zijn ook hier bedreigingen uit een onverwachte hoek gerezen, namelijk het overheidsbeleid op het terrein van de ruimtelijke ordening en het milieu. Zo dreigden de winputten in Dordrecht door maatregelen in het kader van het “Ruimte voor de Rivier” beleid letterlijk onder water te worden gezet, maar dit project is gelukkig inmiddels van de baan. Wat de Brabantse winningen betreft is de provinciale overheid (volgens Evides ten onrechte) van mening dat deze een aanzienlijke bijdrage leveren aan de toenemende verdroging van de kwetsbare natuurgebieden in de omgeving. Evides heeft zich desondanks bereid verklaard om in samenwerking met de provincie maatregelen te onderzoeken, die de eventuele nadelige effecten van de grondwaterwinning op 63 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Geleidbaarheid Nieuwe Maas bij de Lekhaven de omgeving zoveel mogelijk beperken. In 2004 is overeenstemming bereikt over een eerste deelproject, waarbij de kosten gelijk over beide partijen worden verdeeld. 2000 17.500 2003 15.000 3. Bronnen voor de industrie Bij het ontwikkelen van een waterproject voor de industrie gelden andere spelregels en tijdspaden. Er is geen tijd om een belangenbehartigingsorganisatie in het leven te roepen voor de bron waar je het mee moet doen. Als je geluk hebt, heb je een half jaar de tijd om een proefinstallatie te bedrijven en daarna moet je voldoende expertise in huis hebben om de installatie te ontwerpen en er een contractprijs voor af te geven. Met de installaties die (volledig of gedeeltelijk) draaien op ruw water uit de Biesbosch bekkens (Kraaijenberg, De Wranghe, Kruiningen, Koegors, DOW Terneuzen en DuPont Dordrecht) of op verder gezuiverd Biesboschwater zijn er geen verrassingen meer en kan er van achter het bureau een offerte gemaakt worden. Dat is recent weer gebeurd voor een demiwater-installatie bij Shell Pernis met een capaciteit van 7 miljoen m3/jaar. Het contract is eind 2004 gewonnen, de bouw van de demiwater installatie start in 2005. De bron is industriewater gemaakt uit Biesboschwater, de toegepaste techniek is ionenwisseling (kation / anion / mengbed). Bij de meeste nieuwe projecten ligt het echter anders. Op basis van de kennis van de bestaande bronnen moeten vaak inschattingen gemaakt worden voor nog niet bekende bronnen. Zo gebeurde het voor de installatie van DOW in Stade (nabij Hamburg, bron: rivier de Elbe) en staat het te gebeuren voor het project bij DOW in het Oostduitse Leipzig (bron: rivier de Elster). Aan de hand van twee voorbeelden, het gedestilleerd water project in de Botlek / Europoort (in samenwerking met Afvalverwerking Rijnmond) met een jaarcapaciteit van 7 miljoen m3, en het DOW Terneuzen project met een jaarcapaciteit van 12 miljoen m3 wordt geïllustreerd hoe de bronnenproblematiek kan worden opgelost door hiermee in de zuiveringsopzet van meet af aan rekening mee te houden. 64 μS/cm 12.500 10.000 7.500 5.000 2.500 0 18-8 19-8 20-8 21-8 22-8 23-8 Afbeelding 12: Verloop van het zoutgehalte in een normaal (2000) en een droog jaar (2003) Destiproject Door de geografische ligging van deze locatie kwam als enige geschikte bron de Rijn (Nieuwe Maas) in beeld. Het zoutgehalte in de Nieuwe Maas kent een zeer grillig verloop, niet alleen in het dagelijkse ritme van eb en vloed, maar ook tussen jaren met hoge en lage waterafvoer van de Rijn. Het zoutgehalte (de geleidbaarheid) van de bron is per definitie een zeer belangrijk ontwerpcriterium voor de zuivering tot demiwater. In dit geval moest er demiwater (geleidbaarheid <5 μS/cm) worden geproduceerd uit water dat onder ongunstige omstandigheden (lage Rijnafvoer) tienmaal zouter is dan normaal. Om ook onder de meest ongunstige omstandigheden aan de kwaliteitsspecificaties voor het demiwater te kunnen voldoen, is gekozen voor een proces met verdampers (voor de productie van destiwater) in combinatie met directfiltratie, omgekeerde osmose en ionenwisseling (voor de productie van demiwater). In dit geval speelde enkel de kwaliteit van de (enige) bron een rol, terwijl de kwantiteit geen enkel probleem vormde (onttrekking is < 0,1% van de afvoer van de bron). Zoals het volgende voorbeeld laat zien ontstaat er een volledig andere situatie, als er een of zelfs meerdere kwalitatief geschikte bronnen aanwezig zijn maar sprake is van (permanente of tijdelijke) watertekorten. Schone bronnen voor Evides !62 $ES TI 6 E RDA MPE RS FC 1 DE E LS TROOM )NDUS TRIE WATER $ E MI 0!# & ILTER 2/ )ONEN WIS S ELAAR Afbeelding 13: Processchema destiproject DOW Terneuzen Sinds enkele jaren dekt Evides met behulp van een complexe maatwerkinstallatie de volledige waterbehoefte van DOW Chemical Terneuzen, met uitzondering van het koelwater. Contractueel is vastgelegd dat Evides maximaal 700 m3/uur koeltorensuppletiewater, 750 m3/uur demiwater en 1.000 m3/uur proceswater levert. Hiervoor zijn twee kwalitatief uitstekende bronnen beschikbaar, namelijk Biesbosch-water en Belgisch polderwater (via de industriewaterzuivering van het pompstation Braakman). Helaas schieten beide bronnen vooral in de zomermaanden kwantitatief tekort. Deze tekorten moesten dus door het ‘aanboren’ van andere bronnen worden omzeild en deze werden gevonden in het gezuiverde effluent van de DOW-afvalwaterzuiveringsinstallatie en water uit de Westerschelde. Hieruit resulteerde het volgende processchema. Doordat meerdere bronnen gebruikt moesten worden is een complexe installatie ontstaan. Het resultaat is een technisch en bedrijfseconomisch optimale mix van bron- en technologiekeuze, die waarborgt dat aan alle wensen van de klant met betrekking tot prijs, kwaliteit en leveringszekerheid wordt voldaan. 4. De afvalwaterbronnen van Evides Zoals eerder aangestipt zuivert Evides ook afvalwater. De relatie tussen bron en product is in dit geval simpel: de bron is ongezuiverd (industrieel en/of huishoudelijk) afvalwater, en Evides heeft de taak om hieruit een product te maken dat zonder bezwaar in de natuurlijke watercyclus kan terugkeren. Na de voltooiing van de rwzi Harnaschpolder in 2006 (zie afbeelding 15) en de modernisering van de rwzi Houtrust in 2008 zal Evides, in een 50/50% joint venture met Veolia, jaarlijks circa 300 miljoen m3 van dit product produceren. Gelet op de effluenteisen voor deze rwzi’s en op de ervaringen met hergebruik van gezuiverde industriële effluenten denkt Evides serieus na over nuttigere toepassingen voor zijn gezuiverd afvalwater dan lozing op de Noordzee. Hiervoor moet vooral worden gedacht aan de productie van industriewater en aan het verminderen van regionale zoetwatertekorten (doorspoeling en peilbeheer). 65 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling /PSLAGTANKS M +OELWATER 7ESTERSCHELDE $EMIWATER "RIJN #ONDENSAAT $OW PRODUCTIE PLANTS $EMIWATER /PGEWARMD KOELWATER 2/ PLANT "IESBOSCH WATER )ONEN 7ISSEL 'EZUIVERD EFFLUENT"IOX $, &ILTRATIE $%#/PLANT 03 "RAAKMAN h &RESHvWATER -" )8 0ROCESWATER 07 PLANT +OELTOREN WATERVOORZIENING Afbeelding 14: Processchema Dow Terneuzen 5. Besluit In de Nieuwsbrief Kust en Zee stond onlangs een bericht over recordaantallen kortsnuitzeepaardjes in de Oosterschelde en waarnemingen in het Grevelingenmeer waar nooit eerder zeepaardjes waren aangetroffen. Dit zeepaardje komt vooral voor in en rond de Middellandse Zee en biologen vermoeden dat zijn verspreidingsgebied door de warme winters naar het noorden verschuift. In enkele van de door Evides gebruikte bronnen komt het zeepaardje dus ook al voor. Wat het verdere “verspreidingsgebied” van het Evides-zeepaardje zal worden is nog uiterst onzeker. Aan Evides zal het echter niet liggen, het zeepaardje is immers een ondernemend beestje dat goed gedijt in helder water. De weg over zee naar Noord- en Oost-Duitsland heeft het al gevonden. Door de lucht naar Schiphol is ook al mogelijk gebleken. Routes langs Nederlandse oppervlaktewateren blijken nog grote barrieres te hebben, maar het 66 is een beestje dat gelooft in schaalvergroting. Een verdere verspreiding in Nederland behoort dan ook niet tot de onmogelijkheden. Afbeelding 15: Artist impression van rwzi Harnaschpolder (in aanbouw) Algemene inleiding Algemene inleiding prof.ir. J.H.J.M. van der Graaf 1. Inleiding Aan het begin van deze 24e vakantiecursus in riolering en afvalwaterbehandeling moet natuurlijk even worden teruggeblikt op de gebeurtenissen op ons vakgebied van het afgelopen jaar en zeker ook worden uitgekeken naar de ontwikkelingen, die op ons afkomen. Het thema ‘door water verbonden’ past uitermate goed bij de twee vakgebieden, riolering en afvalwaterbehandeling, en geeft tevens onze relatie weer met onze vakbroeders uit het drinkwaterveld. prof.ir. J.H.J.M. van der Graaf TU Delft / Witteveen+Bos Als vakgroep Gezondheidstechniek aan de TU Delft zien wij voortdurend de meerwaarde van een gezamenlijke en interactieve benadering van de problemen van de kleine waterkringloop. Vanuit verschillende achtergronden en invalshoeken kunnen waardevolle inzichten in de totale samenhang worden ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zullen vandaag volop aan de orde komen. In deze algemene inleiding zal vanuit de invalshoek van de afvalwaterbehandeling nog eens nader op enkele interessante ontwikkelingen worden ingegaan. 2. Hoogtepunten van 2004 Naast de succesvolle 23e vakantiecursus op 9 januari 2004 waren er nog vele andere hoogtepunten waarvan ik er enkele nader wil noemen: - De Europese Kaderrichtlijn Water Deze heeft ons het hele jaar beziggehouden en zal ons nog wel enige tijd boeien (zie verderop). - Aquatech Dit jaar groter dan voorheen, maar iets minder druk bezocht (20.000 bezoekers, 25% meer standhouders) met als opvallende afwezigen de stands van de ingenieursbureaus. - De “nieuwe held” Gatze Lettinga In de serie “nieuwe helden” van Technisch Weekblad (een uitgave van KIVI) kwam de pionier van de anaërobe door water verbonden 67 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Aquatech 2004 - afvalwaterbehandeling Gatze Lettinga prominent in beeld. Wetsus De opening van het Friese Wateronderzoeksinstituut in Leeuwarden trok grote en zelfs 68 - koninklijke aandacht. In de berichtgeving staat dit instituut al direct als voorbeeld van hoe innovatie in Nederland moet plaatsvinden. 4th IWA World Water Congress in Marrakech Dit tweejaarlijkse evenement trekt steeds Algemene inleiding Hiernaast zijn er ook minder gunstige ontwikkelingen te melden, zoals het afnemende aantal afstudeerders, waarbij nu echter weer een opleving van instromers zichtbaar is. Ook de afbouw van de onderzoeksactiviteiten van TNO in Apeldoorn en mogelijk ook de proefhal van de LUW te Bennekom duidt op een negatieve ontwikkeling op onderzoeksgebied. 3. State of the art meer deelnemers vanuit alle waterdisciplines. Helaas is hiervoor vanuit de Nederlandse afvalwaterwereld slechts een beperkte belangstelling. Duidelijk zal zijn dat bovenstaande slechts een persoonlijke en daardoor ook wellicht willekeurige greep is uit de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Hieruit blijkt ook dat de afvalwaterwereld nog steeds in ontwikkeling is; met name de internationale component en de innovatieve aspecten worden steeds belangrijker. Het is daarom interessant te zien dat ook vanuit het Nationale Innovatieplatform ‘water’ voorlopig als sleutelgebied is aangewezen. Wat we daar verder mee moeten blijft vooralsnog vaag. In mijn optiek valt innovatie niet te organiseren, maar moet veeleer een goed klimaat voor innovatie worden gecreëerd. Bij het creëren van een goed klimaat kunnen onderwijsen onderzoeksinstellingen in nauwe relatie met het bedrijfsleven een belangrijke rol spelen. De sectie Gezondheidstechniek, waar vrijwel al het onderzoek extern vanuit de derde geldstroom wordt gefinancierd, is er klaar voor om hierin een bijdrage te leveren. Een aardige indruk, waar men zich op watergebied (drink-, afval- en oppervlaktewater) mee bezighoudt kan verkregen worden door het doorwerken van een hele jaargang van ons lijfblad H2O. Ik heb dat een aantal jaren geleden (jaargang 34, 2001 gedaan en dat nu herhaald voor 2004 (jaargang 37); natuurlijk had ik hierbij mijn afvalwaterbril op, waarbij ik echter erg ruim heb gekeken, dus inclusief riolering en lozing op oppervlaktewater. In tabel 1 zijn de artikelen in H2O weergegeven, die over afvalwater gaan. Hieruit blijkt dat in aantallen er een duidelijke teruggang heeft plaatsgevonden (van 30 stuks in 2001 naar 20 in 2004). Qua onderwerpen zijn de veranderingen beperkt. Reeds in 2001 was het aantal artikelen over de conventionele afvalwaterbehandeling uiterst gering. Behandeling van effluent en de membraanbioreactor blijven de echte topics. Daarbij is ook een toenemende aandacht merkbaar voor de totale afvalwatersysteembehandeling, alsmede de behandeling van overstortwater. Sinds enkele jaren hebben Rioleringswetenschap en Afvalwaterwetenschap zich in een toenemende aandacht kunnen verheugen. Beide Nederlandstalige uitgaven beogen een platform te geven voor wetenschappelijk onderzoek of ervaringen en zijn gericht op de Nederlandse en de Belgische markt. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de artikelen van één jaargang (2004) van Afvalwaterwetenschap. Wat in deze lijst opvalt, is de grote variatie in onderzoeksthema’s. Voorts is de helft van de artikelen geschreven door wetenschappers en onderzoekers uit Vlaanderen. Op de universiteiten 69 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Tabel 1: - Artikelen over afvalwater in H2O in 2004 De effectiviteit van Real Time Control (3, r) Randvoorziening voor regenwater functioneert goed (3, r) Oestrogene effecten in vissen in regionale wateren nabij rwzi’s (5, opp.) Verwijdering van hormoonverstorende stoffen in rwzi’s (5, a) Beter inzicht in infiltratiemogelijkheden van regenwater (5, r) Helofytenfilter als alternatief voor een bergbezinkbassin (9, r) Omgaan met onzekerheden bij het beheer van rioolstelsels (10, r) Filtratie-eigenschappen van rwzi-effluent tijdens dead-end ultrafiltratie (11, a) Nieuwe ontwerprichtlijnen voor diepe nabezinktanks (11, a) ANF: doorbraak in de technologie van effluentfiltratie (11, a) Opwerking van rwzi-effluent via membraanfiltratie: pilot-onderzoek op rwzi Nieuwe Waterweg (11, a) Campylobacter in zwemwater en mogelijke emissiebronnen (12, opp.) Heroverweging maatregelen in het rioolstelsel van Castricum na monitoring van de overstorten (13, r) Grootschalige proef met helofytenfilter in Leidsche Rijn (a, opp.) Interacties binnen het afvalwatersysteem (18, r, a) Het ontwerpen van rwzi’s voor MTR-kwaliteit stokstof en fosfaat (22, a) Bestrijding van industrieel licht-slib kwestie van afwisseling (23,a) Vergelijking membraanbioreactor en zandfiltratie (23, a) a r opp. Tabel 2: = afvalwaterbehandeling = riolering = effluent op oppervlaktewater Artikelen in Afvalwaterwetenschap in 2004 - Evaluatie van karakterisering procedures voor de bepaling van biodegradeerbare stoffen in afvalwater (Klapwijk, Mels, Brouwer) - Rietvelden voor afvalwaterzuivering in Vlaanderen: ontwerp, bedrijfsvoering en prestaties (Rousseau, Vanrolleghem, De Pauw) - IWA-conferentie over nano- en microdeeltjes (Van der Graaf) - Studie van actief-slib flocculatie met behulp van een populatiebalansmodel; theoretische en praktische aspecten (Beheijdt, Nopens) - Nanofiltratie van brouwerij-afvalwater (Bracken, Van der Bruggen, Vandecasteele); - Opvolging van de actief-slibsamenstelling met behulp van beeldanalyse; toepassing op licht-slibfenomenen (Jenné, Smets, Banadda, Van Impe) - Membraantechnologie in decentrale afvalwaterverwerking (Van Voorthuizen, Zuijdenburg, Wessling) - De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) (Broseliske, Verkerk) - Een op software gebaseerde ontwerp- en kostprijsschatting van omgekeerde osmose-installaties ook voor afvalwaterbehandeling (Brauns) - 9e conferentie van de IWA-specialist group Design, Operation and Costs of Large Wastewater Treatment Plants (De Korte) - Meten en voorspellen van de filtratie-eigenschappen van rwzi-effluent tijdens dead-end ultrafiltratie (Roorda) - De Agences de l’Eau in Frankrijk (Iwema) - Het gebruik van calorische bepalingen voor het bestuderen van microbiologische activiteit in anaërobe vergisting (Daverio, Ligthart, Nieman, Spanjers) - Optimalisatie en regeling van de fysio-chemische afvalwaterzuivering bij tankcleaningbedrijven gebaseerd op in-situmeting van de resttoxiciteit (Genens) - De membraanbioreactor: eendagsvlieg of trendsetter (Lambert) - Effectieve slib-waterscheidingstechnologie voor rzwi’s (Van der Pluijm, Mackrle, Duin) - De invloed van interacties tussen riolering en afvalwaterzuivering op het functioneren van een afvalwatersysteem (Langeveld, Van der Graaf, Clemens) - Wat met rejectiewater? (Volcke, Villez, Van Halle, Vanrolleghem) - Iba+ of septic tank, de praktijk leert, de keuze is niet moeilijk (Broos, Van der Weerd) - Aquafin: een voorbeeld? (Thoeye, de Gueldre) 70 Algemene inleiding van Gent en Leuven, het Vito in Mol en ook op de technische hogescholen wordt in België interessant onderzoek op afvalwatergebied gedaan, dat wij in Nederland slechts in beperkte mate kennen. Bij nadere beschouwing blijkt dat het merendeel van de artikelen is gerelateerd aan onderzoek dat zich afspeelt in de universitaire sfeer. De bijdragen van de praktijkmensen, technologen bij zuiveringsschappen of ingenieursbureaus raken steeds meer op de achtergrond. Tabel 4: Hoofdthema’s van het 4th IWA World Water Congress in Marrakech - Drinking Water Treatment Wastewater Treatment Processes EcoSanitation Water Supplies: Use, Reuse and Efficiency Integrated Water Resource and River Basin Management - Operating Water and Wastewater Systems - Water and Health - Water Services and Economy. ontwikkelingen worden hieronder in het kort belicht. 4. 4th IWA world water congress in Marrakech Van 19 tot 24 september 2004 vond in Marrakech het 4e IWA World Water Congress plaats. Het aantal deelnemers was met 4.000 aanzienlijk meer dan op voorgaande congressen. Ook het aantal presentaties was met circa 600 stuks indrukwekkend. Van beperkte omvang was de Nederlandse bijdrage op afvalwatergebied (zie tabel 3); ook het aantal Nederlandse congresgangers was voor afvalwater bescheiden (minder dan tien), zeker in vergelijking tot onze circa 70 drinkwatercollega’s. Een dergelijke conferentie is bij uitstek geschikt om een overzicht in de breedte te krijgen en eens verder dan het eigen interessegebied te kijken. In tabel 4 staan de diverse thema’s samengevat. Bijzondere aandacht ging natuurlijk naar de afvalwaterthema’s 2, 3, 4 en 6. Enkele bijzondere Tabel 3: Nederlandse afvalwaterbijdragen op het 4th IWA Congress - Benchmarking Management of Sewer Systems, Ton Beenen - Discussion about the Philosophies in WTP-models, Mark van Loosdrecht - Treatment Matrix for Reuse of Upgraded Wastewater, Jaap van der Graaf - Effluent Standards for Developing Countries: Combining the Technology- and Water Quality Based Approval, Ad Ragas - Innovative Education in Wastewater Treatment: I-Learning Module on Activated Sludge Process Design and Engineering, Damir Brdjanovic. Afvalwaterbehandeling Door Harold Bode werden zeven bijzondere aandachtspunten genoemd die de komende tijd op mondiaal niveau een belangrijke rol (gaan) spelen: - verwijdering van nutriënten tot zeer lage concentraties - microverontreinigingen (hormoonverstorende stoffen) - membranen - terugwinning en hergebruik van nutriënten - optimalisatie - slibminimalisatie (o.a. via ultrasone voorbehandeling) - hergebruik van slib. Voor de Nederlandse situatie zijn deze thema’s zeer herkenbaar. Hergebruik van effluent In een veelvoud van presentaties wordt de groeiende aandacht voor hergebruik onderstreept. In vele gevallen wordt gekozen om na de conventionele behandeling van het afvalwater diverse nabehandelingstechnieken toe te passen. Doel hiervan is om meerdere hergebruikopties mogelijk te maken en om kwalitatieve bezwaren weg te nemen. In diverse landen zijn grootschalige installaties met vergaande filtratietechnieken (UF en RO) reeds gerealiseerd. Deze ontwikkeling zal zeker verder doorzetten. Milieugevaarlijke verontreinigingen Veel aandacht gaat uit naar microverontreinigingen die uiteindelijk voor negatieve effecten 71 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling in het oppervlaktewater zorgen. Met name de hormoonverstorende stoffen, zware metalen, bijproducten van chloring en zwartelijst-stoffen vragen om vergaande zuiveringstechnieken. Welke deze zijn is nog niet geheel duidelijk. Ecosan Uitgebreid werd ingegaan op alternatieve afvalwatersystemen (in plaats van de traditionele systemen met riolering en centrale afvalwaterbehandeling). Met name in Zweden en Duitsland zijn diverse nieuwe systemen ontwikkeld en reeds toegepast. Belangrijke doorbraak is de verandering in de opstelling van de Ecosan-adepten, die zich steeds minder gaan afzetten tegen de bestaande processen en oplossingen, maar nu vooral samen met de andere afvalwaterexperts naar nieuwe toepassingen gaan zoeken. 5. De Europese kaderrichtlijn water Het begint nu langzaam duidelijk te worden, dat in het waterkwaliteitsbeheer de nationale overheden zich moeten gaan richten naar de macht van de EU. Aan de hand van de Water Framework Directive (WFD), de (Europese) Kaderichtlijn Water - door sommigen afgekort met KRW, door anderen met EKW - zal per stroomgebied een aanpak moeten worden geformuleerd met de maatregelen, die moeten leiden tot het bereiken van de gestelde waterkwaliteitsdoelstellingen. Een deel van de gewenste kwaliteitsverbetering zal moeten komen uit preventiebeleid en de aanpak van diffuse bronnen. Waar een effluentlozing grote invloed heeft op het ontvangende water kunnen nadere eisen worden gesteld; dit geldt ook voor overstortingen uit rioolstelsels. Een exacte normering is nog niet bekend, maar er kan voor bepaalde oppervlaktewateren snel gedacht worden aan MTR- c.q. VR-kwaliteit. Wel zijn vanuit de EKW voornemens bekend om te komen tot een lijst met prioritaire (gevaarlijke) stoffen, waaronder zware metalen (Cd, Hg, Pb, Ni), organochloorverbindingen, pesticiden, PAK’s en hormoonontregelende stoffen, waardoor een vergaande reductie op de rwzi’s nodig is. 72 Allerlei instanties hebben reeds projecties gemaakt over wat er allemaal gedaan zal moeten worden om aan de EKW te voldoen. Deze variëren van ‘niets doen’ tot ‘het realiseren van grootschalige nabehandelingstechnieken op meer dan de helft van de rwzi’s’; de bijbehorende extra kosten kunnen 50 tot 100 % ten opzicht van de huidige aanpak zijn. Ongetwijfeld zal de behoefte aan oplossingen voor deze uitdagingen sterk toenemen. Voor een deel zijn deze reeds bekend, maar op vele fronten zijn nog nieuwe ontwikkelingen en innovaties nodig, zeker ter reductie van de kosten. Zonder hier een allesomvattend plan te presenteren zullen zeker de volgende uitdagingen moeten worden aangegaan: - verbetering van de (betrouwbaarheid van) rioolstelsels; - vermindering van de vuilvracht van overstortwater (eventueel zelfs het inzetten van zuiveringstechnieken); - optimalisatie van de huidige afvalwaterbehandelingsconcepten; met name gericht op zeer lage gehalten aan stikstof en fosfaat (eventueel hiervoor aanvullende technieken ontwikkelen); - ontwikkelen van technieken ter verwijdering van prioritaire stoffen, in eerste instantie organische microverontreiniginegen en hormoonontregelende stoffen en daarna zware metalen en restmicroverontreinigingen (zie figuur 1. als voorbeeld); - verbetering van de bacteriologische kwaliteit van het effluent in relatie tot voorgaande punten. Dit alles moet dan ook nog voldoen aan de specifieke voorwaarden geldend voor de (afval)waterketen, zoals robuustheid, betrouwbaarheid, automatisering, duurzaamheid, beperking reststromen en kostenreductie. Voor sommigen is dit alles nog zeer zachte of vrijwel onhoorbare toekomstmuziek; anderen zien op diverse plaatsen in de wereld (Orange County, Singapore, Australië) deze installaties reeds staan. Algemene inleiding huidig rwzi effluent verbeterd effluent MTR kwaliteit VR kwaliteit verwijdering van componenten rest nutriënten zware metalen zouten bestrijdingsmiddelen hormonale stoffen virussen bacteriën zwevende stof nutriënten kwaliteitsverbetering zand en vlokakingsfiltratie Geavanceerde oxidatie technieken microfiltratie adsorptie ultrafiltratie nanofiltratie helofytenfilter biofiltratie reverse osmosis UV-desinfectie of ozon ionenwisseling zuiveringsinspanning Figuur 1: Effluentpolishing op weg naar MTR en VR Voor de Nederlandse vakwereld is het zaak om tijdig zelf voldoende kennis op dit nieuwe gebied te ontwikkelen, zodat in de toekomst, op korte of lange termijn, de juiste keuzes kunnen worden gemaakt. 6. Onderzoek op afvalwatergebied bij Gezondheidstechniek Aan de toekomstige uitdagingen probeert ook de onderzoeksgroep van Gezondheidstechniek een bescheiden bijdrage te leveren. Naast een toepassingsgerichte opstelling wordt ook getracht dieper in te gaan op de achterliggende oorzaken van optredende fenomenen; het onderzoek is dus meer gericht op de langere termijn, meer dan bijvoorbeeld het sterk direct toepassingsgerichte onderzoek dat door Stowa wordt gesponsord. Desalniettemin worden vrijwel alle onderzoeken gedaan in samenwerking en gesponsord door marktpartijen. De onderzoeken worden alle bemand door een of meerdere promovendi: - interacties 2; onderzoek naar de onderlinge relaties tussen riolering en afvalwaterbehandeling (Cathelijne Flamink, Rémy Schilperoort) in samenwerking met 5 adviesbureaus en 4 waterkwaliteitsbeheerders; - ultrafiltratie van effluent; langdurig laboratorium- en pilotonderzoek naar de vervuilingsmechanismen bij membraanfiltratie (Sandy te Poele, Arie Jansen) in samenwerking met Veolia Rosmark en Witteveen+Bos; - directe membraanfiltratie van afvalwater (Aldo Ravazzini), een geheel nieuwe techniek om afvalwater direct geschikt te maken voor hergebruik *); - meerlaagssnelfiltratie inclusief fosfaat- en stikstofverwijdering (Viviane Miska) *); - Aquarec, een Europees onderzoek naar hergebruik van gezuiverd effluent, waarin door circa 15 Europese onderzoeksgroepen velerlei aspecten van hergebruik worden uitgewerkt (projectleider Jaap de Koning); 73 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling - filtratieonderzoek bij MBR, waarbij met name de veranderingen in filtratie-eigenschappen in beeld worden gebracht (Herman Evenblij) in samenwerking met DHV Water; - MBR2; continuering van bovengenoemd onderzoek waarbij veel aandacht uit zal gaan naar een verklaring van in de praktijk voorkomende fluctuaties (Stefan Geilvoet); dit onderzoek wordt voor een deel ondergebracht in het Stowa-MBR-Kader. Ook is er uitzicht op een uitbreiding naar Europees niveau (MBR-STREP); - capaciteitsveranderingen in persleidignen, waarbij met name de effecten van luchtinsluiting aan de orde zijn (Christoph Lubbers) in samenwerking met WL en diverse waterschappen; - behandeling van overstortwater (nog in aanzet). *) gesponsord vanuit Aquarec-project. 74 Bij al deze onderzoeken wordt onderling intensief samengewerkt. Diverse meetprocedures en opstellingen, zoals filtratiemetingen, EPS-analyses, deeltjestellers en onderzoeksfaciliteiten zijn in meerdere onderzoeken inzetbaar. Op het gebied van membraanfiltratie ligt ook een sterke relatie met de onderzoeken van de drinkwatercollega’s. Ook wordt regelmatig samengewerkt met buitenlandse onderzoeksgroepen van TU Aachen, Toulouse, Leuven, Lyon, Lissabon en Berlijn. Al met al wordt met een club enthousiaste onderzoekers gewerkt aan het vergroten van het inzicht in de uitdagingen van de toekomst. Deze onderzoekers zijn zeker ‘door water verbonden’. Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water ir. R.P.S. Schilperoort Inleiding Rioolvreemd water in een rioolstelsel is water dat eigenlijk niet in een dergelijk stelsel thuis hoort. Voorbeelden zijn grondwater dat naar binnen lekt via defecte rioolbuizen of drainagewater van een bouwplaats dat op het riool wordt geloosd. Onderzoek in Duitsland heeft aangetoond dat het percentage rioolvreemd water in het totale jaarlijkse debiet op een awzi kan oplopen tot 30 á 40% (Weiß et al., 2002). Dergelijke resultaten worden ook gevonden voor Nederlandse rioolstelsels (STOWA, 1996). Rioolvreemd water zorgt voor een toename in wateraanbod op het rioolstelsel en awzi en een verandering van de chemische samenstelling van het afvalwater. Hydraulische overbelasting en verdunning van het vuilaanbod zijn schadelijk voor zuiveringsrendementen. Bovendien doet rioolvreemd water de pompkosten toenemen en zullen riooloverstorten door het extra water sneller en meer overstorten. De hoeveelheid rioolvreemd water kan sterk gereduceerd worden door (delen van) het rioolstelsel te vernieuwen of te ‘voeren’ met waterdichte lagen. Ook kan naar een alternatief gezocht worden voor puntlozingen van bijvoorbeeld drainagewater. Om het beperkte budget voor deze verbeteringen aan het stelsel zo effectief mogelijk in te kunnen zetten, is het noodzakelijk over methoden te beschikken die aangeven welke delen van het stelsel relatief het meeste rioolvreemd water bijdragen. In de literatuur worden veel conventionele methoden voor de kwantificering van rioolvreemd water gevonden. Recentelijk is een nieuwe methode ontwikkeld welke gebruik maakt van isotopen om het aandeel vreemd water in de droogweerafvoer te bepalen. De conventionele methoden en de natuurlijke waterisotopen methode vormen het onderwerp van dit artikel. ir. R.P.S. Schilperoort TU Delft door water verbonden Conventionele methoden Conventionele methoden voor de kwantificering van rioolvreemd water kunnen worden ingedeeld in twee 75 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling categorieën. De flow methods zijn methoden die zijn opgebouwd rond een -voor elke methode ander- concept om de (droogweer)afvoer te ontleden in een fractie huishoudelijk afvalwater, een fractie rioolvreemd water en eventueel een fractie hemelwater. Veelal worden gemeten droogweerafvoeren vergeleken met theoretische waarden waarna het aandeel rioolvreemd water bepaald kan worden. Voorbeelden van flow methods zijn de DWA methode, de driehoeksmethode, de voortschrijdend minimum methode en de Annen methode. Daarnaast bestaan er chemical methods die gebruik maken van de verdunning van afvalwater ten gevolge van de aanwezigheid van (schoon) rioolvreemd water. Gemeten concentraties afvalstoffen worden vergeleken met theoretische waarden waarna de fractie rioolvreemd water berekend kan worden. De Imhoff data methode is een voorbeeld van een chemical method. De driehoeksmethode wordt, als voorbeeld, in de volgende paragraaf nader beschouwd. De driehoeksmethode (Weiß et al., 2002) rangschikt 24-uurs debieten gemeten gedurende bijvoorbeeld een jaar bij een pompstation of awzi van klein naar groot, vaak resulterend in een typische S-vormige curve (de bovenste lijn in figuur 1). De theoretische droogweerafvoer wordt berekend aan de hand van het totaal aantal inwoners maal de gemiddelde consumptie per inwoner per dag plus eventueel aanwezige industrie en deze wordt geplot in dezelfde figuur als de debieten. De rechthoek onder de lijn van de theoretische droogweerafvoer vertegenwoordigt het jaardebiet van het huishoudelijk afvalwater; het gebied tussen deze lijn en de S-vormige curve stelt de som voor van hemelwater en rioolvreemd water. Om de twee laatstgenoemde waterbronnen te kunnen scheiden, is de volgende procedure bedacht. Als eerste wordt voor het beschouwde jaar het aantal droogweerdagen bepaald. Weiß et al. definiëren een droogweerdag als een dag zonder neerslag in de registratie van ‘vandaag’ en ‘gisteren’. In de grafiek geeft dit punt op de S-vormige curve de overgang aan van droogweerdagen naar dagen met neerslag. Als tweede wordt er aangenomen dat op de dag met de grootste afvoer (dus geheel rechts in de figuur) de rioolbuizen waarschijnlijk 76 volledig gevuld zijn en dat er geen infiltratie van grondwater op kan treden en dus de afvoer –naast het huishoudelijk afvalwater- slechts uit regenwater bestaat. Tenslotte wordt aangenomen dat er een lineaire relatie bestaat tussen beide punten. Hiermee is in de grafiek een scheiding tussen hemelwater en rioolvreemd water aangebracht en kunnen de percentages van de drie fracties in de totale jaarafvoer berekend worden. De driehoeksmethode wordt toegepast in de Droog Weer Afvoer Analyse Systematiek (DWAAS), die recentelijk is ontwikkeld en is beschreven in (STOWA, 2003) en (Van de Kerk et al., 2004). De daadwerkelijke kwantificering van rioolvreemd water in DWAAS vindt plaats op basis van de driehoeksmethode, die ook wel de Weiß-Brombach methode wordt genoemd. In (Schilperoort, 2004) is gepoogd de vijf eerder genoemde conventionele methoden toe te passen op vijf afzonderlijke stroomgebieden in Nederland. Echter, bij de inventarisatie van benodigde invoergegevens (debietmetingen bij pompstation of awzi, grondwaterstand registraties, drinkwater consumptie en neerslaggegevens) is gebleken dat slechts 11 van de 20 opgevraagde gegevensbestanden beschikbaar en betrouwbaar zijn, zie tabel 1. Vier van de 20 bestanden waren aanwezig, maar de gegevens in deze bestanden werden om uiteenlopende redenen gewantrouwd. Vijf gegevensbestanden waren niet beschikbaar, waaronder de, voor de applicatie van de meeste conventionele methoden, essentiële debietmetingen in de pompstations van Loenen en Rotterdam Zevenkamp. De conventionele methoden zijn derhalve niet op deze stroomgebieden toegepast. De vijf toegepaste conventionele methoden hanteren elk een andere definitie van een droogweerdag. Om de resultaten onderling te kunnen vergelijken is er in (Schilperoort, 2004) voor gekozen om dezelfde definitie bij alle vijf de methoden toe te passen. De gebruikte definitie hanteert als basis de 24-uurs registraties van neerslag. Bij elke neerslagregistratie wordt -voor die zelfde periode van 24 uur- het influentdebiet bij de AWZI samengesteld uit 24-uurs debietmetingen Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water Debiet als % van maximum afvoer in 2002 100 90 80 70 60 50 190 droog weer dagen 40 30 ontbrekende data 20 hemelwater rioolvreemd water 10 theoretisch droogweerafvoer 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Tijd als % van totaal in 2002 gesorteerde Q bij AWZI Schalkwijk scheiding hemelwater-rioolvreemd water theoretisch droogweerafvoer Figuur 1: Driehoeksmethode toegepast op stroomgebied Haarlem Schalkwijk (die meestal een andere periode van 24 uur betreffen) bij die AWZI. Voor kleine stroomgebieden kan de nieuw samengestelde debietregistratie als droogweerafvoer worden beschouwd als de geassocieerde neerslagregistratie (‘vandaag’) niet boven de kritieke waarde van 0.5 mm/dag uitkomt. Bij grotere stroomgebieden moet ook de neerslagregiTabel 1: stratie van ‘gisteren’ meegenomen worden. De vijf stroomgebieden in dit artikel worden beschouwd als kleine stroomgebieden. Voor de stroomgebieden Arnhem ’t Broek, Haarlem Schalkwijk en Rotterdam Centrum geeft tabel 2 de resultaten van de applicatie van vijf verschillende Beschikbaarheid van data voor de applicatie van conventionele methoden Arnhem ‘t Broek Haarlem Schalkwijk Loenen (gem. Apeldoorn) Rotterdam Centrum Rotterdam Zevenkamp grondwaterstand registraties ? √ √ √ ? debietmetingen pompstation of awzi √ √ - √ - drinkwater consumptie √ - ? - - √ ? √ √ √ neerslaggegevens √ = gegevens beschikbaar en betrouwbaar (11 van de 20) ? = gegevens beschikbaar maar niet betrouwbaar (4 van de 20) - = gegevens niet beschikbaar (5 van de 20) 77 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling conventionele methoden voor de kwantificering van rioolvreemd water. De berekende percentages laten zien dat in het algemeen gesteld kan worden dat voor alle drie de stroomgebieden een significant deel van het jaardebiet bestaat uit rioolvreemd water. De percentages zijn gelijk aan en groter dan de 30 á 40 % genoemd in (Weiß et al., 2002) en (STOWA, 1996). Tabel 2 laat ook zien dat er grote verschillen bestaan per stroomgebied tussen de resultaten van de vijf toegepaste methoden. In stroomgebied Rotterdam Centrum, bijvoorbeeld, geeft de methode van het voortschrijdend minimum aan dat 33% van het jaardebiet in 2002 rioolvreemd water is geweest, terwijl de DWA methode bijna het dubbele (62%) concludeert. De vraag die nu gesteld kan worden luidt: de resultaten van welke methode kunnen nu beschouwd worden als het dichtst bij ‘de waarheid’ en kunnen gebruikt worden als onderbouwing voor eventuele investeringen aan het rioolstelsel? Bij het bestuderen van de literatuur die de verschillende methoden presenteert (DWA methode: Brombach et al., 2002; driehoeksmethode en voortschrijdend minimum methode: Weiß et al., 2002; Annen methode: Annen, 1980; Imhoff data methode: Renault, 1983) valt op dat elke methode voor een specifieke geografische context is ontwikkeld. Uit die beschrijvingen zou de juistheid van de toepassing van een methode in een bepaald gebied afgeleid kunnen worden. Echter, een meer in het oog springende conclusie die uit de beschrijvingen getrokken kan Tabel 2: worden, is dat elke methode een aantal aannamen bevat waarbij onmiddellijk opvalt dat de auteurs niet ingaan op de onzekerheden die gepaard gaan met die aannamen en de gevolgen daarvan op de berekende resultaten. Als illustratie van de gevolgen van onzekerheden in invoerparameters op de resultaten van conventionele methoden is in tabel 3 een gevoeligheidsanalyse opgenomen van het percentage rioolvreemd water in stroomgebied Haarlem Schalkwijk welke berekend is met behulp van de driehoeksmethode (zie tabel 2). In tabel 3 zijn vijf parameters ceteris paribus gevarieerd (één parameter varieert terwijl de andere parameters gelijk blijven) waarbij het nieuw berekende percentage rioolvreemd water vermeld staat inclusief de afwijking ten opzichte van het originele resultaat. Bij een fout van, bijvoorbeeld, 10% in de jaarlijkse debietregistratie (QTOT,A; mogelijk ten gevolge van een onzekere conversie van verbruikte kWh naar verpompt debiet) varieert het berekende percentage rioolvreemd water met circa 8 á 10%. Bij een zelfde fout in de theoretische droogweerafvoer (QDWA,th; bijvoorbeeld ten gevolge van een veranderd huishoudelijk consumptiepatroon of ongeregistreerde industriële lozingen) varieert het percentage rioolvreemd water met bijna 9%. Een verandering in de definitie van een droogweerdag, zoals het variëren van de kritieke neerslagdiepte van 0.5 mm naar bijvoorbeeld 0.1 en 1.0 mm en het toevoegen van de neerslagregistratie van ‘gisteren’ (in plaats van alleen de registratie van ‘vandaag’) aan de beschouwing van neerslaggegevens, kan het Enkele conventionele methoden togepast op stroomgebieden Arnhem ‘t Broek, Haarlem Schalkwijk en Rotterdam Centrum. De getallen zijn berekende percentages rioolvreemd water van het totaal gemeten debiet in 2002 bij respectievelijk pompstation ‘t Broek, awzi Schalkwijk en pompstation Westersingel Arnhem ‘t Broek Haarlem Schalkwijk Rotterdam Centrum % van QTOT,A % van QTOT,A % van QTOT,A DWA methode 81 54 62 Driehoeksmethode 54 30 37 Voortschrijdend minimum methode 54 36 33 Annen methode 67 38 49 Imhoff data methode (BZV) - 36 - Imhoff data methode (Nkj) - 42 - 27 (81-54) 24 (54-30) 29 (62-33) Grootste verschil in percentages 78 Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water Tabel 3: Gevoeligheidsanalyse van het percentage rioolvreemd water in stroomgebied Haarlem Schalkwijk berekend met behulp van de driehoeksmethode rioolvreemd water als % van QTOT,A (±% van originele waarde) parameter originele waarde parameter + 10% parameter - 10% QTOT,A ±10% 30 32 (+8%) 27 (-10%) 27 (-9%) 32 (+9%) andere verandering QTDWA,th ±10% 30 neerslagregistratie vandaag + gisteren 30 24 (-19%) kritieke neerslagdiepte 0.1 mm 30 25 (-14%) kritieke neerslagdiepte 1.0 mm 30 32 (+7%) percentage rioolvreemd water doen variëren tot circa 20%. Ongeveer gelijke percentages worden verkregen bij gevoeligheidsanalyses van de resultaten van andere conventionele methoden. De conclusie die kan worden getrokken uit deze gevoeligheidsanalyses is dat de resultaten van conventionele methoden gevoelig zijn voor veranderingen in invoerparameters. Echter, aangezien de bandbreedte van deze invoerparameters nauwelijks valt in te schatten, is de onzekerheid in de resultaten van conventionele methoden grotendeels onbekend. Met andere woorden: percentages rioolvreemd water, welke berekend zijn met behulp van conventionele methoden (bijvoorbeeld via de DWAAS methodiek), moeten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd en gebruikt worden daar het ontbreekt aan inzicht in de onzekerheidsmarges rond die percentages. Natuurlijke waterisotopen methode Naar aanleiding van de voornoemde problemen met conventionele methoden is door (Kracht et al., 2003) een nieuwe benadering voorgesteld om rioolvreemd water te kunnen kwantificeren: het gebruik van natuurlijke waterisotopen. Het idee achter de methode is om een conservatieve en natuurlijke tracer te gebruiken om de fractie huishoudelijk en industrieel afvalwater en de fractie rioolvreemd water in de droogweerafvoer te kunnen identificeren en kwantificeren (De Bénédittis et al., 2003). De methode neemt aan dat de twee fracties elk een eigen tracer-waarde hebben die ten eerste significant verschillen van de ander, die ten tweede constant zijn op de tijdschaal van de verblijftijden in rioolstelsels en die ten derde ongevoelig zijn voor de conditie in het rioolstelsel en het grondwatersysteem. De tracerwaarde mag bijvoorbeeld niet beïnvloed worden door processen als adsorptie aan sediment en variaties in watertemperatuur en pH. Tracers die aan al deze eisen voldoen zijn de isotopen van de waterstofatomen en het zuurstofatoom die samen het watermolecuul vormen. In het navolgende deel zal eerst ingegaan worden op isotopen en de formulering van de isotopenmethode. Vervolgens zal het voor een goed begrip van de methode nodig blijken in te gaan op de theorie van isotopenfractionering. Tenslotte zal de toepassing van de isotopenmethode op enkele Nederlandse stroomgebieden worden gepresenteerd. Een willekeurig atoom bestaat uit een kern met protonen en neutronen omringd door elektronen. Isotopen zijn elementen met in de kern een gelijk aantal protonen, maar met een verschillend aantal neutronen, zie figuur 2. Er bestaan bijvoorbeeld drie koolstofisotopen: 12C (6 protonen + 6 neutronen in de kern), 13C (6 protonen + 7 neutronen) en 14C (6 protonen + 8 protonen). Deze laatste isotoop is radioactief, derhalve niet conservatief en is dus niet geschikt als tracer in deze context. De isotopen die gebruikt kunnen worden voor een analyse van watermonsters zijn de stabiele zuurstof- (16O, 17O en 18O) en waterstofisotopen (1H en 2 H). Het gemiddeld natuurlijk voorkomen van de isotopen staat ook vermeld in figuur 2. Van elk willekeurig watermonster kan in een laboratorium de isotopic abundance ratio R bepaald 79 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 16O 17O 8 14N 15N 13C 14C 7 12C 6 aantal protonen 10B 5 6Li 3 1H 2H 1 H: 0.01556% 10 9 17 8 18 O: 99.7615% O: 0.03799% O: 0.20052% stabiel radioactief 5 4 3 0 H: 99.9844% 6 3H n 0 2 7 3He 4He 2 1 7Li 1 16 11B 9Be 10Be 4 18O aantal neutronen 2 Figuur 2: Atoomketen van alleen de lichte elementen. De isotopen van een element staan op een horizontale rij met een gelijk aantal protonen. Van de stabiele zuurstof- en waterstofisotopen is het gemiddeld natuurlijk voorkomen aangegeven (Mook, 1994) worden. Deze geeft de verhouding aan tussen de zeldzame isotoop en de veelvoorkomende isotoop van een element, zoals bijvoorbeeld: 18 R(O) = [18O] / [16O] en 2R(H) = [2H] / [1H] De isotopic abundance ratio van het willekeurige watermonster kan vergeleken worden met dezelfde ratio van een referentiemonster. Dit referentiemonster is het Vienna Standard Mean Ocean Water (VSMOW) en wordt bewaard bij het Internationaal Atoomenergie Agentschap in Wenen. De vergelijking levert de δ-waarde van het monster: 18 δ18O( sample ) = R( sample ) − 18 R( VSMOW ) 18 R( VSMOW ) * 1000 Een negatieve δ-waarde betekent dat het watermonster lichter is (minder 18O isotopen bevat) dan het referentiemonster; een positieve δ-waarde duidt op een overschot aan 18O isotopen ten opzichte van het referentiemateriaal. In Nederland worden δ-waarde analyses van watermonsters uitgevoerd door het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) dat verbonden is aan de Universiteit van Groningen. Een analyse kost circa €100,- per monster en de resultaten zijn binnen enkele weken beschikbaar. 80 De natuurlijke waterisotopen methode is gebaseerd op de hypothese dat op een willekeurig moment tijdens droogweerafvoer (QDWF) de afvoer is opgebouwd uit huishoudelijk en industrieel afvalwater (QWW) en rioolvreemd water (QINF): QDWF = Q WW + QINF (1) Van elke waterstroom kan een δ-waarde bepaald worden door een monster van het betreffende water te nemen en te laten analyseren in een laboratorium. Hierbij ligt de voorkeur bij de analyse van de 18δ-waarde daar deze analyse het gemakkelijkst is en de meeste informatie oplevert. Gesteld wordt dat representatieve monsters van droogweerafvoer, huishoudelijk afvalwater en rioolvreemd water verkregen kunnen worden door te bemonsteren uit respectievelijk het rioolstelsel vlak voor pompstation of awzi, de (drinkwater)kraan en het lokale grondwater. Met behulp van de 18δ-waarden kan een mengvergelijking opgesteld worden (zie e.g. Mook, 1994): 18 δDWF QDWF = 18 δ WW Q WW + 18 δINF QINF (2) Omschrijven van vergelijking (2) geeft een formule voor b, de fractie rioolvreemd water in de droogweerafvoer: Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water 18 b= δDWF − 18 δ WW 18 δINF − 18 δ WW (3) Toepassing van de Uncertainty Propagation Law (Bertrand-Krajewski et al., 2002) op formule (3) geeft de onzekerheid Δb: ∆b = 18 ∆ 18 δ 2 δINF − 18 δ WW b2 − b + 1 (4) Met de vergelijkingen (3) en (4) is het dus mogelijk de fractie rioolvreemd water in droogweerafvoer te bepalen (inclusief de geassocieerde onzekerheid) door slechts een monster te nemen van de droogweerafvoer, het huishoudelijk afvalwater en het rioolvreemd water en deze te laten analyseren op hun 18δ-waarden. Zoals onmiddellijk aan vergelijking (3) kan worden afgelezen, kan de isotopenmethode alleen toegepast worden als de 18 δ-waarden van de drie waterbronnen significant van elkaar verschillen. De oorzaak van verschillen in 18δ-waarden van Nederlandse waterbronnen wordt in de volgende paragraaf toegelicht aan de hand van de theorie van isotopenfractionering. Isotopenfractionering is de verrijking of verarming in de zeldzame isotoop in een bepaalde waterbron (Meijer, 2004 en Mook, 1994). De fractionering treedt op omdat bijvoorbeeld de chemische reactiesnelheid en de verdampingssnelheid van 18 δ (‰) NEERSLAG 0 watermoleculen afhankelijk zijn van het gewicht van de reactanten. Aangezien een 18O-atoom ongeveer 18/16e deel zwaarder is dan een 16Oatoom, verlopen chemische reacties sneller met 1 H216O dan met 1H218O bij constante temperatuur. Ook het verdampingsproces verloopt sneller bij eerstgenoemde molecuul. Dit heeft tot gevolg dat kleine meren die langdurig blootgesteld staan aan verdamping, relatief steeds meer 18O-atomen zullen bevatten (de 18δ-waarde gaat omhoog). De gevormde waterdamp, echter, bevat juist relatief minder 18O-atomen (negatievere 18δ-waarde). Voor de oceaan gaat deze redenering niet op. De oceaan vormt een enorme buffer waarvan de 18δ-waarde nauwelijks beïnvloed wordt door verdamping of de aanvoer van rivierwater. De 18δwaarde van zeewater is (nagenoeg) constant (18δ = 0.0‰) en wordt derhalve als referentiemateriaal gebruikt. Het overgrote merendeel van de waterdamp waaruit alle regen op aarde condenseert, verdampt rond de evenaar en wordt vervolgens getransporteerd richting de polen. Tijdens dit transport moet een fractie van de waterdamp condenseren om de resterende waterdamp op de verzadigingsdruk te houden die hoort bij de afgenomen temperatuur op die breedtegraad. In oceaan (sub)tropisch gematigd -10 polair DAMP -20 -30 Figuur 3: Stapvormige uitputting in 18O-atomen van atmosferische waterdamp van equatoriale gebieden (geheel rechts) naar de polen (geheel links) (Mook, 1994) 81 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Andes, Argentina -5 -0,6‰/ 100m -10 18 δ (‰) -15 -0,2‰/ 100m Altitude (m) 4000 2000 0 -20 Figuur 4: De relatie tussen 18δ-waarden in neerslag en de hoogte op verschillende locaties op de oostelijke flanken van de Andes in Argentinië (Mook, 1994) het condensatieproces vindt (bij benadering) de inverse isotopenfractionering plaats ten opzichte van het verdampingsproces. Dit betekent dat de gevormde regendruppels relatief veel 18O-atomen ‘meenemen’ waardoor de resterende waterdamp een ietwat uitgeput raakt in de zeldzame isotoop. Bij elke verhoging van breedtegraad vindt een dergelijk proces plaats, wat leidt tot bijzonder lage 18δ-waarden voor neerslag rond de polen. Dit proces wordt het latitude effect genoemd en wordt geïllustreerd in figuur 3. De afname in temperatuur die plaatsvindt bij de verplaatsing naar een hogere breedtegraad, komt ook voor bij een verticale verplaatsing door de atmosfeer (bijvoorbeeld als waterdamp tegen een berg op wordt gedwongen) alsook bij de overgang van het zomer- naar het winterseizoen. Het altitude effect, waarbij boven op de berg regen valt met een lagere 18δ-waarde dan de regen in het dal, wordt geïllustreerd aan de hand van figuur 4. Figuur 5 laat het seasonal effect zien: op dezelfde locatie op aarde valt in de winter regen met een lagere 18δ-waarde dan de regen die in de zomer valt. 18 Gezamenlijk zorgen de drie voornoemde effecten voor een grote variatie in 18δ-waarden in het aquatisch systeem wereldwijd. Figuur 6 toont het bereik van 18δ-waarden die gemeten worden in natuurlijk componenten. Aan de hand van deze figuur wordt het ook duidelijk dat in Nederland significante verschillen bestaan tussen de 18δ-waarden van Rijnwater (vooral in de zomer voornamelijk alpien smeltwater), Maaswater (voornamelijk regenwater uit Frankrijk en België) en lokaal grondwater. Als in een stroomgebied het drinkwater uit één van deze bronnen wordt geput en het infiltratiewater voornamelijk uit een andere bron afkomstig is, kan de natuurlijke waterisotopen methode worden toegepast om de hoeveelheid rioolvreemd water in het rioolstelsel te kwantificeren. In (Schilperoort, 2004) is de natuurlijke waterisotopen methode toegepast op de vijf stroomgebieden die eerder gebruikt zijn voor de applicatie van conventionele methoden. Enkele resultaten worden hier gepresenteerd en bediscussieerd. In stroomgebied Arnhem ’t Broek is de methode toegepast door watermonsters te nemen van het lokale drinkwater, de droogweerafvoer bij pompstation ’t Broek en grondwater uit ’t Broek zelf alsook uit de wijk Molenbeke, juist bovenstrooms van het bestudeerde gebied. De resultaten van laboratoriumanalyse van de monsters staan vermeld in figuur 7. Bij het goed functioneren van de isotopenmethode staan bij de presentatie van resultaten zoals in figuur 7 de 18δ-waarden van het drinkwater en grondwater aan weerszijden van de 18 δ-waarde van droogweerafvoer welke in het midden van de schaal geplaatst is. De foutenmarge bij laboratoriumanalyse van 18δ-waarden is ±0.06‰. n (mm/month) t (oC) δ (‰) -6 20 80 -8 10 60 -10 J F M A M J J A S O N D 0 J F M A M J J A S O N D 40 J F M A M J J A S O N D Figuur 5: Gewogen gemiddelden van 18δ-waarden van neerslag (linker grafiek), temperatuur (middelste grafiek) en neerslagdiepten over de periode 1964 - 1981 gemeten in Groningen (Mook, 1994) 82 Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water ocean w ater arctic sea ice m arine m oisture (sub)tropical precipitation tem perate zone precipitation (Ant)arctic m eteoric ice Alpine graciers Greenland glaciers Lake Chad Dead Sea - 60 0 -50 -40 20 -30 30 -20 40 -10 50 0 60 18 10 70 20 80 δ (‰) Figuur 6: Overzicht van het bereik van gemeten 16O/16O verhoudingen in natuurlijke componenten (Mook, 1994) Aan de nagenoeg identieke 18δ-waarden voor grondwater uit Molenbeke en ’t Broek valt af te leiden dat beide grondwaters met elkaar in contact staan. Waarschijnlijk is de bron van dit grondwater geïnfiltreerd hemelwater van de Veluwe. Het drinkwater in Arnhem ’t Broek wordt gewonnen uit een semi-freatische watervoerende laag ten noorden van Arnhem. De 18δ-waarde van deze bron verschilt significant van de 18δ-waarde van het lokale grondwater. Dit feit, in combinatie met het feit dat stroomgebied ’t Broek een klein en geohydrologisch relatief homogeen gebied is, staat garant voor het kunnen toepassen van de natuurlijke waterisotopen methode. Met de gevonden waarden kan de fractie rioolvreemd water in het rioolstelsel van Arnhem ‘t Broek berekend worden: 18 b= δDWF − 18 δ WW −7.14 + 6.26 = = 0.39 −8.51 + 6.26 δINF − 18 δ WW 18 en ∆b =± 0.03 Deze waarde komt niet goed overeen met de waarden gevonden met behulp van conventionele methoden (zie tabel 2). Hierbij moet bedacht worden dat resultaten van conventionele methoden en de natuurlijke waterisotopen methode slecht vergelijkbaar zijn daar eerstgenoemden een gemiddelde fractie rioolvreemd water over (bijvoorbeeld) een jaar berekenen, terwijl de isotopenmethode een momentopname geeft. In stroomgebied Loenen is de methode toegepast door watermonsters te nemen van het lokale drinkwater, de droogweerafvoer bij pompstation Molenbeke δDWF = -7.14 δDW = -6.26 18δ Figuur 7: ‘t Broek δGW = -8.56 δGW = -8.51 (‰) δ-waarden [‰] van drinkwater (DW), grondwater (GW) en droogweerafvoer (DWF) in stroomgebied Arnhem ‘t Broek in februari 2004 18 83 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling δGW = -7.49 δDW = -7.53 δDWF = -7.34 18δ Figuur 8: (‰) δ-waarden [‰] van drinkwater (DW), grondwater (GW) en droogweerafvoer (DWF) in stroomgebied Loenen in februari 2004 18 Loenen en lokaal grondwater. Figuur 8 geeft de resultaten. Zoals verwacht kan de isotopenmethode in dit stroomgebied niet toegepast worden daar het drinkwater wordt gewonnen uit de lokale freatische watervoerende laag. Bij de productie van drinkwater vindt geen isotopenfractionering plaats, waardoor de 18δ-waarden van het huishoudelijk afvalwater (drinkwater) en rioolvreemd water (lokaal grondwater) niet van elkaar verschillen. De isotopenmethode kan nu geen onderscheid maken tussen beide waterbronnen. De enigszins afwijkende waarde van droogweerafvoer vindt zijn oorsprong in de toevallige lozing van grote hoeveelheden verwarmd oppervlaktewater tijdens de lining van een gedeelte van het rioolstelsel. Stroomgebied Loenen toont aan dat de natuurlijke isotopenmethode niet toegepast kan worden in stroomgebieden waar het drinkwater wordt gewonnen uit de lokale freatische aquifer. In stroomgebied Rotterdam Centrum zijn monsters genomen van het drinkwater dat oorspronkelijk uit de Maas afkomstig is en de droogweerafvoer uit pompstation Westersingel. Daarnaast zijn vijf NAI δGW = -5.90 δDWF Heuvellaan = -6.31 δGW = -6.83 18δ 84 De figuur maakt duidelijk dat er een grote ruimtelijke variabiliteit bestaat in 18δ-waarden van grondwater in Rotterdam Centrum. Slechts tweehonderd meter van de Nieuwe Maas (bij Heuvellaan) is de 18 δ-waarde reeds verhoogd van –8.94‰ tot –6.83‰. Weer enkele honderden meters naar het noorden, bij het Nederlands Architectuur Instituut (NAI), wordt een waarde van –5.90‰ gevonden. Aan de noordrand van het gebied, bij Rotterdam Centraal Station, laten de analyses een waarde van –7.34‰ zien. Deze grote variabiliteit maakt het onmogelijk eenvoudig een 18δ-waarde van grondwater te bepalen waardoor de natuurlijke waterisotopen methode niet toegepast kan worden. Soortgelijke resultaten worden gevonden voor de stroomgebieden Haarlem Schalkwijk en Rotterdam Zevenkamp. De heterogeniteit van 18δ-waarden van grondwater in deze gebieden is niet verrassend als wordt bedacht dat alle drie de stroomgebieden gelegen zijn in poldergebieden. Typerend voor een Gouv δGW = -7.55 CS δGW = -7.34 Zalmh δGW = -6.89 δDW = -6.09 Figuur 9: grondwatermonsters genomen uit het gebied om inzicht te krijgen in een eventuele ruimtelijke variabiliteit van 18δ-waarden van grondwater. Figuur 9 geeft de resultaten. δNIEUWE MAAS = -8.94 (‰) δ-waarden [‰] van drinkwater (DW), grondwater (GW) en droogweerafvoer (DWF) in stroomgebied Rotterdam Centrum in februari 2004 18 Natuurlijke waterisotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water poldergebied is dat het grondwater kan bestaan uit geïnfiltreerd hemelwater, (brak) kwelwater uit diepe, watervoerende lagen, kwel uit het omringende boezemstelsel en/of oppervlaktewater uit het boezemstelsel dat in droge tijden ingelaten wordt. Door deze veelheid aan bronnen en de complexe wijze waarop deze gemengd zijn in de ondergrond van het stroomgebied, is het niet eenvoudig een representatieve 18δ-waarde van het lokale grondwater te bepalen. Ondanks deze ruimtelijke variabiliteit in de 18δwaarden van grondwater is het niet altijd onmogelijk om de natuurlijke waterisotopen methode toe te passen. Twee oplossingen worden aangedragen om toch een representatieve 18δ-waarde van grondwater te kunnen bepalen: 1. Bestudeer de grondwaterstromen in het stroomgebied (bronnen, volumes, locaties) en schat de relatieve bijdrage van elke stroom in het totale grondwatersysteem. Met deze schatting en met behulp van de 18δ-waarde van elke stroom kan een representatieve 18δ-waarde van grondwater berekend worden. 2. Verdeel het stroomgebied in een (groot) aantal subgebieden van gelijke grootte en neem een grondwatermonster van een centrale locatie binnen elk subgebied. De 18δ-waarde is het gemiddelde van alle monsters. Het introduceren van één van bovenstaande oplossingen in het geval van heterogeniteit van 18 δ-waarden van grondwater betekent dat het toepassen van de isotopenmethode ingewikkelder wordt en meer kennis over grondwaterstromen vergt. Daarnaast worden enkele moeilijk kwantificeerbare onzekerheden geïntroduceerd, de aanwezigheid van welke bij conventionele methoden juist de aanleiding was om de isotopenmethode te ontwikkelen! Met andere woorden: door de voornoemde uitbreidingen verliest de methode zijn eenvoud en daarmee zijn meerwaarde ten opzichte van conventionele methoden. Naast de getoonde resultaten van de monsternamecampagne in februari 2004 zijn er voor dezelfde stroomgebieden ook resultaten beschikbaar van een monsternamecampagne in oktober 2003. Zoals vanuit de theorie is te verwachten, vertoont het merendeel van de 18δ-waarden een zekere variatie in de tijd. Echter, het aantal resultaten is te beperkt om conclusies te kunnen trekken over variaties in de tijd van 18δ-waarden van bijvoorbeeld grondwater of drinkwater. Een uitgebreide meetcampagne in Lyon, Frankrijk waarbij gedurende enkele jaren in verschillende stroomgebieden in en rond de stad dagelijks monsters worden genomen van grondwater, afvalwater en drinkwater moet meer licht werpen op genoemde variaties. Conclusies De applicatie van conventionele methoden voor de kwantificering van rioolvreemd water op drie stroomgebieden in Nederland laat zien dat voor alle drie de stroomgebieden een significant deel van het jaardebiet bestaat uit rioolvreemd water. Ook wordt duidelijk dat er grote verschillen bestaan per stroomgebied tussen de resultaten van de vijf toegepaste methoden. Uit gevoeligheidsanalyses blijkt dat deze resultaten van conventionele methoden gevoelig zijn voor veranderingen in invoerparameters. Echter, aangezien de bandbreedte van de invoerparameters nauwelijks valt in te schatten, is de onzekerheid in de resultaten van conventionele methoden grotendeels onbekend. De percentages rioolvreemd water, welke berekend zijn met behulp van conventionele methoden (bijvoorbeeld via de DWAAS methodiek), moeten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd en gebruikt worden daar het ontbreekt aan inzicht in de onzekerheidsmarges rond die percentages. Een alternatief voor de kwantificering van rioolvreemd water wordt gevormd door de natuurlijke waterisotopen methode. De methode biedt de mogelijkheid een percentage rioolvreemd water te berekenen met behulp van een natuurlijke, conservatieve tracer en berekent tevens de onzekerheidsmarge in het resultaat. De applicatie van deze methode op vijf stroomgebieden in Nederland laat zien dat de methode kan worden toegepast op het stroomgebied als aan twee voorwaarden is voldaan: 85 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 1. De 18δ-waarden van huishoudelijk afvalwater (drinkwater) en infiltratiewater (grondwater) moeten significant van elkaar verschillen. 2. In een stroomgebied kan een maximum van één (gemiddelde) bron van infiltratiewater (grondwater) en één bron van huishoudelijk afvalwater (drinkwater) bijdragen aan de droogweerafvoer in een rioolsysteem. Over het algemeen zijn gebieden die aan beide voorwaarden voldoen kleine, geohydrologisch eenvoudige stroomgebieden met geen of een bekende ruimtelijke variatie in 18δ-waarden van grondwater. Bovendien wordt in dergelijke gebieden het drinkwater niet gewonnen uit de lokale freatische watervoerende laag. In grote of geohydrologisch complexe stroomgebieden worden vaak meerdere bronnen van infiltratiewater gevonden. Literatuur Annen G.W. (1980). Trockenwetterabfluss und Jahresschmutzwassermenge. Korrespondenz Abwasser, 27(06), pp. 411-413. Bertrand-Krajewski J.-L. en Bardin J.-P. (2002). Uncertainties and representativity of measurements in stormwater storage tanks. In: Proceedings of the 9th International Conference on Urban Drainage, CD-ROM edition, Portland, USA, 8-13 September 2002, 14 p. Brombach H., Weiß G. en Lucas S. (2002). Temporal variation of infiltration inflow in combined sewer systems. In: Proceedings of the 9th International Conference on Urban Drainage, CD-ROM edition, Portland, USA, 8-13 September 2002, 10 p. De Bénédittis J. en Bertrand-Krajewski J.-L. (2003). Measurement of infiltration rates in urban sewer systems: use of oxygen isotopes. In: Proceedings of the 18th European Junior Scientists Work- 86 shop “Sewer Processes and Networks”, Almograve, Portugal, 8-11 November 2003, 8 p. Kracht O., Gresch M., De Bénédittis J., Prigiobbe V. en Gujer W. (2003). Stable isotopes of water as a natural tracer for infiltration into urban sewer systems. Geophysical Research Abstracts, 5, 07852, 2 p. Meijer H.A.J. (2004). Persoonlijk onderhoud met het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) aan de Universiteit van Groningen. Mook W.G. (1994). Principles of Isotope Hydrology. Collegedictaat, Department of Hydrogeology and Geographical Hydrology, VU Amsterdam. Renault D. (1983). Les eaux claires parasites dans l’assainissement (réseaux unitaires). Diagnostic et réhabilitation des réseaux. Impact et économie dans le traitement. TSM, Nov et Déc 1983, pp. 547-555 and pp. 577-582. Schilperoort R.P.S. (2004). Natural water isotopes for the quantification of infiltration and inflow in sewer systems. MSc thesis. Technische Universiteit Delft. STOWA (1996). Aansluiting van ‘dun-waterbronnen’ op riolering en rwzi. Rapport 1996-11, STOWA, Utrecht. STOWA (2003). Rioolvreemd water, onderzoek naar hoeveelheden en oorsprong afvalwater. Rapport 2003-08, STOWA, Utrecht. Van de Kerk A., Palsma B. en Beenen A. (2004). Rioolvreemd water nu kwantificeerbaar. H2O, 37(2), pp. 7-9. Weiß G., Brombach H. en Haller B. (2002). Infiltration and inflow in combined sewer systems: longterm analysis. Wat.Sci.Tech., 45(7), pp. 11-19. SUR voor vergaande zuivering SUR voor vergaande zuivering dr.ir. J.H. Roorda Samenvatting De vergaande behandeling van afvalwater is steeds meer gericht op de verwijdering van meer stoffen dan alleen N en P, zoals de prioritaire stoffen (Kaderrichtlijn Water). Daarvoor zijn een groot aantal technieken beschikbaar. Membraanfiltratie lijkt goede papieren te hebben. Maar is dat wel zo? Voordelen van de toepassing van membraanfiltratie zijn de absolute barrière voor pathogenen en zwevende stof en de mogelijkheid om technieken voor of na te schakelen voor verwijdering van specifieke stofgroepen. Een nadeel lijkt dat de kosten relatief hoog liggen. Onderzoek heeft aangetoond dat optimalisatie mogelijk is door de bepaling van specifieke membraangerelateerde parameters. Verschillende parameters worden toegelicht, waarbij in het bijzonder aandacht is voor de SUR, de Specifieke Ultrafiltratie weeRstand, in relatie tot andere parameters en optimalisatiemethoden. Met deze informatie worden de voor- en nadelen opnieuw afgewogen. Daarnaast wordt aangegeven dat innovatie noodzakelijk is om bestaande technieken te optimaliseren voor toepassing in de vergaande zuivering van rwzi-effluent. 1. dr.ir. J.H. Roorda Grontmij Inleiding De behandeling van afvalwater in rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) heeft ertoe geleid dat de directe milieuproblemen in het watermilieu voor een belangrijk deel zijn verdwenen. De verwijdering van nutriënten uit het afvalwater heeft de eutrofiering van oppervlaktewater geminimaliseerd (Dirkzwager, 1997). Steeds meer is men zich gaan realiseren dat het watersysteem beïnvloed wordt door de gehele waterketen. Zowel het onttrekken van water, als het toevoegen (lozen) van water aan het watersysteem heeft daarop kwantitatieve en kwalitatieve invloed. Vanuit deze optiek is het logisch om de lozing van rwzi-effluent te beschouwen als een vorm van hergebruik binnen de waterkringloop. Hergebruik is dus niet zo zeer een bijzonder gebruik van het rwzi-effluent, maar alledaags gebruik. Wel zijn er bijzondere vormen van hergebruik aan te wijzen, waarbij gedacht wordt aan door water verbonden 87 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling een vorm van hergebruik waarvoor het leveren van water een in geld uit te drukken meerwaarde heeft, bijvoorbeeld als proceswater of als irrigatiewater (STOWA, 2001). In de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) krijgen rwzi’s geen bijzondere aandacht, maar wordt wel duidelijk dat de normering zal moeten gelden voor elke bron die verband houdt met het watersysteem, dus ook rwzi’s. In de eerste helft van 2004 is de notitie ‘Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland - van beelden naar betekenis’ in de Tweede Kamer behandeld (MinVenW, 2004). In deze notitie wordt de inzet van de Nederlandse overheid met betrekking tot de implementatie van de KRW beschreven. Voor rwzi’s worden een aantal maatregelen verwacht: ‘Verwacht wordt dat door de KRW de volgende extra maatregelen bij RWZI’s noodzakelijk zullen blijken: 1. Ongeveer de helft van de RWZI’s -degene die lozen op kwetsbare en regionale wateren- zullen zeer waarschijnlijk moeten worden uitgerust met een drietal beschikbare technieken; 2. De overige RWZI’s moeten waarschijnlijk worden uitgerust met actieve koolfiltratie vanwege prioritaire stoffen & hormoonverstorende stoffen’ 1. Anorganische en organische colloïdale en gesuspendeerde stoffen; 2. Opgeloste organische stoffen, waaronder geneesmiddelen en hormoonverstorende stoffen, maar ook humuszuren; 3. Opgeloste anorganische stoffen, waaronder zouten, nitraat en fosfaat; 4. Pathogenen, waaronder bacteriën, protozoa en virussen. Een extra zuiveringsstap zal in moeten grijpen op deze groepen van stoffen. Waar de nadruk op moet komen te liggen is per rwzi niet gelijk, maar afhankelijk van het watersysteem waarop geloosd wordt (en natuurlijk van het vóórkomen van stoffen op de betreffende rwzi). De technieken die aangewend kunnen worden zijn voor een belangrijk deel bekend uit andere toepassingsgebieden. Met name voor de productie van drink- en proceswater is ervaring met deze technieken opgedaan. Voor de toepassing van deze technieken is een vertaalslag naar de specifieke rwzi-effluent gerelateerde eigenschappen van het water noodzakelijk. Het is belangrijk om dit in het achterhoofd te houden bij het maken van een keuze voor een geavanceerde zuiveringstechniek. Optimalisatie gericht op de toepassing voor rwzi-effluent is noodzakelijk en zal nog de nodige inspanning gaan vergen. 2. Hoewel de precieze keuze voor technieken niet gemaakt is (en nog niet gemaakt kan worden), wordt wel duidelijk dat ook het effluent van de huidige generatie rwzi’s van onvoldoende kwaliteit is om te kunnen voldoen aan de normen die (waarschijnlijk zullen) volgen uit de KRW. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat houdt er, volgens het citaat, rekening mee dat alle rwzi’s uitgebreid moeten gaan worden. Volgens genoemde notitie wordt rekening gehouden met een kostenstijging voor zuivering van afvalwater van 60% tot meer dan een verdubbeling van de kosten. De stoffen die nog in het rwzi-effluent aanwezig zijn, zijn in vier algemene groepen samen te vatten (Metcalf&Eddy, 2003): 88 Mogelijke technieken Per stofgroep zijn een aantal technieken in beeld. In tabel 1 wordt een globaal overzicht gegeven (niet uitputtend). Het is interessant om de kosten per techniek in beeld te hebben. In tabel 2 wordt een kostenoverzicht gegeven op basis van de huidige stand van de techniek en de (beperkte) ervaringen met effluent van een rwzi. In veel mogelijke zuiveringsschema’s voor vergaande behandeling van afvalwater wordt rekening gehouden met membraanfiltratie (Melin et al., 2004). Micro- en ultrafiltratie zijn uit kostentechnisch oogpunt al snel aantrekkelijk. De verwijdering van opgeloste stoffen is met deze technieken beperkt. Met behulp van Nanofiltratie en Reverse Osmosis is het mogelijk om effluent van zeer veel SUR voor vergaande zuivering Tabel 1: Technieken voor verwijdering van schadelijke stoffen in rwzi-effluent (Roorda, 2004) Stofgroep Verwijdering mogelijk met behulp van Anorganische en organische colloïdale en Multi-media filtratie, membraanfiltratie, coagulatie/flocculatie gesuspendeerde stoffen Opgeloste organische stoffen Adsorptie (bijvoorbeeld Aktief Kool), Ionenwisseling, Reverse Osmosis (RO) en Nanofiltratie (NF) Opgeloste anorganische stoffen Coagulatie/flocculatie, Adsorptie, Ionenwisseling, RO/NF Pathogenen Chlorering, ozonisatie, geavanceerde oxidatie, UV, membraanfiltratie probleemstoffen te ontdoen. De toepassing van deze technieken wordt vooral interessant als een deel van het behandelde rwzi-effluent hergebruikt kan worden als proceswater of een ander type water waarvoor rechtstreeks een financiële vergoeding per m³ geleverd water gevraagd kan worden. De probleemstoffen worden geconcentreerd in de brijnstroom, waarvan de verwerking een wezenlijk onderdeel uit moet maken van het zuiveringssysteem. Uit jarenlange praktijkervaring met membraanfiltratie in een groot aantal pilotonderzoeken (Roorda, 2004) is gebleken dat rwzi-effluent over zeer specifieke eigenschappen beschikt. Hoewel op bijvoorbeeld oppervlaktewater al vele jaren ervaring is opgedaan met membraanfiltratie, kan deze ervaring niet één op één vertaald worden naar de toepassing van membranen voor vergaande zuivering van rwzi-effluent. Het effluent van een rwzi heeft een ‘biologisch verleden’, gezien het feit dat in effluent een fractie niet nabezonken actief slib aanwezig is. Ook blijken bacteriën uit het actief slibsysteem Extracellulaire Polymere Tabel 2: a b Stoffen (EPS) te bevatten, deze worden ook wel EfOM genoemd (Effluent Organic Matter; aantoonbaar anders van samenstelling dan het in oppervlaktewater gangbare Natural Organic Matter, NOM) (in: Jarusuttthirak et al., 2002). De reeds bestaande (membraan)technieken zijn dus niet zomaar toe te passen voor vergaande zuivering van rwzi-effluent, maar zullen geoptimaliseerd moeten worden om ook rwzi-effluent (kosten)effectief te kunnen behandelen. Dit geldt uiteraard ook voor andere genoemde technieken. Bijvoorbeeld ozonisatie, waarbij de dosering afhankelijk is van het TOC-gehalte, wat in rwzieffluent aanzienlijk hoger is dan in voorgezuiverd oppervlaktewater. Dit vraagt een aanzienlijke inspanning van de toekomstige gebruikers van deze technieken. Wat dat betreft is de ervaring die is opgedaan met membraanfiltratie een belangrijke les die ook zal moeten worden toegepast voor de andere technieken. We staan daarmee nog maar aan het begin. Een tweetal praktijkvoorbeelden illustreert het bovenstaande. Kentallen kosten vergaande zuivering per techniek (Roorda en Wortel, 2004) Techniek Kosten per i.e. per jaara Kosten per m3 rwzi-effluent Coagulatie/flocculatie € 1,5 - € 3,5 € 0,03 - € 0,07 Multi-media filtratie € 2,5 - € 3,5 € 0,05 - € 0,07 Membraanfiltratie – micro- en ultrafiltratie € 4 - € 7,5 € 0,08 - € 0,15 Membraanfiltratie – nanofiltratie en reverse osmosis € 12,5 - € 25 € 0,25 - € 0,45 Aktief Kool €3-€5 € 0,06 - € 0,10 Ozonisatie € 1,5 - € 3 € 0,03 - € 0,06 Geavanceerde oxidatie (peroxide-UV) €4-€6 € 0,08 - € 0,12 UV € 1,5 - € 3,5 € 0,03 - € 0,06 ANF & A2NFb < € 15 < € 0,3 Verondersteld wordt dat één i.e. gelijk staat aan 50 m³ afvalwater per jaar; bij volledige optimalisatie en volledige brijnbehandeling; deelstroombehandeling kost €10/i.e. (zie ook Roorda et al. (2004)) 89 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 3. Praktijkvoorbeeld 1: Ultrafiltratie van rwzi-effluent en de toepassing van de SUR 3.1 Achtergrond onderzoek Ongeveer tien jaar geleden is aan de Technische Universiteit Delft bij prof. van der Graaf het onderzoek naar vergaande behandeling van communaal afvalwater opgestart. Het onderzoek richtte zich in eerste instantie op multi-media filtratie en op micro- en ultrafiltratie. Sinds 1998 wordt in het onderzoek naar de toepassing van ultrafiltratie samengewerkt met Witteveen+Bos en Rossmark Waterbehandeling (onderdeel van Veolia Water). Het wetenschappelijk onderzoek richt zich op het verdiepen van inzicht in de (wijze van) vervuiling van de ultrafiltratie membranen. Ultrafiltratie is gekozen omdat daarmee voor relatief lage kosten een enorme kwaliteitsverbetering gehaald kan worden. Het eerste deel van het onderzoek naar de vervuiling van de ultrafiltratie membranen is het afgelopen jaar afgerond met het proefschrift ‘Filtration characterstics in dead-end ultrafiltration of wwtpeffluent’ (Roorda, 2004). In dit proefschrift wordt vervuiling van de membranen beschouwd als een bijzondere toestand van het filtratiemechanisme. Het blijkt dat de filtratie-eigenschappen van het rwzi-effluent te relateren zijn aan de mate van membraanvervuiling. In het onderzoek is gebruik gemaakt van een nieuwe parameter om de filtratie-eigenschappen van het rwzi-effluent te kunnen meten. Deze parameter, de SUR (Specifieke Ultrafiltratie weeRstand), wordt gebruikt om inzicht te krijgen in het gedrag van de stoffen die de filtratieeigenschappen bepalen en verantwoordelijk zijn voor de membraanvervuiling. Hieronder wordt kort toegelicht wat de SUR is, hoe deze gemeten kan worden en wat de praktische waarde van de SUR is voor de vergaande zuivering van rwzi-effluent met behulp van membraanfiltratie. Het onderzoek is uitgevoerd op een zodanige schaalgrootte dat opschaling van de technieken relatief eenvoudig is. In figuur 1 is een impressie gegeven van de onderzoeksopstelling op locatie. Linksboven is het multi-media filter te zien dat parallel en in serie met de ultrafiltratie instal90 Figuur 1: Impressie van TU Delft onderzoek op locatie latie is bedreven. Een deel van de drukbuis van de ultrafiltratie membraanmodule is linksonder te zien. Rechtsboven is de gebruikte zeefbocht te zien, die dienst deed als een barrière voor de grovere delen die nog in het rwzi-effluent aanwezig zijn. Aanvullend is ook gebruik gemaakt van in-line coagulatie met een buisflocculator als extra voorbehandelingsstap. 3.2 Parameter SUR; theorie en methode Tijdens ultrafiltratie van rwzi-effluent blijven niet opgeloste stoffen die groter zijn dan de poriën van het membraan achter op het membraanoppervlak. Dit verschijnsel wordt over het algemeen beschreven als vervuiling van het membraan, maar kan beter opgevat worden als een eigenschap van een filtratieproces. De manier waarop deze stoffen zich afzetten op het membraan, de snelheid en de stapeling, is afhankelijk van de eigenschappen van deze componenten, maar ook van de eigenschappen van het membraan. Sommige componenten ‘plakken’ als het ware aan het membraan, waardoor een binding ontstaat met het membraan. Andere stoffen worden door SUR voor vergaande zuivering de lading van het membraan afgestoten, maar worden door de druk op het membraanoppervlak (de drijvende kracht van filtratie) tegen het oppervlak aangeduwd. Reeds bestaande parameters die gemeten worden in het rwzi-effluent blijken niet te kunnen worden gebruikt om iets te zeggen over het filtratiemechanisme dat optreedt tijdens membraanfiltratie van het rwzi-effluent. In het TUDelft onderzoek is daarom een parameter ontwikkeld om wel iets over het filtratiemechanisme te kunnen zeggen. De ontwikkelde parameter heeft de naam Specifieke Ultrafiltratie weeRstand (SUR) gekregen en wordt bepaald door met een kleine, zelfgemaakte membraanmodule gedurende 30 minuten de filtratiecurve van rwzi-effluent te meten bij een Trans Membraan Druk van 0,5 bar. Ook van voorbehandeld rwzi-effluent kan de SUR bepaald worden. De theorie achter de meting is gebaseerd op de theorie voor koekfiltratie die ook aan de basis ligt van de MFI (Schippers en Verdouw, 1982), maar voor het onderzoek verder is uitgewerkt en een meer theoretische onderbouwing heeft gekregen. De SUR is het product van de gemiddelde specifieke koekweerstand en de concentratie deeltjes in het voedingswater en wordt uitgedrukt als de weerstand per meter gefiltreerd water (m-²). Deze wordt verkregen uit de helling van de gemeten filtratiecurve. Dit wordt getoond in figuur 2, waarbij in de linkergrafiek het gefiltreerde volume uitgezet is tegen de tijd. In de rechterfiguur wordt de tijd per volume eenheid (t/V) uitgezet tegen het ge- filtreerde volume. De richtingscoëfficiënt geeft de SUR volgens vergelijking 1. Een uitgebreide beschrijving van de theoretische achtergrond van deze parameter en de toepassing daarvan in de behandeling van rwzi-effluent is gepresenteerd in Afvalwaterwetenschap (Roorda, 2004a) en op een recent IWA-congres (Roorda en van der Graaf, 2004). t t ( 2 − 1 ) V2 V1 2 ⋅ ∆P ⋅ A m2 SUR = α av ⋅ c v = ⋅ ( V2 − V1 ) ηT Waarin: SUR = Specifieke Ultrafiltratie weeRstand, weer stand per meter gefiltreerd voedingswater (m-²) αav = gemiddelde specifieke koekweerstand (m/kg) cv = concentratie van deeltjes in het voedingswater (kg/m³) t = tijd (s) V = gefiltreerd volume (m³) Amemb = membraan oppervlak (m²) ΔP = Trans Membraan Druk, TMD (N/m², Pa) ηT = dynamische viscositeit (N.s/m², Pa.s), gerelateerd aan de voedingswatertemperatuur T (°C) volgens: ηT = 497 ⋅ 10−3 ( T + 42.5 )1.5 De filtreerbaarheid van het rwzi-effluent is bepaald als SUR en werd gevonden in een range van 5•10¹² tot 30•10¹² m-². Een lage waarde wordt gevonden voor goed filtreerbaar water, bij een hogere waarde neemt de filtreerbaarheid af. De Figuur 2: Bepaling van de Specifieke Ultrafiltratie weeRstand (SUR) uit de filtratiecurve. In de linker figuur is de filtratiecurve weergegeven als volume tegen de tijd; in de rechter figuur is de getransformeerde filtratie curve weergegeven, waaruit de SUR af te leiden is als de helling van de curve. 91 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling TMD beïnvloedde de SUR, wat veroorzaakt wordt door samendrukking van de vuillaag (de compressiecoëfficiënt was 0,61 tot 0,75). 3.3 SUR voor vergaande zuivering van rwzi-effluent De SUR is bepaald van het effluent van de verschillende rwzi’s waar ook praktijkonderzoek is uitgevoerd. Uit een analyse van deze gegevens en de resultaten van het praktijkonderzoek zelf, kwam naar voren dat bij rwzi-effluent met een slechte filtreerbaarheid (een hoge SUR) de voorbehandeling en membraanreiniging slechts een kleine verbetering van de bedrijfsvoering bewerkstelligen. Een hoge initiële filtreerbaarheid (lage SUR) van het rwzi-effluent blijkt uit deze resultaten een voorwaarde te zijn voor een stabiele bedrijfsvoering met fluxen hoger dan 100 l/m².h. Tenslotte is de invloed van de deeltjesgrootte van componenten van rwzi-effluent op de filtreerbaarheid bepaald met behulp van fractioneringexperimenten. Hierbij werd effluent gefiltreerd over filters met verschillende poriegrootte, waarna van het filtraat de SUR is bepaald. Hieruit bleek dat de fractie van deeltjes die worden tegengehouden door een 0,1 µm filter, maar die door een 0,2 µm filter worden doorgelaten voor 39% tot 57% de filtreerbaarheid bepalen. Dit wordt getoond in figuur 3, waarin van twee soorten effluent de filtreerbaarheid uitgedrukt als SUR per fractie is weergegeven. De toegepaste voorbehandelingsmethoden (coagulatie en snelfiltratie) zijn nauwelijks van invloed op deze fractie. Deze fractie is vijf tot twintig maal groter dan de diameter van de poriën van de onderzochte ultrafiltratie-membranen. Figuur 3: De relatieve SUR per deeltjesgroottefractie. De fractie 0,1 µm tot 0,2 µm draagt voor 39% tot 57% de bij aan de filtreerbaarheid van het (voorbehandelde) rwzi-effluent. 92 Op dit moment worden nog steeds problemen met de bedrijfsvoering van membraanfiltratie-installaties gevonden. Vaak vindt een vervuiling van de membranen plaats waarvoor niet direct een oorzaak is aan te geven. De beschikbare metingen zijn ontoereikend om hier direct in de bedrijfsvoering op in te kunnen spelen. On-line meting van SUR zou een bijdrage kunnen leveren in de stabiliteit van membraanfiltratie-installaties. Bij een gemeten verandering van de SUR kan direct door middel van bijvoorbeeld een aanpassing in de voorbehandeling van het te filtreren water, door aanpassing van de procesvoering (o.a. doorzet) of door aanpassing van het reinigingsregime de filtreerbaarheid van het water aangepast worden en daarmee de vervuilingssnelheid van het membraan binnen acceptabele waarden gehouden worden. In het hier beschreven onderzoek is naar voren gekomen dat water met een hoge SUR (en dus een lage filtreerbaarheid) vaak ook moeilijk te verwijderen membraanvervuiling laat zien. Effluent met een SUR hoger dan 10•10¹² m-² leidt in de meeste gevallen tot een snelle membraanvervuiling en een niet-stabiele bedrijfsvoering. De meer conventionele voorbehandelingstechnieken, zoals in-line coagulatie en multi-media filtratie zijn niet in staat om de filtreerbeerbaarheid zo te verbeteren dat een dergelijke SUR voldoende wordt verlaagd. Door de SUR te meten, is het een stuk eenvoudiger geworden om de effectiviteit van verschillende voorbehandelingsmethoden te kunnen bepalen. Als mogelijke voorbehandelingsmethoden gericht op verbetering van de filtreerbaarheid van rwzieffluent, moet iets gedaan worden aan de 0,1-0,2 µm fractie. Daarbij kan gedacht worden aan het aanbrengen van een chemische pre-coat (Galjaard et al., 2001), maar ook biologische methoden lijken in staat om de invloed van deze fractie te verkleinen. Daarbij is vooral het onderzoek van Kampf et al. (2003) naar watervlooien (Daphnia) interessant. Ook voorbehandeling door middel van actief kool of poederkool zou de filtreerbaarheid in sterke mate kunnen verbeteren (Clark et al., 1996; Roorda et al., 2004). Daarbij is het noodzakelijk om te sturen op verbetering van de filtreerbaarheid (verlaging van de SUR) en op de financiele haalbaarheid. SUR voor vergaande zuivering Daarnaast is ook onderzoek naar de verwijderbaarheid van de filtratielaag van groot belang. Dit is het onderwerp van het vervolgonderzoek aan de TUDelft wat uitgevoerd in samenwerking met onder andere leveranciers van reinigingsmiddelen (te Poele et al., 2003). • Meer inzicht te krijgen in de eigenschappen van deeltjes/stoffen die membraanvervuiling veroorzaken. • Mogelijk kan on-line meting van de SUR helpen om de bedrijfsvoering van membraanfiltratieinstallaties te verbeteren. 3.4 Conclusies toepasbaarheid SUR bij vergaande zuivering De Specifiek UltrafiltratieweeRstand (SUR) is een nieuwe parameter die gebruikt kan worden om de filtratie-eigenschappen van rwzi-effluent tijdens dead-end ultrafiltratie te bepalen en te bewaken. De SUR wordt berekend uit een filtratiecurve, waarbij de verhouding tussen filtratietijd en volume t/V gerelateerd aan het gefiltreerde volume (V) de SUR bepaald. De SUR is het product van de specifieke koekweerstand en de deeltjesconcentratie. De condities waaronder gemeten wordt, zijn gedefinieerd bij een TMD van 0,5 bar en een temperatuur van het voedingswater van 20°C. De SUR is reproduceerbaar het heeft een correlatiecoëfficiënt van meer dan 95% en wordt in 30 minuten gemeten. De SUR draagt bij aan een beter begrip van de filtratiemechanismen die een rol spelen bij ultrafiltratie van rwzi-effluent. Deze technologische ontwikkeling draagt bij aan een kostenreductie in de vergaande behandeling van huishoudelijk afvalwater met micro- en ultrafiltratie. De SUR-experimenten geven inzicht in de filtratieeigenschappen van rwzi-effluent: • De vuillaag die ontstaat blijkt samendrukbaar (s = 0,6-0,75); dit laat zien dat de toe te passen flux beoordeeld moet worden op grond van de daarbijbehorende TMD waarbij een hoge TMD moet worden voorkomen. • Voorbehandeling van het rwzi-effluent (coagulatie en meerlaags zandfiltratie) kan voor maximaal 20%-30% de filtreerbaarheid verbeteren, hetgeen veroorzaakt wordt doordat de filtreerbaarheid van rwzi-effluent voor ultrafiltratie voor circa 50% bepaald wordt door deeltjes die door de voorbehandeling nauwelijks worden beïnvloed, namelijk de 0,1-0,2 µm fractie. De SUR van effluent op verschillende rwzi’s laat zeer grote verschillen zien. De SUR wordt gevonden in de range van 5•10¹² tot 30•10¹² m-². De SUR kan toegepast worden om: • Het effect van voorbehandeling op de filtreerbaarheid op voorhand te bepalen. 4. Praktijkvoorbeeld 2: ANF- en A2NF proces 4.1 Achtergrond ontwikkeling ANF-proces Een mogelijk ander zuiveringsconcept voor vergaande zuivering van rwzi-effluent is het ANF-proces en het verder geoptimaliseerde A2NF-proces (Roorda et al., 2004; Roorda et al., 2004a). In dit proces wordt adsorptieve filtratie, bijvoorbeeld aktief kool filtratie, gecombineerd met nageschakelde nanofiltratie. Dit nieuwe zuiveringsconcept is een voorbeeld van een technologische innovatie en optimalisatie die specifiek is toegespitst op de vergaande zuivering van rwzi-effluent. Op rwzi Apeldoorn is door Grontmij in samenwerking met Waterschap Veluwe en de Provincie Gelderland onderzocht wat de mogelijkheden zijn van de toepassing van het ANF-proces voor de productie van proceswater (voor de papierindustrie) en voor de vergaande verwijdering van onder andere microverontreinigingen. Aanvankelijk is het onderzoek gestart met microfiltratie (Memcor) en voortgezet met onder andere capillaire nanofiltratie membranen (X-flow). 4.2 Strategie voor optimalisatie Het blijkt dat het effluent van rwzi Apeldoorn unieke membraanvervuilende eigenschappen bezat. Aangetoond is dat een belangrijke oorzaak de aanwezigheid van fulvinezuren kan zijn. Door middel van een combinatie van breedband UV-scan en vlokvormings-, filtratie- en adsorptieproeven zijn de diverse voorbehandelingsmethoden zoals 93 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Figuur 4: Proefinstallatie met spoelbaar voorfilter gevuld met adsorptief materiaal (links)en lucht- en permeaatgespoelde nanofiltratie (rechts) coagulatie- en adsorptieprocessen op hun werking beoordeeld. Een voorbeeld van een breedband UV-scan is weergegeven in figuur 5. De voor het vaststellen van de organische belasting van het water veel gebruikte UV-extinctie bij alleen 254 nm geeft onvoldoende inzicht in de aard van de membraanvervuilende organische stoffen. Door toepassing van de juiste voorbehandelingstechniek kon de doorzet en daarmee de prijs van het proces acceptabel worden. Door toepassing van de methode met breedband UV-scan is nu op voorhand voorspelbaar of een water veel of weinig membraanvervuilende eigenschappen bezit. De methode is na toepassing op rwzi Apeldoorn ook in andere membraanfiltratie projecten met succes toegepast. Door optimalisatie van voorbehandeling en procesvoering wordt bij relatief geringe druk (3-4 bar) een hoge doorzet gehaald. Deze hoge doorzet wordt vastgehouden door een unieke combinatie van periodieke spoeling met perslucht, forward flush en permeaatspoeling in combinatie met een aantal malen daags een bacteriedodende zoutzuurspoeling. De periodieke intensieve chemische reiniging vond slechts eens per drie weken plaats. Uniek aan dit onderzoek was de methodiek het Figuur 5: Breedband UV-scan tijdens het praktijkonderzoek op rwzi Apeldoorn. De linker grafiek laat de variatie in extinctie van het rwzi-effluent zien. De rechtergrafiek toont het effect van voorbehandeling met coagulant en adsorptieve middelen (actief kool en harsen). Deze extinctieverlaging is vertaald naar een effectievere bedrijfsvoering en voorbehandeling van de nanofiltratie installatie. 94 SUR voor vergaande zuivering proefonderzoek mede te besturen met behulp van een gevalideerd kostenmodel. De bedrijfsvoering van de nanofiltratie tijdens het onderzoek is mede aangepast op basis van minimalisatie van de kostprijs per m³ geproduceerd schoon water. 4.3 Praktische toepasbaarheid ANF- en A2NFproces Om de praktische toepasbaarheid van kostbare technieken zoals nanofiltratie mogelijk te maken ook voor de vergaande behandeling gericht op verbetering van de waterkwaliteit van rwzi-effluent voor lozing op het oppervlaktewater, is het noodzakelijk goed inzicht te hebben in de kosten. Op basis van de experimenten op rwzi Apeldoorn zijn de kosten van het ANF-proces berekend. Het nanofiltratie deel komt uit op €0,29 per m³ de aktief kool filtraite op €0,06 per m³, waarmee de totale kosten uitkomen op €0,35 per m³ (€ 17,5 per i.e.). Bij deelstroombehandeling van het rwzieffluent met deze techniek kan de vrijkomende concentraatstroom binnen de bestaande rwzi behandeld worden. Maar bij een behandeling van de volledige stroom moet ook deze concen- traatstroom behandeld worden. Daarmee zijn bij verdamping, de duurste oplossing, extra kosten van circa €0,21 per m³ (€10,5 per i.e.) gemoeid. De totale kosten bedragen in dit geval €0,56 per m³ (€28 per i.e.). Op grond van deze nogal hoge kostenpost is het ANF-proces verder geoptimaliseerd, om daarmee de techniek geschikt te maken voor grootschalige toepassing. Gekozen is voor een ander membraantype, waardoor de membraanprijs meer dan gehalveerd kan worden (-20% kostenreductie per m³). De bedrijfsvoering is aangepast (-10%) en de bedrijfsvoering van het aktief koolfilter geoptimaliseerd (-10%). De productiekosten zijn daarmee verlaagd tot €10 per i.e.. Ook de behandeling van de concentraatstroom is geoptimaliseerd door aanpassing van de bedrijfsvoering en configuratie van het Nanofiltratie proces (50% kleinere volumestroom concentraat, minder dan 5% van de hoofdstroom). Daarnaast is een andere verdampingstechniek beschouwd, de adiabatische damprecompressie. In figuur 6 is een schematische tekening van deze techniek weergegeven. Bij deze techniek vindt een Figuur 6: Schematische tekening van de adiabatische damprecompressie 95 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling zeer efficiënte warmteoverdracht plaats, waarmee de kosten per m³ behandelde afvalstroom dalen met 50%. De totale kosten van de brijnbehandeling komen daarmee uit op minder dan €5 per i.e.. De totale kosten voor dit proces, wat een geoptimaliseerd ANF-proces is (A2NF, gebaseerd op adsorptie-nanofiltratie-adsorptie), op minder dan €15 per i.e.. Voor dit bedrag wordt water geproduceerd dat kleurloos, reukloos, biologisch stabiel, onthard en kiemvrij is. Gezien de sterk membraanvervuilende eigenschappen van het effluent op rwzi Apeldoorn wordt aangenomen dat de behaalde resultaten goed vertaalbaar zijn naar andere effluenttypen. De waarde die hiermee aan het rwzi-effluent is toegevoegd zou terugverdiend kunnen worden door een deel van het geproduceerde water te verkopen boven de productieprijs (€0,30 per m³, incl. concentraatbehandeling). In dat geval kan een rwzi uitgebreid worden, waarbij de extra kosten voor behandeling van het rwzi-effluent betaald worden uit de baten van de verkoop van het geproduceerde water. 5. Conclusies Vergaande behandeling van effluent van rwzi’s lijkt onvermijdelijk met het oog op de doelen die voortvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn water. Aanpassingen op de rwzi’s zijn onderdeel van de aanpak. Per locatie zal een afweging gemaakt moeten worden van de mogelijkheden om de doelen te halen. Het watermilieu wordt immers door meer dan alleen de lozing van rwzi-effluent beinvloedt. Bronaanpak is noodzakelijk (landbouw, industrie, ziekenhuizen, afkoppelen regenwater), maar ook de end-of-pipe benadering zal daar een onderdeel van zijn. Vergaande behandeling van rwzi-effluent kan uitgevoerd worden met behulp van technieken die op dit moment vooral gebruikt worden voor de productie van drink- en proceswater. Kennisoverdracht vanuit de expertise die daarmee is opgebouwd is noodzakelijk: drinkwatertechnologen, procestechnologen en zuiveringstechnologen kun96 nen nog veel van elkaar leren. Maar tegelijkertijd moet in het oog gehouden worden dat rwzi-effluent ten opzichte van andere waterstromen (o.a. oppervlaktewater) zeer specifieke eigenschappen bezit. De bestaande technieken zullen juist daarop moeten worden afgestemd. Voorbeelden van succesvolle optimalisatie methoden zijn de in deze presentatie behandelde SUR methode die inzicht geeft in de filtreerbaarheid van het rwzi-effluent. Met behulp van de SUR kan de doorzet van membraansystemen aanmerkelijk verbeterd worden. Een ander voorbeeld is de breedband UV-scan, die aanvullend daarop een vergelijkbaar effect beoogt: verbeteren van de doorzet van membraansystemen door het optimaliseren van de voorbehandeling. De kostendaling die daaruit volgt is noodzakelijk om de membraantechnieken geschikt te maken voor de vergaande behandeling van rwzi-effluent. Daarnaast zullen ook nieuwe zuiveringsconcepten moeten worden ontwikkeld. Vaak zullen deze gebaseerd zijn op bestaande technologie. Een voorbeeld is het ANF- en het A2NF-proces. Andere mogelijkheden zijn te verwachten in de combinatie van coagulatie, multi-media filtratie, membraanfiltratie, maar ook ozonisatie, geavanceerde oxidatie en UV-desinfectie. Referenties Clark, M.M., Baudin, I. en Anselme, C. (1996). Membrane-powdered activated carbon reactors (Ch.15). In: Water Treatment Membrane Processes. Mallevialle, J., Odendaal, P.E. and Wiesner, M.R. (eds.), McGraw-Hill, New York. Dirkzwager, A.H. (1997). Sustainable development: new ways of thinking about ‘water in urban areas’. European Water Pollution Control, 7 (1), 28-40. Galjaard, G., Buijs, P., Beerendonk, E., Schoonenberg, F. en Schippers, J.C. (2001). Pre-coating (EPCE®) UF membranes for direct treatment of surface water. Desalination, 139, 305-316. SUR voor vergaande zuivering Jarusutthirak, C., Amy, G. and Croué, J.-P. (2002). Fouling characteristics of wastewater effluent organic matter (EfOM) isolates on NF and UF membranes. Desalination, 145, 247-255. Kampf, R., Graansma, J., Dokkum, H. van, Foekema, E. en Claassen, T. (2003). Increasing the natural values of treated wastewater on the island of Texel, the Netherlands. Proceedings ‘Efficient use and management of water for urban supply’, April 2-4, 2003, 1-11. Melin, T., Wintgens, T. (2004). Proceedings EDS/ IWA Conference ‘Membranes in Drinking and Industrial Water Production’, l’Aquila (Italy), 15-17 November 2004. Metcalf & Eddy (2003). Wastewater engineering; treatment and reuse (4th international edition). McGraw-Hill, New York. MinVenW (2004). Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland van beelden naar betekenis. Den Haag, 23 april 2004. Poele, S. te, Roorda, J.H. en Graaf, J.H.J.M. van der (2003). Influence of the size of foulants on the filterability of wwtp-effluent. Proceedings IWA International Conference ‘Nano and microparticles in water and wastewater treatment’, Zürich (Switzerland), 22-24 September 2003, 129-136. Roorda, J.H. (2004). Filtration characteristics in dead-end ultrafiltration of wwtp-effluent. PhD-thesis, Delft University of Technology, Delft, the Netherlands. Via: www.library.tudelft.nl/dissertations of: www.gezondheidstechniek.tudelft. nl/research/wastewater/roorda/ceg_roorda_ 20040419.pdf Roorda, J.H. (2004a). Meten en voorspellen van de filtratie-eigenschappen van rwzi-effluent tijdens dead-end ultrafiltratie. Afvalwaterwetenschap, jaargang 3, nummer 3, augustus 2004, p. 169192 Roorda, J.H. en Graaf, J.H.J.M. van der (2004). SUR-test used for optimisation of membrane filtration plants treating wastewater effluents. Proceedings EDS/IWA Conference ‘Membranes in Drinking and Industrial Water Production’, l’Aquila (Italy), 15-17 November 2004. Roorda, J., Dalen, R. van, Koreman, E. en Wortel, N.C. (2004). ANF, doorbraak in technologie van effluentfiltratie. H2O, jaargang 37, nummer 11, 28 mei 2004, p. 33-35. Roorda, J.H., Wortel, N.C. en Dalen, R. van (2004a). New process for treatment of organically fouled water; experiences with wwtp-effluent. Proceedings EDS/IWA Conference ‘Membranes in Drinking and Industrial Water Production’, l’Aquila (Italy), 15-17 November 2004 Roorda, J.H. en Wortel, N.C. (2004). De Kaderrichtlijn Water schreeuwt om nieuwe ontwikkelingen (vertrouwelijk). Presentatie op Grontmij-seminar ‘Innovaties à la carte’, De Bilt, 14 december 2004. Schippers, J.C. en Verdouw, J. (1979). De membraanfiltratie-index als kenmerk voor de filtreerbaarheid van water. H2O, 12 (5). STOWA (2001). Compendium rwzi-effluent als bron van ‘ander water’. STOWA 2001-14, Utrecht. 97 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 98 Loopt de pomp nog ? Loopt de pomp nog? dr.ir. J.L. Korving Rioolstelsels werken lang niet altijd zoals verwacht. Een bergingstank kan bijvoorbeeld zo groot zijn dat hij nooit gevuld raakt, een pomp kan dagenlang ongemerkt in storing staan of afvoerend oppervlak kan bij inventarisatie veel groter blijken dan tot dan toe verondersteld. Gewoonlijk worden de prestaties van een rioolstelsel beoordeeld op basis van modelberekeningen en waargenomen gebreken. Met eventuele onzekerheden omtrent het functioneren wordt geen rekening gehouden. Dit leidt tot een veel te optimistische inschatting van het hydraulisch en milieutechnisch functioneren en verhoogt de kans op foute beslissingen omtrent verbeteringsmaatregelen. dr.ir. J.L. Korving Witteveen+Bos Onzekerheid over de huidige situatie of de toekomst, zowel op de korte als de lange termijn, hoeft echter niet te betekenen dat we onzeker zouden moeten zijn over welke oplossing te kiezen. Veeleer bepaalt de aanwezige onzekerheid hoe beslissingen genomen worden en welke opties gekozen worden. Het kan bijvoorbeeld lonend zijn om nauwkeurig te weten hoeveel een stelsel precies overstort zodat beter kan worden ingeschat hoe groot een bergbezinkbassin moet worden gedimensioneerd. Eén millimeter meer of minder bergingscapaciteit kan al snel enkele tonnen euro verschil maken. Het beter onderbouwen van investeringsbeslissingen heeft echter ook een keerzijde. Het kan pijnlijk duidelijk maken dat een stelsel meer overstort dan werd verondersteld. Maar die onderkenning is van groot belang voor een goede investering. In 2001 startten Stichting RIONED, HKV Lijn in water en de TU Delft een onderzoek naar de kosteneffectiviteit van maatregelen in het rioolbeheer (Korving, 2004). Doel van de studie was het ontwikkelen van een methodiek voor het beoordelen van de prestaties van een rioolstelsel, waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijke invloed van onzekerheden en risico’s. Er is tevens bepaald in welke mate onzekerheid doorwerkt in de investeringen. Dit artikel behandelt in vogelvlucht een gedeelte van de onderzoeksresultaten. Binnenkort verschijnt bij Stichting RIONED een uitgebreide samenvatting (Stichting RIONED, 2005). door water verbonden 99 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Gemaalstoringen het hydraulisch functioneren van een rioolstelsel is tot op heden weinig aandacht. Een van de onderzochte onzekerheden betrof het functioneren van gemalen. Gemalen zijn kritische onderdelen in een rioolsysteem. Vaak is er per bemalingsgebied van beide maar één aanwezig. Gewoonlijk wordt bij de beoordeling van het functioneren van een rioolstelsel verondersteld dat elk onderdeel perfect functioneert en altijd beschikbaar is. In de praktijk blijkt echter dat bij gemalen storingen kunnen optreden (bijvoorbeeld door verstoppingen) of voor onderhoud (deels) buiten bedrijf zijn. Bij het NWRW-onderzoek in de jaren tachtig is al onderkend dat pompstoringen kunnen leiden tot overstortingen onder dwa-omstandigheden (NWRW, 1989a en 1989b). WATERSTANDM.!0 Het in storing vallen of buiten bedrijf zijn van één of meer pompen in een gemaal kan aanzienlijke invloed hebben op de jaarlijkse hoeveelheid overstortend water. Bijvoorbeeld, wanneer een pomp lange tijd onder zijn capaciteit draait. Als dit niet wordt gesignaleerd, vult eerst het gehele stelsel zich met afvalwater, totdat het waterpeil boven de overstortdrempel komt en het stelsel begint over te storten (zie Figuur 1). Dit betekent dat onverdund afvalwater het oppervlaktewater in zal stromen. Voor de invloed van pompstoringen op TIJDDAGEN TIJDDAGEN NEERSLAGMMH STORINGENSTATUS Om de invloed van pompstoringen op het hydraulisch functioneren te bepalen zijn chronologische storingsreeksen afkomstig van enkele grotere gemeenten geanalyseerd. In deze gemeenten is sprake van een goede signalering van storingen en een adequate storingsafhandeling. De gegevens bestaan uit meldingen van pompstoringen, in- en uitslagen van pompen, en gemeten rioolwaterstanden en neerslagvolumes. Voorbeelden van storingsmeldingen zijn ‘thermische storing’, ‘mechanische storing’, ‘elektrische storing’, ‘installatiestoring’ en ‘hoogwater’. Een storing is gedefinieerd als het onvermogen van een pomp om de taak uit te voeren waarvoor hij oorspronkelijk ontworpen was, namelijk afvalwater transporteren tot maximaal zijn ontwerpcapaciteit. De configuratie van de pompen in het gemaal is sterk bepalend voor de gevolgen van een pompstoring. Als pompen elkaars functie kunnen overnemen, kan het gemaal ondanks het uitvallen van één van de pompen toch het aanbod van afvalwater blijven verwerken. OVERSTORTING Storingsregistratie De meest voorkomende oorzaak van storingen is pompvervuiling, en dus mechanisch van origine Als gevolg van de vervuiling loopt de pomp zwaar, raakt oververhit en valt uit. Andere mogelijk oorzaken van pompstoringen zijn problemen bij het opstarten van de motor en lucht in de persleiding of het slakkenhuis van de pomp. POMPWEKENCONTINUINBEDRIJF Methodiek voor storingsanalyse TIJDDAGEN Figuur 1: Illustratie van de gevolgen van een gedeeltelijke verstopping van een pomp op de vullingsgraad van een rioolstelsel. Gedurende 4 weken is p[omp 1 ingeschakeld, maar de getransporteerde heoveelheden rioolwater is ver beneden de ontwerpcapaciteit. Pas na de signalering ‘hoogwater’ is de verstopping verholpen 100 Het verloop van pompstoringen in de tijd kan volledig beschreven worden door hun tussentijd en duur in een (statistisch) model te vertalen. Om de pompstoringen in een rioolgemaal te analyseren, is een methodiek gebruikt, gebaseerd op Ascher en Hansen (1998). Figuur 3 toont de stappen van deze methodiek. Loopt de pomp nog ? Figuur 2: Pompvervuiling leidt to storingen (foto’s: GW Rotterdam). Stap I onderzoekt of in de storingsgegevens onregelmatigheden, fouten en ‘outliers’ zitten. Dit kunnen bijvoorbeeld fouten zijn in de registratie of storingen met een extreem lange duur (een maand of langer). Fouten en ‘outliers’ moeten eerst verwijderd worden. De beschikbare registraties kunnen aanleiding geven tot foute interpretatie. Daarom is stap II erop gericht eenduidige data te creëren. Deze stap gaat in op de volgende vragen: welke typen storingen zijn er? Zijn die storingen verschillend van karakter? Hoe zijn storingsafhandeling en onderhoudsplanning georganiseerd en wat is hun invloed op het storingsverloop? Pompstoringen kunnen bijvoorbeeld kort na elkaar optreden, doordat een pomp eenvoudigweg wordt herstart zonder de oorzaak van de storing op te sporen en het probleem te verhelpen. Als een pomp in zeer korte tijd (bijvoorbeeld één uur) meerdere keren opnieuw wordt gestart, moet dit als één storing beschouwd worden. Dit voorkomt dubbeltellingen. Stap III, visuele analyse van het storingspatroon, geeft informatie over de adequaatheid van de storingsafhandeling. Daarnaast geeft het inzicht in de verschillen in functioneren tussen pompen in verschillende gemalen. Centraal staat de vraag of het aantal storingen per tijdseenheid aanzienlijk verandert gedurende de registratieperiode. Zulke trendmatige veranderingen kunnen het gevolg zijn van gebrekkige reparaties, veroudering, vervanging of opknapbeurten. Figuur 4 geeft een voorbeeld van trends in de storingsfrequentie. Deze figuur laat zien dat na twee jaar een steeds terugkerend probleem met de pomp uiteindelijk opgelost wordt. Daarnaast kunnen clusters in de storingen erop wijzen dat dezelfde storing steeds weer terugkeert. Dit kan veroorzaakt worden door het alleen maar herstarten van de pomp zonder de storing echt te verhelpen. Als een systeem veroudert, moeten storingsdata in chronologische volgorde geanalyseerd worden. Anders kunnen onjuiste conclusies over het faaltempo van het systeem getrokken worden. Veroudering blijkt bij rioolpompen regelmatig voor te komen en uit zich in trends in de storingsfrequentie. In stap IV worden met de zogenaamde Laplace-test trends in de storingsfrequentie zichtbaar gemaakt. De test gebruikt een chronologisch geordende set van de tussentijden van storingen T1, T2,…,Tm en is als volgt gedefinieerd (Ansell en Phillips, 1994): ⎡1 n ⎤ 1 ⎢ n ∑ ti ⎥ − 2 t UL ≡ ⎣ i=1 ⎦ 1 t 12n waarin n = het aantal storingen, ti = het tijdstip van de ie storing en t = het eind van de waarnemingsperiode. Als UL≈0, dan wordt de hypothese dat de storingen een constante frequentie hebben, niet verworpen. Als UL>1,96, dan is sprake van een verslechtering van de betrouwbaarheid, bij UL<-1,96 van een verbetering. Zowel verbetering 101 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling I VALIDATIE STORINGSDATA outliers en datafouten II ANALYSE STORINGSKENMERKEN storingstypen, reparatieduur, beleid III VISUELE ANALYSE STORINGEN aantal storingen als functie van tijd IV V NEE TREND IN FAALTEMPO Laplace trendtest MODEL OP BASIS VAN VERDELINGSFUNCTIE Exponentieel , lognormaal, Weibull, etc. JA MODEL MET TIJDSAFHANKELIJK FAALTEMPO Crows model, Cox -Lewis’ model Figuur 3: Procedure voor storingsanalyse van pompen in rioolgemalen Stap V is erop gericht de storingen met een statistisch model te beschrijven. Kenmerkend voor storingen is de tijd tussen twee opeenvolgende storingen en de duur van het buiten bedrijf zijn na het moment van in storing vallen. De tijd tot een volgende storing is onder meer afhankelijk van stelselkenmerken, ouderdom van pompen en sturing van pompen. Met name beleidsmatige of organisatorische aspecten bepalen de duur van het buiten bedrijf zijn, de reparatietijd. Denk aan onderhoudsbeleid, beschikbaarheid van personeel en aanwezigheid van back-upcapaciteit. Ook van invloed zijn de weersverwachting, de aard van de storing, de complexiteit van de demontage en de beschikbaarheid van reserveonderdelen. Als er geen trends in de storingen zijn, kunnen de tussentijden beschreven worden met een verdelingsfunctie. Vaak wordt de statistiek van storingen beschreven als een zogenaamd ‘homogeen Poisson-proces’. Concreet betekent dit dat verondersteld wordt dat de tussentijden van storingen statistisch onafhankelijk en exponentieel verdeeld zijn. Maar bij storingen van rioolpompen 102 is dit vaak niet zo. Dan is een beschrijving met een ander type kansverdeling (bijvoorbeeld gamma, lognormaal of Weibull) mogelijk. Een voorbeeld van de beschrijving met een gamma verdeling staat afgebeeld in Figuur 5. Als de storingsfrequentie een trend vertoont, zijn modellen nodig die processen met een niet-constant faaltempo kunnen beschrijven, zogenaamde ‘niet-homogene Poisson-processen’. Zij beschrijven de storingsfrequentie als een functie van de #UMULATIEFAANTALSTORINGEN als verslechtering vragen om een statistisch model met een tijdsafhankelijke storingsfrequentie. TIJDJAREN Figuur 4: Trends in het storingsgebied van een pomp. Na twee jaar lijkt een steeds terugkerend probleem definitief verholpen te zijn. Loopt de pomp nog ? tijd. Veel van de modellen met een tijdsafhankelijk faaltempo zijn ontwikkeld om verbeteringen in de betrouwbaarheid van hard- en software te kunnen modelleren. Mogelijke beschrijvingen zijn de modellen van Crow (1974) en Cox en Lewis (1966). Het eerste model beschrijft de storingsfrequentie volgens een machtsfunctie, terwijl het tweede een log-lineaire beschrijving hanteert. Meer details over de toepassing van deze modellen staan beschreven in Korving, 2004. Als de vraag naar een pomp sterk varieert in de tijd, zoals bij rwa-pompen, kan in plaats van de betrouwbaarheid beter de beschikbaarheid ervan gemodelleerd worden. Beschikbaarheid is het deel van de tijd dat een component daadwerkelijk functioneert of in staat is te functioneren. Hiervoor moet gedefinieerd worden wanneer er vraag is naar een pomp. Dit is het geval als het putniveau hoger is dan het inslagpeil van de pomp. Als die pomp vervolgens niet binnen een aantal minuten draait, treedt een storing op. Dit betekent dat er vraag is naar een pomp als deze ingeschakeld wordt of in storing valt. De beschikbaarheid van een pomp is gedefinieerd als, 1 - P ( storing|pompvraag) = 1- aantal storingen aantal keer pomp in + aantal storingen Dit geldt voor de situaties waarin een pomp werkt, gegeven dat er vraag naar is. KANSDICHTHEID X TUSSENTIJDSTORINGENU De storingskarakteristieken van de verschillende beheerders vertonen verschillen. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door verschillen in de definitie van een pompstoring en het onderhoudsbeleid. Het gemiddelde aantal storingen per pomp bedraagt afhankelijk van de beheerder tussen 4 en 13 per jaar. In vergelijking met pompen in drinkwaterdistributienetten en poldergemalen treden storingen bij pompen in rioolgemalen relatief vaak op. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de samenstelling van het afvalwater en het discontinue karakter van het pompproces. De duur van reparaties is gemiddeld 12 uur. Storingen kunnen in clusters voorkomen, omdat een pomp die in storing staat niet volledig wordt gerepareerd, maar slechts opnieuw wordt opgestart. De storingsregistraties alleen kunnen geen verklaring geven voor de clustering. Om geclusterde storingen beter te kunnen analyseren, is meer kennis nodig over bijvoorbeeld aard van de reparatie, duur van voorafgaande droge periode, aanpassingen in besturingssoftware, warmtegevoeligheid van frequentieomvormers en aangroei of luchtinsluitingen in de persleiding. Deze informatie wordt vaak niet vastgelegd in logboeken, omdat de nadruk ligt op het verhelpen van storingen en niet op het leren van gebeurtenissen uit het verleden. Naast clusters zijn ook trendmatige veranderingen in de storingsfrequentie waarneembaar. Deze kunnen het gevolg zijn van gebrekkige reparaties, veroudering, vervanging of opknapbeurten. Invloed van pompstoringen op functioneren rioolstelsel 7AARNEMINGEN 'AMMAVERDELING AB Resultaten storingsanalyse Figuur 5: Voorbeeld van de beschrijving van de storingstussentijden van een dwa-pomp met een zogenaamde gammaverdeling Gemiddeld blijken dwa-pompen zo’n 4% en rwapompen zo’n 2% van de tijd dat ze zouden moeten pompen in storing te staan. Deze storingen hebben een aanzienlijke invloed op het functioneren van een rioolstelsel. Omgerekend naar overstortvolumes leidt dit tot een gemiddelde toename van circa 15% in het jaarlijks overstortvolume als gevolg van pompstoringen. Dit betekent dat door 103 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling beter functionerende pompen een deel van de milieuvervuiling te voorkomen is. De effectiviteit van investeringen in civieltechnische maatregelen, zoals bergbezinkbassins, kan zelfs tenietgedaan worden door slecht functionerende gemalen. Toepassingsmogelijkheden Er valt al snel winst te behalen door het gericht monitoren van pompen en gemalen. Dan kan bijvoorbeeld worden afgewogen of het verbeteren van de storingsafhandeling of het bouwen van extra berging meer effect heeft voor een vermindering van de vuiluitworp. Een systematische analyse is hierbij echter essentieel. Vaak zijn er al wel gegevens voorhanden, maar worden ze niet gebruikt voor het ontdekken van trends. Verder is bijhouden van logboeken belangrijk. Analyse van storingen levert waardevolle informatie op over het juiste vervangingsmoment van een pomp, maar is ook belangrijk voor de evaluatie van de storingsafhandeling en de onderbouwing van het bijplaatsen van reservecapaciteit. De registratie van pompstoringen moet in elk geval bestaan uit: waterstanden in de pompput, in- en uitschakelingen van de pomp, door de pomp opgenomen vermogen en debieten in de afvoerleiding. Een belangrijke indicator voor het naar behoren functioneren van een pomp is het rendement. Dit is het quotiënt van het stroomverbruik en het geleverde debiet. Een laag rendement wijst op een gehinderd pompproces, bijvoorbeeld door verstopping van de aanzuigopening. Beneden een zeker rendement moet een pomp als buiten bedrijf beschouwd worden. Daarnaast is het zeer belangrijk dat logboeken bijgehouden worden om te leren van gebeurtenissen uit het verleden. Zonder logboeken kunnen patronen in het storingsgedrag van een pomp veel moeilijker verklaard worden. Storingsanalyse levert waardevolle informatie op over het juiste vervangingsmoment van een pomp, maar is ook belangrijk voor de evaluatie van de storingsafhandeling en de onderbouwing van het bijplaatsen van reservecapaciteit. Afhankelijk van de waargenomen storingsfrequentie en 104 de pompfunctie in het systeem, kunnen na een storingsanalyse bijvoorbeeld prestatieniveaus voor de verschillende pompen in een rioolstelsel gedefinieerd worden. Dit kan ook voor andere onderdelen van de riolering, zoals knijpriolen en wervelventielen. Mede op basis van de vereiste prestaties van onderdelen kan het dagelijks beheer van het totale stelsel geëvalueerd. Literatuur Ansell J.I. en Phillips M.J. (1994). Practical Methods for Reliability Data Analysis. Oxford, Oxford University Press. Ascher H. en Hansen, C.K. (1998). Spurious exponentiality observed when incorrectly fitting a distribution to nonstationary data. IEEE Transactions on Reliability. 47 (4): 451-459. Cox D.R. en Lewis P.A.W. (1966) The Statistical Analysis of Series of Events. London, Methuen. Crow L.H. (1974) Reliability analysis for complex, repairable systems. In: Reliability and Biometry. Proschan F. en Serfling R.J. (red.). Philadelphia, SIAM: 379-410. Korving H. (2004) Probabilistic Assessment of the Performance of Combined Sewer Systems. Proefschrift. Delft, Technische Universiteit Delft. NWRW (1989a). De vuiluitworp van gemengde rioolstelsels. Eindrapport. Rapport 5.2. April 1989. Den Haag, Ministerie van VROM. NWRW (1989b). Effecten van emissies op oppervlaktewater. Hoofdrapport 9.1. Juli 1989. Den Haag, Ministerie van VROM. Stichting RIONED (2005). Een risicogebaseerde beoordeling van gemengde rioolstelsels. Het proefschrift van dr.ir. H. Korving samengevat en bediscussieerd. Ede, Stichting RIONED. Interacties binnen het afvalwatersysteem Interacties binnen het afvalwatersysteem dr.ir. J.G. Langeveld Inleiding In Nederland is het optimaliseren van afvalwatersystemen sinds het eind van vorige eeuw gemeengoed geworden (Mameren, van, 2001). Daarnaast is de in de praktijk gegroeide methode voor het uitvoeren van optimalisatiestudies inmiddels vervat in Leidraad Riolering module B1000. Zo op het oog is daarmee het optimaliseren van afvalwatersystemen een goed ontwikkelde tak van sport. In het licht van de huidige normen, de basisinspanning en de effluenteisen, klopt dit beeld inderdaad redelijk. Desondanks bestaat het gevoel dat met de gangbare optimalisatiestudies niet het onderste uit de kan wordt gehaald. Met name de interacties binnen het afvalwatersysteem blijven namelijk onderbelicht in deze studies. Het is hierdoor heel goed mogelijk dat maatregelen die nu getroffen worden op basis van deze optimalisatiestudies bij een nadere analyse van de interacties binnen het afvalwatersysteem een stuk minder aantrekkelijk blijken te zijn. Een bekend voorbeeld hiervan is de negatieve doorwerking van extra berging in de riolering op het functioneren van een afvalwaterzuivering (Durchschlag, 1990). Hierbij wordt een deel van de winst bij de overstort teniet gedaan door een extra vuillast bij de AWZI. Om een beter beeld te krijgen van het belang van de interacties binnen het afvalwatersysteem is eind 1999 aan de TU Delft het promotieonderzoek ‘Interacties binnen het afvalwatersysteem’ gestart. Figuur 1 geeft een schematisch overzicht van een afvalwatersysteem. De interacties omvatten hierbij conform een internationaal gangbare definitie (Foundation for Water Research, 1998) twee belangrijke aspecten: - invloed van de riolering op het functioneren van de afvalwaterzuivering via haar invloed op het verloop van zowel het debiet als de samenstelling van het influent; - het feit dat de oppervlaktewaterkwaliteit wordt beïnvloed door de combinatie van effluent van de afvalwaterzuivering en rechtstreeks via overstorten en uitlaten geloosd afvalwater. dr.ir. J.G. Langeveld Royal Haskoning / TU Delft door water verbonden 105 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling $7!RUNOFF INFLUENT TRANSPORT PERSLEIDINGEN RIOLERING !7:) EFFLUENT OVERSTORT OPPERVLAKTEWATER Figuur 1: Afvalwatersysteem inclusief interacties sterk door op de effluentkwaliteit, zoals geïllustreerd in figuur 2. De variaties in influent vrachten worden niet alleen beïnvloed door variaties in de inloop van rioolstelsels tijdens DWA (droogweerafvoer) en RWA (regenweerafvoer), maar ook door de eigenschappen van rioolstelsels. Deze eigenschappen, zoals aanwezigheid persleidingen, dode berging en inslagpeilen van gemalen, bepalen in hoge mate welke pieken in belasting de benedenstroomse AWZI te verwerken krijgt. Het (operationeel) beheer van de riolering heeft hiermee een duidelijke doorwerking op het functioneren van de AWZI. Effect variaties in belasting afvalwaterzuivering De influentvracht die moet worden verwerkt door afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI) kan sterk fluctueren, doordat zowel het debiet als de concentraties in het influent variëren. Afhankelijk van de situatie werken fluctuaties in de influentvracht 106 DEBIETMH Dit artikel gaat in op de belangrijkste aspecten en resultaten van het onderzoek. Voor meer gedetailleerde informatie en een nadere onderbouwing wordt verwezen naar het proefschrift zelf. DATUM Figuur 2: Ammonium concentratie in het effluent uitgezet tegen het influentdebiet. CONCENTRATIE.(INEFFLUENTMG.L Het onderzoek naar de interacties binnen het afvalwatersysteem heeft een sterk verkennend karakter gekregen binnen een zeer breed onderzoeksveld. Om een dergelijk breed onderzoek goed van de grond te krijgen is een uniek samenwerkingsverband opgestart, waarin naast Arcadis, in samenwerking met HKV Lijn in water en Vertis, Grontmij en Witteveen+Bos participeerden. Mede dankzij de inzet en brede achtergrond van de door de partners afgevaardigde werkgroepsleden is het onderzoek succesvol verlopen met een proefschrift en een goed lopend vervolgonderzoek als tastbaar resultaat. Interacties binnen het afvalwatersysteem Intermezzo modelleren AWZI Katwoude Voor AWZI Katwoude is een ASM1 model (Henze et al., 2000) opgesteld met behulp van het simulatiepakket SIMBA. Dit model is gekalibreerd aan de hand van de beschikbare metingen van de sensoren, aangevuld met een aantal monstername sessies. Voor een uitgebreide discussie van de kalibratie en validatie wordt verwezen naar het originele werk. Hier wordt volstaan met de in figuur 3 gegeven vergelijking van het modelresultaat met de metingen van de ammoniumsensor bij de afloop van de beluchtingstank. De overeenstemming tussen modelresultaat en meting is over het geheel bezien behoorlijk en het model kan daarom worden gebruikt voor een nadere analyse van de gevoeligheid van het functioneren van de AWZI voor influentfluctuaties. Om te kunnen achterhalen welke variaties in de influentvracht kunnen worden verwerkt op een AWZI is een uitgebreide gevoeligheidsanalyse uitgevoerd met behulp van een gekalibreerd model voor AWZI ‘Katwoude’, zie intermezzo. Deze gevoeligheidsanalyse heeft aangetoond dat een laagbelaste AWZI (meest toegepaste type AWZI in Nederland) wel gevoelig is voor variaties in het debiet en de stikstofvracht, maar niet voor variaties in de CZV-vracht. Dit houdt in dat rioleringsmodellen goed in staat moeten zijn om het debiet en de stikstof concentratie te simuleren, terwijl het simuleren van de CZV concentraties minder van belang is in relatie met de AWZI. Aangezien stikstof zich in de riolering voornamelijk bevindt als opgelost of fijn gesuspendeerd materiaal is het met het oog op de relatie met de AWZI voldoende als rioleringsmodellen in staat zijn om de hydrodynamica (debiet) en het transport van opgeloste stof (ammonium, CZVopgelost) te beschrijven. Figuur 3: Simulatie resultaten voor nitrificatie. De bovenste grafiek toont de berekende en de gemeten ammonium concentratie in de afloop van de beluchtingstank. De onderste grafiek toont de residuen (= verschil tussen model en meting). Voor dag 60 werd aangetoond dat de ammoniumsensor in het influent onbetrouwbare resultaten gaf. Hetzelfde is waarschijnlijk het geval op dag 69. 107 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Invloed riolering op influentfluctuaties: state of the art van rioleringsmodellen In het onderzoek is voor vier belangrijke processen nagegaan in hoeverre gangbare rioleringsmodellen te gebruiken zijn voor een analyse van de interacties tussen riolering en afvalwaterzuivering: • Hydrodynamica • Transport opgelost materiaal (en materiaal < 63 µm) • Transport gesuspendeerd materiaal • Omzettingen Hydrodynamica Het kalibreren van hydrodynamische modellen voor de riolering is inmiddels de kinderschoenen voorbij. De door Clemens (2001) ontwikkelde methode voor kalibratie is op een aantal verschillende riool- stelsels met succes toegepast. In het kader van dit onderzoek zijn voor het rioolstelsel van Loenen 15 buien gekalibreerd. De gekalibreerde buien dienen tevens als basis voor de analyse van de huidige kennis van het transport van gesuspendeerd materiaal. De gesimuleerde waterstanden hebben een afwijking die ligt in de orde van grootte van enkele centimeters en ook het verloop van het debiet in meting en model blijkt goed overeen te komen tijdens een bui. Transport opgeloste stof Voor twee modellen, SOBEK en Hydroworks, is de kwaliteit van de modelresultaten getoetst aan de hand van tracerexperimenten en metingen. In twee rioolstelsels, Loenen en Beekbergen, zijn op een viertal locaties in totaal 9 succesvolle tracer experimenten uitgevoerd. In elk experiment was Figuur 4. Resultaat tracer experiment in Loenen. In het Matlab model is een dispersie coëfficiënt van 0,14 m2/s gebruikt. 108 Interacties binnen het afvalwatersysteem een duidelijke afvlakking van de tracer waarneembaar. De resultaten van de tracerexperimenten zijn gebruikt om te toetsen of de wijze waarop het transport van opgeloste stof in de modelpakketten SOBEK en Hydroworks is opgenomen juist is. Hiertoe is in eerste instantie via een Matlab model geanalyseerd of de in deze modellen opgenomen advectie-dispersie vergelijking wel geldig is in de onderzochte rioolstrengen. Figuur 4 laat zien dat het opgestelde Matlab model goed in staat is om het gemeten concentratieverloop te simuleren. Volgens de literatuur vertonen de commercieel verkrijgbare rioleringsmodellen een grote numerieke dispersie. Dit wordt bevestigd door de resultaten van een modelvergelijking in figuur 5. Deze figuur geeft de resultaten van het doorrekenen van het verloop van de geleidbaarheid met behulp van SOBEK en Hydroworks voor hetzelfde experiment als weergegeven in figuur 4. Geen van de modellen (3 varianten in SOBEK, 1 in Hydroworks) komt in de buurt van resultaten die kunnen worden behaald met een model dat geen numerieke dispersie vertoont. De resultaten uit figuur 5 laten zien dat de optredende numerieke dispersie aan de hoge kant is. Dit houdt in dat deze modellen pieken in concentraties meer afvlakken dan op basis van metingen mag worden verwacht. Hierbij moet worden aangetekend dat de veranderingen in concentraties in de tracerproeven veel groter is dan in de praktijk in een rioolstelsel optreden. Om na te gaan of de modellen in de praktijk wel voldoen is in het rioolstelsel van Ulvenhout een week lang het verloop van de ammoniumconcen- Figuur 5: Gemeten geleidbaarheid in het benedenstroomse meetpunt in Loenen (14/12/01, experiment 1) ver geleken met modelresultaten verkregen met Hydroworks en 3 verschillende SOBEK versies, waarbij is gevarieerd met de ruimtestap dx. De numerieke dispersie in Hydroworks en in SOBEK bij een ruimtestap dx van 5 meter bedraagt 1.1 m2/s. Bij een dx van 1 meter bedraagt de numerieke dispersie in SOBEK nog altijd 0.4 m2/s, hetgeen ruim eer is dan de fysieke dispersie van 0.14 m/s. 109 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling tratie gemeten. Deze meetperiode heeft, naast een DWA profiel, ook zeer waardevolle metingen opgeleverd tijdens de bui van 01/03/04. In dezelfde periode was in het stelsel van Ulvenhout een hydraulisch meetnet geïnstalleerd. De kalibratie van het hydrodynamisch model is uitgevoerd in opdracht van de gemeente door Witteveen+Bos. Met behulp van dit gekalibreerde model is vervolgens de ammoniumconcentratie tijdens de bui doorgerekend. Een gekalibreerd hydrodynamisch Hydroworks model blijkt in staat om het verloop van de ammoniumconcentratie behoorlijk goed te beschrijven, zie figuur 6. Transport gesuspendeerd materiaal Het transport van gesuspendeerd materiaal is onderzocht op basis van troebelheidsmetingen in het rioolstelsel van Loenen. Uit een analyse van de resultaten van het per bui gekalibreerde hydrodynamische model en de gemeten troebelheid volgt dat het verloop van de troebelheid een duidelijke relatie heeft met hydraulische parameters als stroomsnelheid en schuifspanning. Een eenduidige relatie is niet te bepalen, waarschijnlijk vanwege de sterke variatie in eigenschappen van het gesuspendeerd materiaal. Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre het inzicht in de relatie tussen hydraulische omstandigheden en troebelheid uiteindelijk kan leiden tot een betere voorspelling van de vuilvracht over de overstort. Omzettingen in de riolering Op basis van literatuuronderzoek en een experiment uitgevoerd in het rioolstelsel van Beekbergen is geconstateerd dat de variaties in CZV concentraties over de dag aanzienlijk groter zijn dan de verandering in CZV concentraties door omzettingen in de riolering. Dit leidt tot de conclusie dat de omzettingen in de riolering alleen in heel spe- Figuur 6: Boven: Gemeten en gemodelleerd verloop van de waterstand. Onder: Gemeten en gemodelleerd verloop ammoniumconcentratie bui 01/04/03, Ulvenhout. 110 Interacties binnen het afvalwatersysteem Oppervlaktewater Data conversie “HWQSIMBA” Rioolsysteem Loenen Hydroworks QM vs. 6 Transport systeem “Plugflow” AWZI ‘Katwoude’ SIMBA 3.4 + ASM 1 Figuur 7: Semi-hypothetisch stedelijk afvalwatersysteem cifieke gevallen van belang kunnen zijn voor het analyseren van het functioneren van een AWZI. Praktijkvoorbeeld van Loenen en Katwoude is opgeheven door het rioolstelsel op te schalen. In dit artikel wordt het effect van de interacties geïllustreerd aan de hand van een bui van 21 mm met een herhalingstijd van 1 jaar. In de praktijk is het van belang om te weten op welke wijze de interacties binnen een afvalwatersysteem doorwerken op het functioneren van een afvalwatersysteem. Dit is onderzocht voor de volgende parameters, waarbij zowel naar concentraties in het effluent als naar de totale vrachten is gekeken: ammonium totaal stikstof biodegradeerbaar CZV. Beschrijving case Op basis van de gekalibreerde modellen van het rioolstelsel ‘Loenen’ en AWZI ‘Katwoude’ is een semi-hypothetisch afvalwatersysteem opgesteld, dat loost op een locatie op het oppervlaktewater, zie figuur 7. Het verschil in schaalgrootte Figuur 8: Gesimuleerde ammonium concentratie in het effluent van de AWZI tijdens DWA en bui A (T = 1 j). Na de bui daalt de ammoniumconcentratie tot het normale DWA niveau. De tijd op de x-as is relatief ten opzichte van de start van de simulatie om 17:30. De bui 111 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Tabel 1: Locatie Geloosde vracht tijdens de bui, beginnend om 22:30 Ammonium (kg NH4-N) 0.7 mm/h 0.6 mm/h 0.5 mm/h Ntotaal (kg N) 0.7 mm/h 0.6 mm/h CZVafbreekbaar (kg CZV) 0.5 mm/h 0.7 mm/h 0.6 mm/h 0.5 mm/h 196 Overstort 13 14 16 23 24 29 154 164 AWZI 39 28 19 239 207 176 79 74 69 totaal 52 42 35 262 231 204 233 238 264 Figuur 8 toont het verloop van de ammoniumconcentratie in het effluent van de AWZI tijdens DWA en tijdens bui A. De ammoniumconcentratie in het effluent begint bij de normale DWA concentratie van ongeveer 0.5 mg N/l en loopt op tot 2.5 mg N/l tijdens de bui. Na de bui neemt de concentratie weer snel af tot het DWA niveau. Naast de concentratie ammonium zijn ook de concentratie totaal stikstof en afbreekbaar CZV bepaald. In tegenstelling tot het verloop van de ammoniumconcentratie kon voor deze parameters de kwaliteit van de simulatie met SIMBA niet gekwantificeerd worden wegens een gebrek aan data. Dit heeft tot gevolg dat ten aanzien van deze parameters de simulatieresultaten moeten worden gezien als een indicatie van het functioneren van de AWZI. In de rest van dit artikel worden de fracties totaal stikstof en afbreekbaar CZV alleen nog beschouwd als totaal vrachten. Figuur 9: Doorwerking pompcapaciteit op ammoniumconcentratie in het effluent van de AWZI tijdens de bui.De aanvangstijd van de bui is in dit geval 22:30. 112 Effect variatie pompcapaciteit Figuur 9 laat zien dat de piek in de ammoniumconcentratie in het effluent van de AWZI tijdens een bui afneemt met de pompcapaciteit. Een verlaging van de pompcapaciteit leidt ook tot een verhoging van het overstortend volume. Welk effect dominant is blijkt af te hangen van de parameter op basis waarvan het functioneren van het afvalwatersysteem wordt beoordeeld, zie tabel 1. Een lagere pompcapaciteit leidt in dit geval tot een reductie van de in totaal geloosde ammonium- en stikstofvracht, maar tot een hogere CZVafbreekbaar vracht. Indien dezelfde bui niet om 22:30 valt, maar om 08:00, dan heeft dit een duidelijk effect op de verdeling van de vuilvracht via het effluent en via de overstort. Figuur 10 laat zien dat de ammoniumconcentratie in het effluent, zoals in de vorige situatie, afneemt bij een reductie van de pompcapaciteit. Met het oog op de totaal op het oppervlaktewater geloosde vuilvracht, zie tabel 2 valt op dat het verlagen van de pompcapaciteit Figuur 10: Effect van het verlagen van de pompcapaciteit op de ammoniumconcentratie in het effluent van de AWZI. Bui A (T= 1 j), beginnend om 08:00 Interacties binnen het afvalwatersysteem Tabel 2: Geloosde vracht tijdens bui A, beginnend om 08:00 Locatie Ammonium (kg NH4-N) 0.7 mm/h 0.6 mm/h 0.5 mm/h Ntotaal (kg N) 0.7 mm/h 0.6 mm/h CZVafbreekbaar (kg CZV) 0.5 mm/h 0.7 mm/h 0.6 mm/h 0.5 mm/h 991 Overstort 62 69 83 107 121 145 735 825 AWZI 37 24 15 212 183 157 76 69 62 totaal 99 94 98 320 304 302 812 895 1053 tot 0.6 mm/h positief werkt, maar dat het verder verlagen van de pompcapaciteit tot 0.5 mm/h de totaal geloosde ammoniumvracht juist weer doet stijgen. Daarnaast geldt voor afbreekbaar CZV dat de in totaal geloosde vuilvracht stijgt bij een afnemende pompcapaciteit, net zoals bij bui A beginnend om 22:30. Op basis van deze resultaten kan wederom geconcludeerd worden dat de verdeling van de vuilvracht over het effluent van de AWZI en de overstort het totaal effect van maatregelen binnen het afvalwatersysteem bepaalt. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het moment waarop een bui plaatsvindt bepalend is voor de optimale instelling van de gemaalcapaciteit. Een soortgelijk effect treedt ook op bij maatregelen als het aanpassen van de berging in het rioolstelsel. Daarnaast volgt uit de resultaten van het onderzoek dat het effect van maatregelen op de in totaal geloosde vuilvracht niet alleen varieert per parameter, maar ook per bui. De pompcapaciteit waarbij de in totaal geloosde vuilvracht minimaal is, is hiermee afhankelijk geworden van de eigenschappen van een bui. oog op de verschillen tussen de huidige wijze van het beoordelen van het functioneren van de riolering, de basisinspanning, en de in de nabije toekomst in het kader van de Kaderrichtlijn Water te verwachten wijze van groot belang. Een andere voor de praktijk interessante conclusie is dat de ruimte voor optimalisatie binnen een afvalwatersysteem bui-afhankelijk is. Sturing op afvalwatersamenstelling is een zeer interessante optie voor het omgaan met de in de tijd variërende belasting van afvalwatersystemen. De kennis over de interacties binnen het afvalwatersysteem zal in het vervolgonderzoek gebruikt worden om nieuwe sturingsstrategieën te ontwikkelen. Tenslotte volgt uit het onderzoek dat het operationeel beheer van de riolering niet alleen doorwerkt op de lozingen via de overstort, maar ook op de effluentlozingen via de afvalwaterzuivering. Het operationeel beheer van de riolering verdient daarom veel meer aandacht dan te doen gebruikelijk binnen afvalwatersysteem optimalisatiestudies. Literatuur Conclusie De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de interacties tussen riolering en afvalwaterzuivering daadwerkelijk van belang zijn voor het functioneren van het afvalwatersysteem als geheel. Daarnaast is geconcludeerd dat de parameter waarop het functioneren van een afvalwatersysteem wordt beoordeeld, zoals overstortingsvolume, ammonium, totaal stikstof of CZV, voor een groot deel de uitkomst van een afvalwatersysteem optimalisatie bepaalt. Deze conclusie is met het Clemens , F.H.L.R. (2001). Hydrodynamic models in urban drainage: application and calibration. Proefschrift Technische Universiteit Delft Durchschlag, A. (1990). Longterm simulation of pollutant loads in wastewater treatment plant effluents and combined sewer overflows. Wat.Sci. Tech. 22(10/11), pp.69-76 Foundation for Water Research (FWR), (1998). Urban Pollution Management Manual. 2nd Edition. A planning guide for the management of 113 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling urban wastewater discharges during wet weather. FR/CL 0009 Henze, M., Gujer, W., Mino, T. en Loosdrecht, M. van. (2000). Activated sludge models ASM1, ASM2, ASM2D and ASM3. IWA Scientific and Technical Report No. 9, 2000 114 Langeveld, J.G. (2004). Interactions within wastewater systems. Proefschrift Technische Universiteit Delft. Mameren, van, H. (2001). Afvalwater systeem studies in Nederland. Voordracht namens ONRI Werkgroep Riolering, Vakbeurs riolering 9 oktober 2001 AQUAREC - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater AQUAREC – Integrated Concepts for Reuse of Upgraded Wastewater dr.ir. J. de Koning Inleiding Watermanagement in het algemeen en in “de kleine waterketen” in het bijzonder kent al een lange historie in Europa. De drinkwatervoorziening en de inzameling en behandeling van afvalwater zijn van een hoog niveau. Hergebruik van afvalwater kent daarentegen nog geen brede toepassing in de meeste Europese landen. Door een toenemende noodzaak tot het beschermen van onze waterbronnen, een toenemend milieubewustzijn en een streven naar duurzaamheid neemt de druk om te komen tot waterhergebruik toe. Voordat hergebruik van afvalwater (grootschalig) kan worden geïntroduceerd moet echter nog een flink aantal hindernissen worden overwonnen. Door een gebrek aan acceptatie en bewustzijn bij het (grote) publiek en een gebrek aan normen, richtlijnen en uniforme (Europese) wetgeving bestaan er nog tal van technische, economische, ecologische en hygiënische risico’s en onzekerheden. De thans bestaande hindernissen zijn alleen dan te overwinnen wanneer gekozen wordt voor een interdisciplinaire en brede aanpak, waarbij strategie, management en technologie aan bod komen. dr.ir. J. de Koning TU Delft Aquarec wordt gesponsord door de Europese Unie (5e Kaderprogramma). Deze bijdrage aan de vakantiecursus geeft eerst inleiding op Aquarec in het algemeen, waarna meer in detail zal worden ingegaan op één van de workpackages “Characterisation and assessment of technology in water reuse cycles” (WP7). De TU Delft, sectie Gezondheidstechniek is trekker van dit workpackage. Doelstelling door water verbonden Aquarec heeft als doel te komen tot integrale concepten voor het (her)gebruik van opgewerkt effluent van afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) als alternatieve zoetwaterbron voor 2e kwaliteit water (industrie-, irrigatie- en huishoudwater en water voor kunstmatige grondwateraanvulling). Met Aquarec wordt gepoogd de afstand tussen wetenschap en beleid met betrekking tot waterhergebruik te overbrug115 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling van systemen voor hergebruik en distributie van water. 342!4%'9 -!.!'%- %.4 FE URBAN PERIURBAN 4%#(./ ,/'9 AGRICULTU RE LO CA L E BL NA AI ST SU IC OM E ON BL EC ASA FE Y E ICL BL BL TA PU CEP AC SA Figuur 1: Opzet van Aquarec gen. Een breed spectrum van vakgebieden is in Aquarec vertegenwoordigt: geografie, psychologie, marketing, techniek en volksgezondheid; allen met de blik gericht op hergebruik van afvalwater. De opzet van Aquarec kent drie niveaus: strategie, management en technologie. Strategisch niveau Aquarec wil voorzien in beleidsrichtlijnen en kwaliteitsnormen voor waterhergebruik in Europa. Gebruikmakend van op GIS gebaseerde socio-economische kenmerken en analyse van watervraag en –voorziening vanuit conventionele en afvalwaterbronnen, worden regionale kost- en prijsniveaus en financierings- en implementatieconcepten opgesteld. Geïntegreerd watermanagement zou een standaard aanpak moeten zijn bij het in evenwicht brengen van watervraag en –voorziening in regio’s waar sprake is van waterschaarste, kwantitatief en/of kwalitatief. Digitale (web) handboeken voor de pre-implementatie-, implementatie- en bedrijfsfase worden ontwikkeld als referentiemateriaal en richtlijnen voor toekomstige eindgebruikers. Haalbaarheid, studies naar publieke haalbaarheid, ontwerp, bedrijfsvoering, onderhoud en kwaliteitscontrole van systemen voor hergebruik van afvalwater zijn de in de handboeken behandelde onderwerpen. Technologie niveau Het eerste deelproject op technologische niveau is een inventarisatie, evaluatie, selectie en standaardisering van zuiveringsschema’s en unit operations voor het opwerken van awzi-effluent tot een water dat voldoet aan de (hoge) kwaliteitseisen voor hergebruik. Een tweede deelproject is de ontwikkeling van simulatie- en ontwerpondersteunende software voor systemen van hergebruik (zuiveringsschema’s, opslag en distributie). Hygiënische en veiligheidsaspecten worden hierbij mede in beschouwing genomen. Aquarec richt zich op het directe hergebruik van stedelijk afvalwater, zie figuur 2. Hierbij wordt opgemerkt dat een bodempassage deel kan uitmaken van de “advanced treatment”. Consortium Het totaal aantal partners in Aquarec is 17, afkomstig uit 12 landen (zie tabel 1). De rol van de Watermanagement niveau Om een veilig, publiek geaccepteerd, economisch haalbaar en duurzaam hergebruik van afvalwater te kunnen garanderen worden “best management practices” geïnventariseerd en gevalideerd. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn: • haalbaarheid; • kost / effectrelaties; • marketing; • financiering en fondsenwerving; • engineering en • bedrijfsvoering Figuur 2: Hergebruik van effluent van awzi’s 116 AQUAREC - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater Tabel 1: no Partners in Aquarec Full Organisation name Country Participant role 1 RWTH Aachen, Dept. of Chemical Engineering Germany project co-ordinator, strategic and technical issues 2 RWTH Aachen, University Hospital, Dept. of Germany Environmental Medicine and Hygiene quality parameters, micro-pollutants 3 Delft University of Technology, Dept. of Sanitary Netherlands Engineering technology review, water management 4 Cranfield University, School of Water Sciences public acceptance, strategic prospects 5 Ben Gurion University of the Negev, Institute for Israël Applied Research quality parameters, agricultural reuse 6 Mekorot Water Company Ltd. end-user, public acceptance, agricultural reuse 7 Centre for Research and Technology Hellas, Che- Greece mical Process Engineering Research Institute industrial reuse 8 Exeter University, School of Engineering and U.K. Computer Science system design, simulation and optimisation GEONARDO Environmental Technologies geographical information systems (GIS) 9 U.K. Israël Hungary 10 Brno University of Technology, Institute of Mu- Czech Republic network design nicipal Water Management 11 Aquafin NV, Water Body of Flanders Belgium end-user, urban applications 12 University of Valencia Spain water management & economics, feasibility study 13 University of Wollongong, Faculty of Enginee- Australia ring management of reuse systems, public acceptance, micro-pollutants 14 S.C. Apa Nova Bucuresti S.A. Qualità Depart- Romania ment End-user 15 University of Lodz, Dept. of Applied Ecology Poland ecology, co-operation with external endusers 16 Fundacion Gaiker Spain technology transfer, feasibility studies 17 University of Barcelona, Dept. de Productes Spain Naturales Biologia Vegetal i Edafologia verschillende partners varieert van onderzoeker tot eindgebruiker. Workpackages Het onderzoek in Aquarec is verdeeld over 8 workpackages, een negende workpackage betreft het project management (tussen haakjes de trekker van het workpackage): WP1: Analysis of European water and supply & demand studies (GEONARDO Environmental Technologies); WP2: Definition of key objectives for water reuse concepts (University of Barcelona); risk assessment, reuse for irrigation WP3: Development of integrated water reuse strategies (RWTH Aachen, Dept. of Chemical Engineering); WP4: Development of analysis tools for social, economical and ecological effects of water reuse (Fundacion Gaiker); WP5: Methodologies for public acceptance studies and consultation (Cranfield University); WP6: Management guidelines for the implementation and operation of water reuse cycles (Aquafin NV); WP7: Characterisation and assessment of technology in water reuse cycles (Delft University of Technology); 117 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling WP8: Development and validation of system design principles for water reuse systems (Exeter University); WP9: Project management and dissemination (RWTH Aachen, Dept. of Chemical Engineering). In figuur 3 wordt een overzicht gegeven van de plaatsing van de workpackages op respectievelijk het strategisch, management of technologie niveau. Tevens wordt bij elk workpackage de belangrijkste output vermeld. WORKPACKAGE 7: Characterisation and assessment of technology in water reuse cycles Een belangrijk element in Aquarec is de waterzuiveringsmatrix. In deze matrix zijn processchema’s voor afvalwaterbehandeling ingedeeld als functie van de kwaliteit van het ruwe (afval)water en het hergebruikdoel. De processchema’s zijn in de matrix verder gekarakteriseerd met betrekking tot kosten, procescontrole en milieuhygiënische aspecten. Bij het opstellen van de waterzuiveringsmatrix is begonnen met het beschrijven van (alle) denkbare hergebruikdoelen. Stedelijk afvalwater kan worden hergebruikt in industrie, in de woonomgeving (irrigatie en huishoudwater), als landbouwwater Figuur 3: Plaatsing van workpackages op de diverse niveaus en output 118 AQUAREC - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater RAWWASTEWATER ! )NDUSTRY 0RIMARYTREATMENT " $OMESTIC(OUSEHOLD # SECONDARYTREATMENT $OMESTIC)RRIGATION 4ERTIARYTREATMENT $ .ATURE % !GRICULTURE % % NONPOTABLEREUSE # $ % ! " # $ % Figuur 4: Hergebruikdoelen met bijbehorende niveaus van behandeling en ter aanvulling van natuurlijke waterlichamen. Elk hergebruikdoel vraagt een andere waterkwaliteit welke kunnen worden bereikt met verschillende niveaus van behandeling (zie figuur 4). Uit figuur 4 kan worden afgeleid dat afhankelijk van de toegepaste behandelingsschema’s verschillende mogelijkheden voor hergebruik kunnen worden voorzien. In de meeste gevallen zal een trein van unit operations nodig zijn om de voor hergebruik vereiste waterkwaliteit te bereiken. Als eerste stap is op basis van recente literatuur een overzicht gemaakt van unit operations, waaruit een realistisch behandelingsschema zou kunnen zijn opgebouwd. Hierbij was de aandacht met name gericht op verwijderingsrendementen voor de verschillende stoffen die van belang kunnen zijn bij hergebruik. De unit operations zijn vervolgens ingedeeld naar hun plaats in het totale behandelingsschema; primaire, secondaire of tertiaire zuiveringsstappen. Zowel reeds bestaande als nieuwe innovatieve unit operations zijn in beschouwing genomen. Primaire zuiveringsstappen De volgende primaire zuiveringsprocessen zijn beschreven: A. Bezinking; verwijdering van onopgeloste deeltjes onder invloed van zwaartekracht. Het verwijderingsrendement kan worden verbeterd door middel van het doseren van coagulanten; B. Dissolved air flotation; afscheiding door middel van het injecteren van fijne luchtbelletjes. Veelal is het doseren van coagulanten noodzakelijk voor het bereiken van goede resultaten; C. Fijnrooster; D. Filtratie over een grof medium waarmee deeltjes worden tegengehouden. Coagulanten kunnen worden gedoseerd ter verbetering van de verwijdering van fijne deeltjes; E. Directe membraanfiltratie; verwijdering van onopgeloste stoffen uit water met behulp van een semi-permeabel membraan; F. Magnetische afscheiding; verbeterde flocculatie met magnetische deeltjes gevolgd door verwijdering met behulp van een magnetisch veld (b.v. SIROFLOC); G. ActifloTM-process; gecombineerde dosering van fijn zand en vlokmiddel ter verbetering van de bezinkingseigenschappen; H. A-trap van het AB-proces; hoog belaste biologische voorzuiveringsstap, soms worden chemicaliën gedoseerd (b.v. ijzer voor de verwijdering van fosfaat); I. Denitrificerende A-trap; hoog belaste biologische voorzuiveringsstap met dosering van nitraat als elektronendonor; J. UASR (Upflow Anaerobic Solid Retention); bezinking en bio-adsorptie gevolgd door anaërobe behandeling. Na het beschrijven van de primaire zuiveringsstappen zijn de verwijderingsrendementen geschat, waarna een aantal is gekozen om te worden opgenomen in de waterzuiveringsmatrix. Processen 119 COD/ BOD and screens wastewater after bar racks, grit removal 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling A sedimentation a with coagulation b without coagulation B dissolved air flotation a with coagulation P N SS + + + ++/+++ + +/++ +/++ ++/+++ + ++/+++ +/++ ++/+++ (+) ++/+++ + + +++ +++ C fine screen + E direct membrane filtration G ActifloTM-process + ++ removal efficiency +: 0-35%, ++: 35-70%, +++:70-100% Figuur 5: Geschatte verwijderingsrendementen van de primaire zuiveringsprocessen A, B, C, E en G zijn gekozen op basis discussies binnen de onderzoeksgroep. Figuur 5 geeft een overzicht van de verwijderingsrendementen van de geselecteerde primaire zuiveringsprocessen. Sommige primaire zuiveringsprocessen hebben vergelijkbare zuiveringsrendementen, maar ook grote verschillen komen voor. Secondaire zuiveringsstappen Na primaire zuivering volgen doorgaans secondaire zuiveringsstappen. Sommige secondaire zuiveringsstappen kunnen ook direct voor ruw afvalwater worden toegepast. De volgende secondaire zuiveringsstappen zijn in beschouwing genomen: I. Aktiefslib (AS) (+ nabezinking); de omzetting van organisch materiaal in een reactor met vrij in water zwevende slibvlokken gevolgd door afscheiding onder invloed van zwaartekracht. Stikstof wordt verwijderd door middel van nitrificatie / denitrificatie en fosfaatverwijdering vindt biologisch of door middel van chemische precipitatie plaats; II. Oxydatiebedden (trickling filter, TF) (+bezinking); organisch materiaal wordt verwijderd in een slib-op-dragerreactor; III. Biorotoren (rotating biological contactors, RBC); biologische behandeling door bacteriën op een drager, welke afwisselend door het afvalwater en de lucht draait; IV. Ondergedompeld filter (submerged aerated filter, SAF); biologische behandeling door slibop-drager. Zuurstofvoorziening door middel van beluchting; V. Stabilisatievijvers (stabilisation ponds, StabP); grote bassins waarin bacteriën, algen en andere micro-organismen groeien waarbij 120 organisch materiaal wordt afgebroken. Slib blijft in de bassins achter; VI. Rietvelden (constructed wetlands, CW); afvalwaterbehandeling door middel van natuurlijke processen in rietvelden; VII. Membraanbioreactor (MBR); zeer laag belast aktiefslibproces (“hoge” slibconcentratie) gecombineerd met slib/waterscheiding door middel van membranen. De mogelijke verwijderingsrendementen worden gegeven in figuur 6. Secondaire zuiveringsprocessen verwijderen voornamelijk organisch biologisch afbreekbaar materiaal en nutriënten. Afhankelijk van de belasting kan het rendement variëren. Tertiaire zuiveringsstappen Tertiaire zuiveringsprocessen kunnen worden toegepast na primaire en secondaire zuiveringsstappen. Over het algemeen worden tertiaire processen ingezet om specifieke stoffen te verwijderen. De volgende processen zijn beschouwd: 1. Mediafiltratie (MedFil); verwijdering van deeltjes met behulp van filtratie door een filterbed van zand en/of antraciet; 2. Oppervlaktefiltratie (surface filtration, SurFil); verwijdering van deeltjes met behulp van filtratie door een dun “septum”, gebaseerd op zeefwerking; 3. Membraanfiltratie (MemFil); verwijdering van onopgeloste en opgeloste stoffen met behulp van een semi-permeabel membraan. Afhankelijk van het soort membraan (microfiltratie, ultrafiltratie, nanofiltratie, omgekeerde osmose) varieert de poriegrootte en ook het suspended solids pathogens viruses + helmet eggs +++ ++/+++ ++/+++ +++ (+)/+++ +++ TF ++/+++ ++ ++ +++ +++ (+)/+++ III RBC +++ ++ ++ +++ +++ IV SAF +++ ++ ++ +++ +++ V StabP ++/+++ +/+++ +/+++ +/+++ +++ +++ VI CW ++/+++ +/+++ ++/+++ +++ VII MBR +++ ++/+++ ++/+++ +++ +++ +/++ salts nitrogen AS phos phorus I II COD/ BOD wastewater after primary treatment micro pollutants AQUAREC - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater + removal efficiency +: 0-35%, ++: 35-70%, +++:70-100% Figuur 6: Geschatte verwijderingsrendementen van de secondaire zuiveringsprocessen 5. 6. 7. wastewater after 8. secondary treatment 4. verwijderingsrendement voor verschillende stoffen; Adsorptie; verwijdering van stoffen door adsorptie aan een poreus materiaal, vaak aktiefkool (activated carbon, ActCar); Gasstrippen; “uitblazen” van vluchtige stoffen, met name ammonium; Ionenwisseling (ion exchange, IonEx); vervanging van (schadelijke) ionen door van ionenwisselaar afkomstige ionen, gevolgd door regeneratie; Vergaande oxidatie (advanced oxidation, AdvOx); afbraak van complexe organische verbindingen door hydroxilradikalen, bijvoorbeeld ozon/UV en peroxide/UV; Bodempassage (soil aquifer treatment, SAT); infiltratie in en onttrekking uit de bodem, verbetering van waterkwaliteit gedurende verblijf in de bodem; removal efficiency 9. Maturatievijver (maturation pond, MatP); verdere verbetering van kwaliteit (polishing) door natuurlijke processen; 10. Rietvelden (constructed wetlands, CW) voor polishing; 11. Desinfectie (disinfection, Disinf); inactiveren van bacteriën en virussen met chemische oxidatie (chloor, ozon etc.) of verwijdering met behulp van membraanfiltratie. De verwijderingsrendementen van de tertiaire zuiveringsstappen worden gegeven in figuur 7. Vanwege het hoge energieverbruik is gasstrippen verder buiten beschouwing gelaten. Er wordt nog opgemerkt dat afhankelijk van de te verwijderen stoffen meerdere tertiaire processen in serie kunnen worden geplaatst. 1 MedFil +++ ++/+++ ++/+++ +++ (+)/+++ +++ 2 SurFil ++/+++ ++ ++ +++ +++ (+)/+++ 3 MemFil +++ ++ ++ +++ +++ 4 AdCar +++ ++ ++ +++ +++ 6 IonEx ++/+++ +/+++ +/+++ +/+++ +++ +++ 7 AdvOx ++/+++ +/+++ ++/+++ +++ 8 SAT +++ ++/+++ ++/+++ +++ +++ +++ 9 MatP +/+++ +/++ +/++ +/+++ +++ +++ 10 CW ++/+++ +/+++ ++/+++ ++/+++ 11 Disinf +++ +++ +: 0-35%, ++: 35-70%, +/++ + +++:70-100% Figuur 7 Geschatte verwijderingsrendementen van de tertiaire zuiveringsprocessen 121 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Behandelingsschema’s Met de verschillende primaire, secondaire en tertiaire zuiveringsprocessen kan voor elk hergebruikdoel een groot aantal behandelingsschema’s worden samengesteld. Aan de hand van de volgende overwegingen kan echter enige beperking worden aangebracht. • Met betrekking tot de primaire zuiveringsprocessen: > Meerdere processen leiden bij een vergelijkbare inspanning tot eenzelfde resultaat. Niet alle processen hoeven dus in een verdere evaluatie worden meegenomen; > Processen gebaseerd op hydrolyse van verontreinigingen moeten worden gevolgd door biologische secondaire processen; > Een totale verwijdering van deeltjes kan worden bereikt met (een combinatie van) primaire zuiveringsstappen. • Met betrekking tot secondaire zuiveringsprocessen: > Biologische processen kunnen opgeloste organische verontreinigingen (opgelost CZV) efficiënt verwijderen; > Veel biologische processen leiden tot eenzelfde resultaat; > Stikstof kan vrijwel geheel worden verwijderd met nitrificatie / denitrificatie; > Vergaande verwijdering van deeltjes in de primaire behandeling heeft slechts beperkte voordelen voor de secondaire zuiveringsstap; > De verwijdering van CZV, BZV, N en P gebeurt bij voorkeur in de secondaire zuiveringsstap; > Membraanbioreactoren verenigen sommige van de tertiaire zuiveringsstappen in zich. • Met betrekking tot tertiaire zuiveringsprocessen: > Media filtratie is een algemeen toepaste voorbehandeling voor andere tertiaire processen; Commentaar… … op basis van ervaringen, opgedaan tijdens het verzamelen van informatie en het vergelijken van verschillende behandelingsschema’s. 1. Er is sprake van een goed ontwikkelde kennis tot en met de secondaire behandeling van stedelijk afvalwater, inclusief biologische en fysisch/chemische nutriëntenverwijdering. Processen en schema’s zijn bekend en de bedrijfsvoering is betrouwbaar met betrekking tot zowel de biologische als de fysisch/chemische processen. Daarbij produceren deze processen een effluentkwaliteit die voldoet voor de parameters CZV, BZV, N, P en zwevende stof, waarop de EU-richtlijnen voor de lozing van effluent zijn gebaseerd. Is sommige gevallen moeten awzi’s nog worden aangepast of uitgebreid om aan de normen te voldoen. 2. De behandeling van secondair effluent wordt gedaan met meer geavanceerde technieken. Snelfiltratie en desinfectie kunnen tegenwoordig al als traditioneel en algemeen toegepast worden beschouwd, andere tertiare processen worden minder vaak toegepast. Het specifieke van de behandeling, afhankelijk van de kwaliteitseisen voor hergebruik, maakt tertiaire processen “anders”. Vanwege het specifieke van elke situatie kunnen eerdere toepassingen en resultaten niet zondermeer vertaald worden naar elke andere situatie. Experimenteel onderzoek is een belangrijk onderdeel van planning en ontwerp. 3. De EU-richtlijnen voor de lozing van effluent moeten als startpunt worden genomen bij onderzoek naar vergaande behandeling van stedelijke afvalwater voor hergebruik. Veel landen zullen in de toekomst (willen) voldoen aan de EU-richtlijnen, waarmee dit effluent de belangrijkste bron voor afvalwaterhergebruik is op de korte termijn. Op de lange termijn zouden ook alternatieve behandelingsschema’s haalbaar kunnen worden. 122 AQUAREC - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater > Tertiaire processen zijn vaak zeer specifiek voor bepaalde stoffen. • • Met betrekking tot alle processen: > Het slib van de primaire en secondaire stap en de brijn van de tertiaire stap dienen nog verder te worden behandeld, waarbij de daarmee gemoeide inspanning vaak minstens zo groot als die voor de eigenlijke waterbehandeling. De beschrijvingen van bovenstaande zuiveringsprocessen en de overwegingen ter beperking hebben als input (database) gediend voor het in WP8 (Development and validation of system design principles for water reuse systems) ontwikkelde computermodel. Kenmerkende behandelingsschema’s Gebaseerd op de waterzuiveringsmatrix en onderlinge discussie hebben de partners in WP7 een lijst met behandelingsschema’s voor afvalwaterhergebruik opgesteld. Deze schema’s zijn kenmerkend en vaak gerelateerd aan specifieke hergebruikdoelen. Bovendien zijn in de praktijk van deze schema’s meerdere voorbeelden bekend. Zonder andere schema’s te willen uitsluiten kan gesteld worden dat met deze kenmerkende schema’s de meerderheid aan mogelijkheden voor hergebruik worden vertegenwoordigd. In het kort zijn de kenmerkende schema’s: • Title 22: secondaire afvalwaterbehandeling inclusief P- en N-verwijdering gevolgd door een tweelaagsfilter (zand en antraciet) en desinfectie met chloor of UV. Hergebruik als stadswater, parkirrigatie en industriewater. Dit schema bestaat als standaard in de VS; • High quality: secondaire afvalwaterbehandeling inclusief P- en N-verwijdering gevolgd door dubbele membraanfiltratie (MF/UF gevolgd door RO) en tenslotte desinfectie met UV. Soms kunnen ook andere processen deel uitmaken van dit schema. Het behandelde water is zeer goed van kwaliteit, vele toepassingen zijn dan ook mogelijk (industrie, huishouden, etc.). Voorbeelden: Water • • • • • Factory 21, Sydney Olympic Park en Torreele (België). Only disinfection: secondaire afvalwaterbehandeling gevolgd door desinfectie met chloor. Hergebruik voor irrigatie met beperkingen. Veel voorbeelden in Europa. Local MBR: kleinschalige behandeling van (een deel van) afvalwater met een compacte MBR-installatie. Hergebruik in directe omgeving (voor toiletspoeling). Toegepast in Japanse kantoorgebouwen, sinds kort ook in aantal Europese steden (o.a. winkelcentra). Soil treatment: secondaire afvalwaterbehandeling inclusief P- en N-verwijdering gevolgd door infiltratie in de bodem gevolgd door onttrekking na zekere verblijftijd. Hergebruik voor irrigatie zonder beperkingen. Voorbeelden: rond de Middellandse Zee (Israël). Wetlands: secondaire afvalwaterbehandeling inclusief P- en N-verwijdering gevolgd door rietvelden als natuurlijke polishing stap. Hergebruik in natuur of landbouw. Voorbeelden in Noord-Europa (Nederland: Waterharmonica), en Zuid-Europa (Spanje). Lagooning: behandeling van afvalwater met vijversysteem (verschillende types in serie) soms gevolgd door desinfectie met chloor. Hergebruik voor irrigatie met vergaande beperkingen. Vaak voorkomende toepassing in Mediterrane landen met matige afvalwaterbehandelingsvoorzieningen. Direct membrane filtration: micro- of ultrafiltratie van ruw afvalwater. Hergebruik in landbouw. Nieuw concept, op diverse plaatsen in onderzoek (Nederland, China, Israël). Natuurlijk bestaan er allerlei variaties op de genoemde kenmerkende schema’s, vaak afhankelijk van de lokale situatie, waaronder de aanwezige afvalwaterinfrastructuur en regelgeving. Tot slot Momenteel richt het onderzoek in WP7 zich op het bestuderen van de genoemde kenmerkende sche123 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling ma’s, waarbij naast een algemene beschrijving voor elk schema een aantal case studies uitgebreid wordt beschreven en geëvalueerd. Aquarec wordt binnen WP7 afgesloten met een beschouwing over hergebruikschema’a gebaseerd op zuiveringsprocessen die recent ontwikkeld of in ontwikkeling zijn en uitzicht bieden op nog betere zuiveringsschema’s. “Door water verbonden” is het thema van deze vakantiecursus. Van Aquarec kan gezegd worden dat het dit thema tweevoudig invult; ten eerste is er de verbinding tussen zo’n 35 waterprofessionals uit Europa, Israël en Australië. Daarnaast wordt met Aquarec een verbinding gelegd tussen afvalwater en gebruikswater. Literatuur Asano, T., Levine A.D. (1998) Wastewater reclamation, recycling, and reuse: an introduction. In T. Asano: Wastewater reclamation and reuse, 1-56. Technomics, Lancaster. Booker,N.A., Cooney,E.L., Priestley, A.L. (1996) Ammonia removal from sewage using natural zeolite, Wat. Sci. Tech. 34(9), 17-24. Baldry, M.G.C., French, M.S. (1989) Activity of peracetic acid against sewage indicator organisms. Wat Sci Tech. 21, 1747-1749. Bryant, E.A. et al. (1992) Disinfection Alternatives for Safe Drinking Water. New York: Van Nostrand Reinhold. Bomhardt, C., Drewls, J.E., Jekel, M., Removal of organic halogens(AOX) from municipal wastewater by powdered activated carbon (PAC)/ activated sludge (AS) treatment, Wat. Sci. Tech. 35(10), 147-153. Chmielewska-Horvalthová, E. (1996) Advanced wastewater tretment using clinoptilolite, Environmental Protection Engineering 22, 15-22. 124 Clark, R.M., Lykins, B.W.Jr. (1989) Granular Activated Carbon: design operation and cost, Lewis Publishers, Chelsea, Michigan USA. Graaf, J.H.J.M. van der (1995) Behandeling van afvalwater I en II, TUDelft lecture notes n50 en n51, Sectie Gezondheidstechniek, Delft. Graaf, J.H.J.M. van der, Koning, J. de, Ravazzini, A., Miska, V. (2004) Treatment matrix for reuse of upgraded wastewater, 4th World Water Congress (IWA), Marrakech, september 2004. Green, M., Mels, A., Lahav, O., Tarre, S. (1996) Biological Ion exchange process for ammonium removal from secondary effluent, Wat. Sci. Tech. 34(1/2), 449-458. Harland, C.E., (1994) Ion Exchange: theory and practice (2nd ed.) The Royal Society of Chemistry, UK. HDR Engineering, Inc., (2001) Handbook of public water system, John Wiley and sons, Inc.New York, USA. Jørgensen,S.E., Libor,O., Lea Graber,K., Barkacs,K. (1976) Ammonia removal by use of clinoptilolite, Water Research 10, 213-224. Koon, J.H., Kaufman, W.J., (19 75) Ammonia removal from municipal wastewaters by Ion Exchange, Journal WPCF 47(3), 448-465. Koning, J. de (1995) Dissertation: Het onderzoek naar de gekombineerde behandeling van met hexacyanoferraat verontreinigd grondwater en stedelijk afvalwater, DUP Science, Delft. Krofta, M., Miskovic, D. and Burgess, D. (1995) Primary-secondary flotation of three municipal waste waters: pilot-scale study, Wat. Sci. Tech. 31(3/4), 295-298. Lefevre, F., Audic, J.M., Ferrand, F. (1992) Peracetic acid desinfection of secondary effluents discharged off coastal seawater. Wat. Sci. Tech. 25(12), 155-164. AQUAREC - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater Liberti, L. de la, Passino, R., (1981) An Ion Exchange Process to recover nutrients from Sewage, Resources and Conservation 6, 263-273. Mc Laren, J. R., Farquahar, G.J. (1973) Factors affecting ammonia removal by Clinoptiolite, J. of the Environmental Engineering Division, EE4 august, 429-447. Mels, A. (1993) A combined Physico-Chemical Biological Process for ammonium removal, using zeolite Technion-Israel Institute of Technology, Haifa, Israel. Metcalf & Eddy (1991) Wastewater Engineering, Treatment, Disposal and Reuse (3rd edition), New York. Metcalf & Eddy (2003) Wastewater Engineering, Treatment and Reuse (4th edition), New York. Mouri, M. and Niwa, C. (1993) Pilot plant studies on filtration of raw sewage using floating filter media and multiple filter column inlets. Wat. Sci. Tech. 28(7), 143-151. Mulder, M. (1997) Basic principles of membrane technology (2nd edition, corrected), Kluwer Academic Publishers, Dordrecht. and products conference for wastewater treatment and stormwater collection”, Toronto, 4-7 June. Plum, V., Dahl, C.P., Bentsen, L., Petersen, C.R., Napstjert, L. and Thomsen, N. B. (1998) The Actiflo-method. Wat. Sci. Tech. 37(1), 269-275. Rav-Acha, C., Kummel, M., Salamon, I., Adin, A. (1995) The effect of chemical oxidants on effluent constituents for drip irrigation. Wat. Res. 29(1), 119-129. Rosenwinkel, K.-H. (2001) Course script Industrial Wastewater Treatment, University of Hanover. Rudd, T., Hopkinson, L.M. (1989) Comparison of disinfection techniques for sewage and sewage effluent. Journal IWEM 3, 612-618. Salgot, M., Folch, M., Tapias, J., Deocón, M., Huertas, E., Vergés, C. (2002) Wastewater Treated by Advanced Disinfection Systems and its Reuse. In: Management and re-use aspects in wastewater treatment in small aglomerations, Session 3. Sevilla, Spain: International Conference on Small Wastewater Technologies and Management for the Mediterranean Area. Nieuwenhuijzen, A. F. van (1996) Optimalisatie van vlokkingsfiltratie voor RWZI-effluent, M.Sc. thesis, Sectie Gezondheidstechniek, Technische Universiteit Delft. Sanchez-Ruiz, C., Martínez-Royano, S., TejeroMonzón, I. (1995) An evaluation of the efficiency and impact of raw wastewater disinfection with peracetic acid prior to ocean discharge. Wat. Sci. Tech. 32(7), 159-166. Nieuwenhuijzen, A. F. van (2002) Dissertation: Scenario studies into advanced particle removal in the physical-chemical pre-treatment of wastewater, DUP Science, Delft. Savoye, P., Janex M.L., Lazarova, V. (2001) Wastewater disinfection by low-pressure UV and ozone: a design approach based on water quality. Wat. Sci. Tech. 43(10), 163-171. Ødegaard, H. (1997) Optimised particle separation in the primary step of wastewater treatment, IAWQ-conference Japan, June 1997. Sayed, S.K.I. (1985) Het functioneren van de A-trap in het A/B-proces, Vakgroup Milieutechnologie, LU Wageningen. Poder, N. le and Binot, B. (1995) Treatment of combined sewer overflow (CSO) with high speed microsand settling, In Proc. of WEF Conference “New and emerging environmental technologies STOWA (1998) Fysisch/chemische voorzuivering van afvalwater, (Rapportnummer 98-29), Utrecht. 125 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling STOWA (2001) Ionenwisseling voor stikstofverwijdering uit afvalwater, (Rapportnummer 2001-19), Utrecht. Schellen, A.A.J.C. (1997) Afvalwater zuiveringsinrichting Rotterdam-Dokhaven – verbetering van de nutrientenverwijdering door een proces-geintegreerde aanpak, conceptrapport. Tanaka, Y., Miyajima, K., Funakosi, T. and Chida, S. (1995) Filtration of municipal sewage by ring shaped floating plastic net media, Water Research 29(5), 1387-1392. 126 Torre Gutierrez, L. de la, (1999) Ammonium removal from municipal wastewater by Ion Exchange, M.Sc. thesis TU-Delft (Sectie Gezondheidstechniek), DUP Science, Delft. Witte, H., Keding, M. (1992) Erste Versuchsergebnisse zum Einsatz natürlicher Zeolithe zur Stickstoff-Elimination auf einerdeutschen Kläranlage. Abwassertechnik 2, 56-60. Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? Waterketenland, en wat vindt de Waterklant? ir. L.J.W. Hendriks Samenvatting Waterleidingbedrijven en Waterschappen zorgen dagelijks voor het drinkwater en de zuivering van afvalwater van miljoenen klanten. Het is wat wrang dat ondanks al die goede zorgen de klanten zich nauwelijks bewust zijn van de organisaties achter deze primaire voorzieningen. De vraag is dan ook of de klanten wel zitten te wachten op een samenvoeging van de diensten, laat staan op het samengaan van de organisaties. Wordt de klant beter van samenwerking in de waterketen? Is hij niet meer gebaat bij een verdere kwaliteitsverbetering en kostendaling van elk van de gescheiden waterketenonderdelen op zich? ir. L.J.W. Hendriks Hydron Flevoland Vertrouwen in de waterketen ondanks de schaarse successen. In Nederland is “de waterketen” nu ongeveer zeven jaren een actueel onderwerp. Gedurende deze periode zijn er al ettelijke miljoenen Euro’s in het opzetten van allerlei samenwerkingsverbanden gepompt en desondanks wil het maar niet lukken. Zeven magere jaren. Er is dan ook al iets ontstaan dat wel “Waterketenmoeheid” wordt genoemd. Aan de andere kant zijn er ook nog steeds stemmen die vol vertrouwen spreken over de toekomst van de waterketen. Het is immers een goede zaak, zowel financieel, voor het milieu en natuurlijk voor de klant! door water verbonden 127 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Het vertrouwen dat ook staatssecretaris Melanie Schulz uitspreekt in de waterketen kan echter niet gebaseerd zijn op de ervaringen die Nederland de afgelopen jaren heeft opgedaan. De hierna volgende analyse laat zien dat de waterketen in Nederland in de eerste plaats een politiek speelveld is waarbij de belangen vanuit existentie en concurrentie de hoofdrol spelen en dat de klant op de laatste plaats komt. De klant is echter niet of nauwelijks op de hoogte en heeft dus ook geen mening over de waterketen. Feitelijk is er voor de meeste klanten ook weinig heil te verwachten van samenwerking in de waterketen. Uit de analyse blijkt dat op twee deelgebieden mogelijk succes te bereiken is. Dat zijn: - de afvalwaterketen (ook wel de kleine waterketen genoemd) waarbij transport, berging en behandeling van afvalwater op elkaar worden afgestemd (inclusief afkoppeling van regenwater); - kringloopsluiting bij grote industriële klanten. Samenwerken in de waterketen geeft winst 28 februari 2001 De waterschappen in de provincie Groningen, het Waterbedrijf Groningen, de Provincie en de Groningse gemeenten gaan in de toekomst intensiever samenwerken op het gebied van drinkwaterwinning. Deze samenwerking in de waterketen – een keten van drinkwaterwinning – leidt tot kostenbesparing en een betere dienstverlening voor de klant. De belasting voor het milieu wordt waar mogelijk gereduceerd er wordt geïnvesteerd in een duurzaam Groningen. Met die winstkansen in het vooruitzicht hebben de genoemde instanties de handen ineen geslagen. Deze partijen die de waterketen verbinden zullen in de toekomst intensiever gaan samenwerken. In een zestal projecten zullen zij de winstkansen in de keten van drinkwaterwinning – transport – watergebruik – riolering (transport) – waterzuivering gaan onderzoeken. 128 Groningse waterketen – ontspoord 30 december 2001 De Groningse bestuurders, van waterschappen en waterbedrijf tot provinciebestuur, vinden de milieuwinst evenwel onvoldoende, “maatschappelijke” kostenbesparing (een verhullende term waarmee men bij nader inzien de bedrijfskosten blijkt aan te duiden) zit er niet aan vast en de service aan watergebruikers denken ze via andere wegen te verbeteren (nog maar weer eens folders over waterbesparing?). Het is een verzameling slordige criteria, omdat er niet bij staat hoeveel de milieuwinst had moeten zijn en aan wie de kostenbesparing ten deel had moeten vallen. De samenwerking in de waterketen is de afgelopen jaren regelmatig vol in het nieuws. Bij de publicatie van deze projecten wordt bewust de publiciteit opgezocht bij de start. Vanzelfsprekend wordt dan ook een kennelijke mislukking door de media breed uitgemeten. Dit zijn de min of meer bekende voorbeelden. Daarnaast zijn er echter een groot aantal samenwerkingsverbanden in de waterketen die minder in de publiciteit staan en waar met wisselend succes in stilte wordt gevierd en gerouwd. Op basis van een verslag van een interviewronde van VEWIN in 2004 (P. Daane) en een aanvullend internet- en telefoononderzoek is een zo volledig mogelijk overzicht (tabel 1 t/m 3) samengesteld van de verschillende activiteiten die de afgelopen 7 jaren in de waterketen zijn gestart en soms weer beëindigd. De meeste initiatieven bestaan uit “intenties tot” en “onderzoeken naar mogelijkheden tot” samenwerking in de waterketen. Uit het overzicht blijkt dat dergelijke intenties jaren kunnen voortbestaan en nog steeds worden gestart. Resultaten zijn tot ONDANKS POSITIEVE RESULTATEN VAN DE PILOTS HAKEN PARTIJEN AF Geen waterketenbedrijf in Limburg Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? Tabel 1 1. Onderzoek naar samenwerking Waterleidingbedrijf Waterschap Gemeente 1998 Waterpact van Twente WMO/Vitens Regge en Dinkel Hengelo, Wierden, Almelo, Borne, Enschede 1999 Intentie samenwerking Hydron MN Vallei en Eem 1999 Waterpact van Zwolle Vitens Groot-Salland 2000 Waterleidingbedrijf Limburg WML Zuiveringsschap Lim- Op één na alle Limburgse burg gemeenten 2001 Onderzoek waterketen Groningen Waterbedrijf Gronin- Waterschappen Gro- Groningse gemeenten gen ningen 2002 Zuiveringskring Zaandam-Oost Duurzaamheidsstudie PWN USHN 2003 Onderzoek naar samenwerking WLB Amsterdam A m s t e l G o o i e n Amsterdam DWR Vecht/DWR 2004 Stuurgroep toekomst waterketen Vitens Gelderland 2004 Samenwerkingonderzoek Delta Zeeuws Vlaanderen 2004 Intentieverklaring Brabant Water De Dommel Zwolle Zaanstad, Oostzaan, Landsmeer Gelderse Waterschap- 15 Gelderse gemeenten pen Tabel 2 2. Riolering, IBA’s en afkoppelen Waterleidingbedrijf 1998 Waterstromen 1999 Aquario Vitens 2000 Waterway WMO 2000 Trideau Hydron Zuid-Holland 2001 Onderhoud riolering Hydron Flevoland 2001 Waterketenbedrijf DZH/Rijnland DZH 2001 Hydroketen Brabant Water Waterschap Gemeente Rijn en IJssel Wetterskip Fryslan 5 gemeenten VAOP/VNG ZHEW Zeewolde Rijnland Noordwijkerhout Tabel 3 3. Water op maat/industriewater Waterleidingbedrijf Waterschap Gemeente 1999 Samen Stromen Werkwater TWM Tilburg De Dommel Tilburg 1997 E-Water groep WML Limburg 1998 Aqualink WMO (Vitens) Regge en Dinkel 2002 Waterfabriek Emmen WMD Velt en Vecht 1998 Waterstromen nog toe uiterst mager in vergelijking tot de hoeveelheden geld (enkele miljoenen euro’s) die zijn uitgegeven aan studies en bestuurlijke overleggen. De vraag is hoelang de klanten deze weg van goede voornemens nog accepteren. Met de verbanden die zijn gestart met het doel activiteiten op het gebied van riolering, IBA’s en afkoppelen van regenwater uit te voeren, is het slecht gesteld. De “sky-is-the-limit”-sfeer voor de IBA’s is bekoeld en ook voor de clustering Rijn en IJssel van onderhoud van riolering is een lange, voor sommigen té lange, adem nodig. Het is frappant om te moeten constateren dat de successen die een bedrijf als Aquario boekt bij het overnemen van onderhoud van riolering bewust niet wordt geëtaleerd. Het is overigens wel te vinden in de openbare gemeentelijke informatie. De samenwerking in de waterketen is ook gezocht bij de ontwikkeling van diensten voor de grote waterverbruikers. Hoewel de projecten op zich 129 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling BENCHMARK DRINKWATER: STEEDS MEER GRIP OP KOSTPRIJS WATER 19-11-2004 WOERDEN – De kostprijs van drinkwater is sinds 2000 met gemiddeld een cent per kubieke meter per jaar gestegen Met inflatiecorrectie zouden de kosten zelfs 4 procent gedaald zijn. De waterkwaliteit is zeer goed. Dat blijkt uit de benchmark van branche-organisatie VEWIN. De waterleidingbedrijven kunnen de kosten in de hand houden door nieuwe productietechnieken, automatisering en minder personeelslasten. Met name PWN, Vitens en Branbant Water scoren goed. Hydron Flevoland kampt wel met een forse toename van kosten. redelijk succesvol zijn, blijkt de samenwerking zeer lokaal en de successen bovendien niet afhankelijk van samenwerking. Integendeel, het aantal voorbeelden waarbij een waterschap of drinkwaterbedrijf solo opereert, al dan niet via een speciaal bedrijf, is groter in aantal én omzet. Zie hiervoor de projecten van Waterbedrijf Groningen en Evides. Tenslotte zijn er nog de zogenoemde meeliftovereenkomsten waarbij de waterschapsgelden en/of gemeentelijke rioolheffingen door de waterleidingbedrijven worden gefactureerd en geïnd. In totaal zijn er 7 waterschappen (20%) die meeliften. Bij het analyseren van de bovenstaande tabellen blijkt dat ondanks een grote mate van goede wil om de voorgespiegelde voordelen van samenwerking te bereiken, dat de inspanningen vooralsnog meer kosten dan dat ze opleveren. Met uitzondering van het meeliften hebben de klanten dan ook Forward position Kern Vitale belangen Buffer zone Pivotal zone D’Aveni 2002 130 nog weinig kunnen merken van de samenwerking in de waterketen. Waarom wil het niet lukken; Het concept van Strategisch Overwicht Om tot een analyse te komen van de onderliggende krachten en machten in het spel dat in de waterketen wordt gespeeld is gebruik gemaakt van de concepten van strategievorming volgens Richard D’Aveni (Strategisch overwicht, 2002). Weliswaar is deze opgebouwd voor een strategie in een marktomgeving, doch het door D’Aveni gehanteerde uitgangspunt maakt een toepassing voor de watersector mogelijk én interessant. Het uitgangspunt is dat de sectoren waarin de organisaties opereren, zijn volgroeid en dat het prijsmechanisme transparant is. D’Aveni beschrijft een aantal strategieën hoe ondernemingen in het huidige tijdsgewricht op een Kern: activiteiten die of markt waarin producten o bepalend zijn voor de identiteit van de onderneming o legitiem zijn voor de onderneming o grootste deel winst realiseren o de spelregels (mede) door de onderneming worden gemaakt Vitale belangen o dragen bij aan imago van de kernproducten o kritische kennis o schaalvoordelen die kosten kernproducten drukken o toegang tot afnemers Buffer zone o Activiteiten die het concurrenten moeilijk maken de kern of vitale belangen aan te vallen Pivotal zone o nieuwe activiteiten/posities die kunnen uitgroeien tot toekomstige kernactiviteiten o de succesvolle activiteit heet de “forward position” Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? Waterleidingbedrijf industriewater Waterschap facturering en inning aanleg persleidingen waterketen onderzoek onderhoud riolering facturering en inning afkoppelen en rioolberging Gemeente Waterketenactiviteiten in de invloedsfreer van de waterketenorganisaties 1 legale wijze machtsstrategieën kunnen ontwikkelen om hun winstgevendheid op pijl te houden. Voor de spelers in de watersector is winstgevendheid geen eerste vereiste. Wel dient vanuit het principe van maatschappelijke verantwoordelijkheid vanuit de (semi-) overheid een continue drive voor het minimaliseren van de maatschappelijke kosten aanwezig en aantoonbaar te zijn. De maatschappij kan sinds enige jaren op eenvoudige wijze een opinie vormen over de prestaties ten aanzien van de kostenbeheersing in de watersector. Dankzij de benchmark in de drinkwatersector en bij de waterschappen is het succes van het sturen op de financiële resultaten sinds enige jaren voor iedereen toegankelijk en daarmee een nieuwe drijfveer voor het zoeken naar samenwerking. Een van de door D’Aveni aangereikte concepten voor strategievorming is de bepaling van de invloedssferen van de verschillende organisaties. In de onderstaande figuur is dit nader uitgewerkt. De verschillende activiteiten van de “waterketen organisaties” kunnen vervolgens volgens dit principe worden uitgezet. De onderdelen van de samenwerking blijken op het eerste gezicht logisch op elkaar aan te sluiten. Centraal staat het algemene “onderzoek tot samenwerking” met daaromheen de daadwerkelijke opgestarte initiatieven. In dit beeld ontbreekt echter het wettelijke kader dat voor elk van de actoren kansen en bedreigingen met zich meebrengt. Dit komt later aan de orde. Voor de actoren in de waterketen geldt dat de kerntaak wettelijk is verankerd. In het onder131 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling Drinkwaterbedrijven Waterschappen Gemeenten · Kern: o levering drinkwater o inspectie van installaties · Vitale belangen o onderhoud waterwingebieden o laboratorium activiteiten o (kiwa)-onderzoek o facturering en inning, adressen database · Buffer zone o benchmark-onderzoek o waterketenactiviteiten o campings, golfbanen en flessenwater o reststoffenunie · Pivotal zone o alternatieven voor industriewater o export kennis naar 3de wereld · Kern: o beheer kwaliteit en kwantiteit oppervlaktewater o beheer en onderhoud dijken en vaarwegen o transport en zuiveren van afvalwater · Vitale belangen o grondwaterbeheer o inning heffingen · Buffer zone o benchmark onderzoek o laboratorium activiteiten o slibverwerking o visies op natuur en omgeving o waterketenactiviteiten · Pivotal zone o ecologie en milieu o beheer rijkswateren · Kern: o woonruimte o verkeer o milieu o onderwijs · Vitale belangen water o regenwaterafvoer en berging o gebruik bestrijdingsmiddelen verhard oppervlak o wateroverlast o aanleg riolering o gemeentelijk waterplan ·Buffer zone o gecombineerd onderhoud straten o waterketenactiviteiten o inning belastingen · Pivotal zone o heffing precario voor leidingen Waterleidingbedrijf industriewater Waterschap facturering en inning aanleg persleidingen waterketen onderzoek onderhoud riolering facturering en inning afkoppelen en rioolberging Gemeente Waterketenactiviteiten in de invloedsfeer van de waterketenorganisaties 2 132 Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? staande overzicht is een overzicht gegeven van de invloedssferen van de verschillende organisaties. De spanning tussen existentiële bedreigingen en de motivatie tot samenwerking. Een belangrijk verschil tussen de drinkwaterbedrijven enerzijds en de waterschappen en gemeenten anderzijds is het feit dat waterschappen en gemeenten overheden zijn. Daarmee beschikken deze organisaties over een veel bredere wettelijke basis waarin naast de kernactiviteiten ook de vitale belangen zijn afgeschermd voor inmenging door derden. Uit de analyse op basis van de modellen van D’Aveni blijkt dat de wettelijke kaders de drie “partijen” in de waterketen een grote bestaanszekerheid bieden. Vanuit deze zekerheid kan men, zonder de kernactiviteiten in gevaar te brengen, relatief vrijblijvend met elkaar van gedachten wisselen over hetgeen in gezamenlijkheid bereikt kan worden. Dezelfde wettelijke verankeringen maken het vervolgens weer uiterst moeilijk, zoniet onmogelijk, om de meest veelbelovende ideeën daadwerkelijk uit te voeren. Immers, op het moment dat de kern van het bestaan wordt geraakt, wordt de weg naar verandering weer afgesneden. Dit heeft verregaande consequenties voor de mogelijkheden om activiteiten van de organisatie te vervreemden. Een sprekend voorbeeld is de facturering en inning. Aangezien hier bij gemeenten en waterschappen sprake is van belastingen zijn er beperkingen en mogelijkheden die de waterleidingbedrijven niet hebben. Dit komt naar voren in de speelruimte naar de klanten (kwijtschelding, deurwaarder, planning facturen etc). Het omgekeerde geldt echter ook. Zo zijn waterleidingbedrijven veel flexibeler in de toepassing van bijzondere maatregelen (incassokosten en aan- en afsluiten). De wettelijke taken van de waterleidingbedrijven beperken zich tot het produceren en leveren van drinkwater. De wettelijke kaders van de van waterschappen en gemeenten strekken zich verder uit en bieden ook bescherming voor de vitale belangen die direct samenhangen met de kerntaken. De existentiële bedreigingen zijn voor elk van de partijen verschillend. Voor gemeenten levert het afstoten van de activiteiten die met riolering te maken hebben, tot een verschraling van de autonome zeggenschap over de inrichting en het onderhoud van de gemeentelijke infrastructuur. Voor waterschappen leidt de samenwerking met betrekking tot afvalwatertransport en behandeling tot een sterke reductie van de taakomvang. Bovendien wordt de interne koppeling van watersysteem en -keten doorbroken. Bedreigingen voor de waterleidingbedrijven zijn daarentegen nauwelijks aanwezig. Feitelijk vallen alle wettelijke taken van een waterleidingbedrijf onder de noemer “waterketenactiviteiten”. Vooral vanuit deze hoek bestaat dan ook de ambitie om verder te gaan met het verbijzonderen van alle waterketenactiviteiten. Waterschappen: hoe lang nog ? Ze liggen al jaren onder vuur, maar laten zich niet zomaar van de kaart vegen. De waterschappen vormen de oudste ‘democratie’ van ons land en dateren uit de Middeleeuwen. Hun traditionele taak is het beheren van dijken en het beheersen van het waterpeil. Daarnaast doen ze sinds de jaren zeventig ook de zuivering van het rioolwater. 133 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling De motivatie voor samenwerking in de waterketen verschilt van organisatie tot organisatie. Als basis voor de samenwerking dient sinds april 2003 de rijksvisie op de waterketen. Het rijk beoogt hiermee de volgende borging van de volgende publieke belangen: - volksgezondheid (iedereen toegang tot schoon water) - leveringszekerheid (ook borging afvoer afvalwater) - milieukwaliteit - bescherming tegen wateroverlast - bescherming gebonden klanten Dit leidt tot het volgende beeld voor 2020: - de zorgplicht voor de waterketen is in handen van de overheid; - de drinkwater-, riolering- en zuiveringsactiviteiten worden op doeltreffende en efficiënte wijze uitgevoerd; - het bedrijfsleven wordt maximaal ingeschakeld bij de uitvoering, met inachtneming van alle te waarborgen publieke belangen; - het kwaliteitsniveau van drinkwater is goed; - het omgaan met regenwater en grondwater in stedelijk gebied is goed ingebed in het beleid gericht op de fysieke kwaliteit van de leefomgeving en het watersysteem; - het afkoppelen van regenwater loopt; - nieuwe technologieën maken zuiveren op maat en flexibele inzet steeds makkelijker; - er is minder afvalwater en het hergebruik neemt toe. De waterketen wordt steeds meer gesloten; - de klanten betalen een tarief of op daadwerkelijk gemaakte kosten gebaseerde heffing(en) of overeenkomstig het gebruik van de dienstverlening (waar mogelijk beïnvloedbaar en duurzaam gebruik bevorderend); - organisaties in de waterketen zijn vraaggerichte organisaties die actief en innovatief inspelen op eisen en wensen van de gebonden klant; - er vindt adequaat toezicht plaats; - de Nederlandse kennis en deskundigheid bij kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheid op het terrein van de waterketen worden op 134 grote schaal geëxporteerd en in het buitenland benut. Deze visie op de waterketen is weinig vernieuwend en laat nog veel ruimte voor interpretatie. In het voorgestelde rijksbeleid gaat het vooral om de relatie met het watersysteem en het doelmatig functioneren. In ieder geval is er vanuit deze visie geen reden om direct over te gaan tot actie. Immers, aan de meeste onderdelen van de visie wordt nu al voldaan! De vraag waar het om gaat “binnen welke structuur kan een en ander zo doelmatig mogelijk worden gerealiseerd” blijft onbeantwoord. De motivatie voor waterschappen om te komen tot samenwerking in de waterketen is in hoofdzaak terug te voeren op: - kostenreductie door optimalisatie Nu benchmarking ook de waterschapssector heeft bereikt is de sturing op kosten nog belangrijker geworden. Bovendien blijkt uit diverse studies dat uit optimalisatie van de afvalwaterketen veruit de grootste winst in de keten is te behalen, ca. € 180 mln per jaar (bron COELO, 2004). Dit is naar verwachting meer dan de helft van de totale besparing (bron AT Osborne, bijeenkomst nov 2004). Feitelijk is hier sprake van het herstellen van een scheefgegroeide situatie. De scheiding van transport en berging van afvalwater bij respectievelijk waterschap en gemeente heeft geleid tot het ontbreken van een optimalisatie van het afvalwatersysteem. In het bijzonder de investeringen op de RWZI’s zijn dientengevolge extreem hoog geworden aangezien de infrastructuur op de maximale belasting zonder berging is uitgelegd. - kwaliteitsverbetering watersysteem Hier speelt de problematiek van de verdunning van rioolwater bij regen wat leidt tot een slechtere performance van de RWZI’s; Naast het hierboven beschreven kostenaspect heeft de slechte inrichting van het afvalwatersysteem geleid tot een veelvuldig overstorten van rioolwater in het oppervlaktewater. Dit kan alleen worden opgeheven door een integrale aanpak (Optimalisatie Afvalwater Systemen). Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? !FVALWATERKETEN 3YSTEEMBEBOUWD EFFLUENT KWALITEIT KWANTITEIT OPPWATER !7:) !FVALWATER SYSTEEM CAP!7:) CAPRIOLERING 2IOLERING EFFLUENT WATERBODEM LEKWATER INTREDEND GRONDWATER /PPERVLAKTEWATER LOZINGENUIT RIOOLSTELSEL KWALITEIT KWANTITEIT OPPWATER WATER KWALITEIT WATERBODEM LOZINGENUIT RIOOLSTELSEL WATERBODEM WATERPEIL GRONDWATERSTAND "ODEMGRONDWATER 5NTERACTIEWATERSYSTEEMBEBOUWD Voor de gemeenten is de samenwerking in de waterketen ingegeven door: - kostenreductie Ook de doelmatigheid van het rioolbeheer van de gemeenten zal door een benchmark worden getoetst. Met de wetenschap dat de staat van onderhoud van de riolen in Nederland onvoldoende is, zal de druk op kostenbeheersing verder toenemen. Gemeenten blijven daarnaast optimalisaties zoeken in de combinatie met onderhoud van andere infrastructuur in de woonomgeving; - opheffen van grondwateroverlast en afkoppelen regenwater. 04/11/04 COELO verwacht lastenstijging in waterketen De kosten voor de riolering zullen verder stijgen (tot 8 procent per jaar) in de periode 2005-2010, evenals de kosten in de waterzuivering (tot 2 procent per jaar). De kosten voor drinkwater zullen naar verwachting stabiliseren of licht dalen, aldus het COELO vandaag. De bewoonbaarheid van de bebouwde agglomeraties vraagt meer en meer aandacht en dus middelen. De problematiek kan echter niet los van het watersysteem worden aangepakt. De waterleidingbedrijven zijn pas serieus over integratie van de waterketen gaan nadenken in de periode 1997 – 2000. Liberalisering van de drinkwatersector was op dat moment een bedreiging van de kerntaak en de vlucht naar de waterketen Uitgebreide benchmark moet rioolbeheer gemeenten op hoger plan brengen Gemeenten kunnen hun rioleringstaken verbeteren door kritisch naar hun aanpak en organisatie te kijken en die te vergelijken met andere gemeenten. Daarom wil stichting Rioned een uitgebreide benchmark uitvoeren, die de rioleringsprestaties van Nederlandse gemeenten naast elkaar zet. In de komend drie jaar wil Rioned 180 gemeenten vergelijken, verdeeld in zes groepen van dertig gemeenten. 135 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling was één van de strategieën om daaraan te ontsnappen. Op dit moment wordt door waterleidingbedrijven het voeren van een “waterketenstrategie” onderbouwd vanuit: - de algemeen maatschappelijke plicht tot samenwerking. Dit is een wat vreemde motivatie als blijkt dat een samenwerking leidt tot meer maatschappelijke kosten in plaats van minder. Bovendien is gebleken dat samenwerken om het samenwerken, leidt tot frustraties en “waterketenmoeheid” van de direct betrokkenen. Een kritischer houding ten aanzien van het maatschappelijk nut van initiatieven die uit niet meer bestaan dan “hangen en erbij blijven” zou aan te bevelen zijn; - het zoeken naar schaalvergroting om kosten te drukken. De druk van de benchmark maakt schaalvergroting noodzakelijk. Deze kan worden gevonden door samengaan binnen de sector wat de afgelopen jaren al succesvol is uitgevoerd. Daarnaast kan ook in de waterketen worden gezocht naar schaalvoordelen. Dit is de drive achter onder andere het meeliften maar ook de samenwerking tussen DWB Amsterdam en DWR is hierop gebaseerd; - innovatie om afhaken te voorkomen en technologie te ontwikkelen Met name voor industriële klanten waar veel (en schoon) water wordt verbruikt is de optie van lokale kringloopsluiting opportuun. De ontwikkeling van dergelijke maatwerkproducten vanuit zowel de drinkwater- als de afvalwatersector maakt de kans op succes groter. De vicieuze cirkel van de wettelijke kaders kan worden doorbroken, maar niet met één nota. De huidige opdeling van de waterketen heeft geleid tot: - suboptimalisaties in de afvalwaterketen (berging vs transport/zuivering); - onvoldoende aandacht voor optimalisatiemogelijkheden voor (industriële) grote waterverbruikers; 136 STIMULERENDE ROL VAN REGERING WORDT GEMIST Waterketen op koers!? - - suboptimalisaties bij de samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld laboratorium en meeliften; het achterblijven van werkelijk innovatieve ontwikkeling voor de klanten. De vicieuze cirkel die door de wettelijke kaders wordt veroorzaakt kan slechts worden doorbroken door op rijksniveau de kaders weg te nemen. Dit kan door: - invoering van marktwerking; - het op rijksniveau onderbrengen van alle wettelijke watertaken bij waterketenbedrijven; - een combinatie van beide. Een voorbeeld van een dergelijk ingrijpende strategie is te vinden in Shanghai. Tot 1990 bestonden hier 12 overheidsorganisaties die zich bemoeiden met water. Door middel van een structurele reorganisatie is deze inefficiënte en ondoelmatige “12 koppige draak” teruggebracht naar een viertal waterketenbedrijven en een oppervlaktewaterbedrijf (vergelijkbaar met de WRK). De vier waterketenbedrijven ressorteren direct onder de water autoriteit (ministerie van water) van Shanghai en worden onderling gebenchmarkt. De politieke verhoudingen in Nederland laten een dergelijke drastische ingreep niet toe. Het zou echter van maatschappelijke verantwoordelijkheid getuigen indien de rijksoverheid enige richting zou geven aan de waterketendiscussie door voor het vraagstuk ten aanzien van de structuur een keuze te maken. Deze vraag leeft al langer en uit de onderstaande wervingstekst van een symposium mag worden opgemaakt dat men hier intussen ook al een antwoord op heeft. Echter, er is weinig te vinden van de resultaten van het onderzoek… Na het gereedkomen van de IBO-studie in 2003 durft de rijksoverheid momenteel niet verder te gaan dan de waterketen nota. Dit is echter een Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? Oktober 2001: Een goed voorbeeld van het strategische beleidsgerichte onderzoek waar het RIZA ook voor staat is het interdepartementale project “De institutionele aspecten van de waterketen”. Over deorganisatie van het waterketenbeheer woedt al jaren een felle discussie, een discussie waarin niet alleen gemeenten, waterschappen en drinkwaterleidingbedrijven vaak tegeover elkaar staan, maar ook de verschillende ministeries. Stelt Economische Zaken dat de waterketen verdergaand geliberaliseerd zou moeten worden, VROM ziet meer in de integratie van watertaken in het milieu- en ruimtelijk beheer, terwijl voor V&W het belang van integraal waterbeleid voorop staat. Om uit de impasse van de huidige geloofsdiscussie te raken heeft RIZA het initatief genomen om gezamenlijk met de ministeries van VROM, V&W, EZ, Financiën en Binnenlandse Zaken onderzoek te doen naar de organisatie van de waterketen, een project waarin ook belanghebbenden uit de waterketen actief betrokken zijn en dat onderzoeksmatig wordt begeleid door de Raad voor Milieu en Natuuronderzoek (RMNO). Het interdepartementale project “Institutionele aspecten van de waterketen” is gestart. Dit project heeft tot doel op rijksniveau een visie te ontwikkelen op de organisatie van de waterketen. In juli 2002 hoopt de projectgroep de visie gereed te hebben. aanpak aan de verkeerde kant van het probleem. Bovendien kleven er een groot aantal nadelen aan een nota en een waterketentarief. De nadelen zijn: - de prijs van water gaat omhoog voor de minder draagkrachtigen in de samenleving; er bestaat geen bedrijfseconomische grondslag voor een volledige koppeling van m3 aan de levering van drinkwater en de zuivering De invoering van één waterketentarief leidt tot een lastenverhoging van enkele procenten voor met name de huishoudens met een laag inkomen. Dit concludeert het onafhankelijke onderzoeksbureau van de Rijksuniversiteit Groningen COELO na het in kaart brengen van de potentiële lastenverschuivingen. - van afvalwater. Het desondanks doorvoeren van een dergelijk tarief is niet transparant. Bovendien ontstaat er een economisch risico op het moment dat de behoefte om niet beïnvloedbare redenen terugloopt en de tarieven dientengevolge fors zullen stijgen; het wordt eerder interessant om alternatieven te ontwikkelen waardoor concurrentie wordt geïntroduceerd. Dit is op zich geen bezwaar. Het verdient echter de aanbeveling om dit beheerst in te voeren zodat de bestaande nutsinfrastrucuur zolang mogelijk benut blijft. Ook hier speelt het maatschappelijk ondernemen - een rol. De kosten voor de nuts-infrastrucuur kunnen alleen gedragen worden bij de gratie van algemeen gebruik. Het ongebreideld ontsnappen aan deze nutskosten door enkelen die wel alternatieven hebben zou onevenredig drukken op de “achterblijvers”; Zoals aangegeven is ook een integrale waternota behept met de tekortkomingen van de onderlinge verschillen van wettelijke kaders (belasting versus tarief). Hierdoor worden ook vernieuwingen op dit gebied steeds moeilijker; Waterspoor Waterspoor is de term die gebruikt wordt voor een nieuw watertariefsysteem, waarin huishoudens een nota ontvangen die aan de hand van het waterverbruik de kosten voor water, riolering en zuivering in rekening brengt. Hierdoor wordt beter zichtbaar welke kosten met het waterverbruik samenhangen en wordt tegemoet gekomen aan de wens van de consumenten om invloed op die kosten te kunnen uitoefenen. In februari 2000 heeft de Tweede Kamer de wijziging van de Wvo aangenomen die experimenten met het waterspoor met de ingang van 1 januari 2001 mogelijk maakt. De mogelijkheid tot het houden van experimenten vervalt per 1 januari 2006. Hieraan voorafgaand zendt de minister van V&W een verslag over de ervaringen met de experimenten aan de Tweede Kamer. Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 404 nrs. 1- 283, februari 2000 137 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling - de klant zit niet te wachten op één nota omdat “het zo overzichtelijk” is. Dat is wishfull thinking. Net zoals de boodschap dat klanten invloed kunnen hebben op de hoogte van hun nota door zuinig te zijn met water. Door het kapitaalsintensieve karakter van de waterketen is die invloed uiterst beperkt. De kosten voor levering en zuivering van water in Nederland zijn immers grotendeels vast. Bovendien heeft de invoering van volledig variabele tarieven in het verleden laten zien dat er geen aantoonbare prijselasticiteit bestaat. Het suggereren aan klanten dat zij in hoge mate de kosten voor water kunnen bepalen is daarmee onjuist. Tot slot Het integreren van de totale waterketen, inclusief het op één nota brengen van alle “waterdiensten” zal blijven stuiten op de beperkingen van de huidige wettelijke en bestuurlijke kaders. 138 Zolang deze politieke blokkades niet op het hoogste niveau worden geslecht zullen successen in de waterketen minimaal blijven en het aantal teleurstellingen groot. Ondanks dat er in de media (beperkt) aandacht wordt besteedt aan de waterketen, lijkt het erop dat klanten na zeven jaren nog steeds nauwelijks iets er van hebben gemerkt. Daarbij moet worden bedacht dat hierin, in de periode 1997 tot heden, enkele miljoenen Euro’s zijn gestopt met marginale resultaten. Intussen weet niemand hoelang de klant nog ongewis blijft van deze kostbare non-ontwikkeling. En intussen is de aandacht voor echte innovatie en ontwikkeling voor de klanten uiterst beperkt. Samenvattingen voordrachten Samenvattingen voordrachten Drinkwater Algemene inleiding Prof.ir. J.C. van Dijk (TU Delft) Als vanouds zal prof. van Dijk de watersector een spiegel voorhouden in zijn Jaaroverzicht Drinkwater. Wat waren de hoogtepunten en de zepers van 2004? Vervolgens zal hij ingaan op het thema van de 57e Vakantiecursus: wat voor eisen moeten/willen we stellen aan het watersysteem? Vanuit drinkwater willen we schone bronnen, vanuit riolering en afvalwaterbehandeling moeten we ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater goed is. Beide sectoren hebben dus belang bij een goed beheer van het watersysteem. Hoewel er de laatste jaren veel gesproken is over samenwerking in de waterketen, lijkt het zeker zo belangrijk om samen te zorgen voor een goede kwaliteit van het watersysteem. Nieuwe aandachtsstoffen als geneesmiddelen, hormoonverstorende stoffen en andere microverontreinigingen vragen de aandacht van beide sectoren. Toepassing van UV/H2O2 behandeling op productiebedrijf Andijk Dr. J.C. Kruithof (PWN) PWN heeft op productiebedrijf Andijk de breekpuntchloring vervangen door een UV/H 2 O 2 behandeling. De belangrijkste doelstellingen waren de vergroting van de desinfectiecapaciteit en de introductie van een additionele barrière tegen organische microverontreinigingen. Uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat UV-licht een univer- sele desinfectiebarrière vormt. Bij een UV-dosis van 20 mJ/cm2 wordt een 3 log inactivatie voor Giardia en Cryptosporidium gerealiseerd. De hoogste UV-dosis, 105 mJ/cm2, is nodig voor de inactivatie van sporen van sulfietreducerende Clostridia. Bij een dosis hoger dan 25 mJ/cm2 treedt geen reactivatie op. Door UV/H2O2 behandeling met 540 mJ/cm2 UV-licht en 6 mg/l H2O2 wordt 80% omzetting van alle bestudeerde bestrijdingsmiddelen, endocrin disruptors en medicijnen gerealiseerd. De overmaat H2O2 en gevormd nitriet en AOC worden verwijderd door de reeds aanwezige actieve koolfiltratie. Eind oktober 2004 heeft PWN de installatie bestaande uit 3 straten van 4 Trojan Swift 16L30 reactoren in gebruik genomen. Geneesmiddelen: wiens probleem is het ? Drs. A.J. Palsma (STOWA) Emissies uit de waterketen naar het watersysteem kunnen de oppervlaktewaterkwaliteit sterk beïnvloeden. De nadruk van het emissiebeheer ligt bij zuurstofbindende stoffen en nutriënten. De waterkwaliteitsbeheerder is daarnaast ook geïnteresseerd in o.a. zware metalen en bestrijdingsmiddelen. Alhoewel de RWZI daar niet in eerste instantie voor is ontworpen, zijn daar flink wat gegevens van bekend. Sinds kort wordt ook aandacht besteed aan hormoonverstorende stoffen en medicijnen. Er zijn literatuur studies verricht waarbij internationaal wordt samengewerkt (o.a. GWRC) en er vindt een eerste monitoring van RWZI’s plaats. Centrale vragen hierbij zijn hoe groot het probleem is en wat mogelijke andere bronnen zijn. Door eigen onderzoek en door afstemming met activiteiten van Kiwa, Riza etc krijgen de waterschappen een meer actieve rol in deze problematiek. Een en ander wordt mogelijk versneld door de implementatie van de KRW. Systeem in het grondwater Prof.dr.ir. Th. Olsthoorn (TU Delft/WLBA) Door onszelf, Brussel en de veranderingen van ons klimaat worden we als Nederland en als waterleidingbedrijven in het bijzonder onder druk gezet alle problemen die samenhangen met grondwater in een keer op te lossen. Ons enige rustpunt is een stagnerende vraag naar drinkwater. De vraag is of dat zo blijft en vervolgens hoe we het scala aan ons gestelde eisen in de praktijk gaan inpassen. De complexiteit van zowel de beleidsprocessen als die van de inhoudelijke verbanden maakt een systeembenadering tot absolute noodzaak. De Rijn als bron voor drinkwater Dr. P.G. Stoks (RIWA-Rijn) De afgelopen decennia heeft de Rijn een spectaculaire verbetering van de waterkwaliteit doorgemaakt. Toch is er bepaald geen reden om voldaan achterover te leunen. De kwaliteitsverbetering heeft namelijk vooral betrekking op zogenaamde “klassieke” verontreinigingen. Echter, stoffen waar de waterleidingbedrijven vandaag de dag last van hebben, vertonen juist een tegenoverge139 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling steld beeld. Eén aspect is een toename in aangetroffen gehalten, bijvoorbeeld door een recente introductie in de samenleving of een stijging in het gebruik (bijvoorbeeld het antiklopmiddel MTBE in benzine). Een ander aspect is het feit dat de analysemethoden het aantonen van bepaalde stoffen pas recentelijk mogelijk heeft gemaakt (bijvoorbeeld NDMA). Toch is het niet eenvoudig om in een vroegtijdige fase politieke aandacht te krijgen voor ‘emerging issues’. Deels omdat de waterleidingbedrijven in het Rijnstroomgebied tot op heden erg behoedzaam zijn in het publiceren van, en aandacht vragen voor, ongewenste kwaliteitsontwikkelingen. Dit met name vanwege mogelijke negatieve publiciteit c.q. onrust bij de consument en imago-schade voor drinkwater. Verwacht mag echter worden dat de consument zeer wel in staat is onderscheid te maken in kwaliteit van het rivierwater en kwaliteit van drinkwater. Technologie kan ons helpen Ir. A.W.C. van der Helm (TU Delft/DHV) Het streven moet altijd zijn de bronnen voor de drinkwatervoorziening zo goed mogelijk te beschermen en vervuiling zo veel mogelijk tegen te gaan. Desalniettemin is het belangrijk om te streven naar innovaties en tevens verbeteringen in de zuiveringstechnologie. Zo wordt ozon toegepast om organische microverontreinigingen af te breken en pathogenen af te doden. Helaas wordt bij aanwezigheid van bromide bromaat gevormd. Uit recent uitgevoerd laboratorium onderzoek is gebleken dat het met een nieuw concept van 140 ozondosering mogelijk is de bromaatvorming sterk te reduceren bij gelijkblijvende desinfectie. Zo kan de technologie ons ook helpen bij het voldoen aan de doelstellingen voor de drinkwatervoorziening. Schoon water voor Evides Ir. G. Vogelesang (Evides) Evides maakt voor de productie van drinkwater en de diverse watersoorten voor de industrie gebruik van een breed scala bronnen in Nederland en het buitenland. Iedere bron heeft zo zijn specifieke benaderingswijze en problematiek. Ondanks alle bedreigingen is het toch altijd mogelijk gebleken de gevraagde watersoort te leveren aan de klant, want niet wegneemt dat er altijd blijvende aandacht voor de bron noodzakelijk is. Een te negatief beeld van de bronnen is dan ook niet geheel terecht, het zeepaardje verspreidt zich immers vanuit zuidwest Nederland toch ook langs de Nederlandse kust. Afvalwater en Riolering Algemene inleiding Prof.ir. J.H.J.M. van der Graaf (TU Delft) Deze keer gaat de aandacht vooral uit naar de waterketen. De werelden van de riolisten en de afvalwaterzuiveraars schuiven langzaam naar elkaar toe en wellicht over elkaar heen. Er lopen vele initiatieven om meer uit de bestaande infrastructuur te halen en de resultaten te verbeteren. Daarvoor moeten we elkaars problemen natuurlijk goed kennen. Wat kan wel en niet met een rioolstelsel? Welke stoffen kunnen we wel en niet uit het afvalwater halen? Is wat goed is voor de riolering ook goed voor de zuivering? Halen we gezamenlijk de toekomstige eisen of zijn er nog aanvullende technieken nodig? Allemaal vragen die de laatste tijd naar boven komen en die we op deze vakantiecursus aan de orde willen stellen. Parallel hieraan loopt de drinkwatercursus, die een soortgelijke thematiek maar dan vanuit de drinkwateroptiek aan de orde stelt. Isotopen voor de kwantificering van rioolvreemd water Ir. R.P.S. Schilperoort (TU Delft) Rioolvreemd water zorgt voor een aanzienlijke toename van het jaardebiet op rioolstelsels en awzi’s. De oorsprong van dit water is veelal grondwater dat via scheuren het rioolstelsel betreedt of drainagewater dat op het riool geloosd wordt. Conventionele methoden voor de kwantificering van rioolvreemd water laten een grote spreiding in resultaten zien. Bovendien is de bandbreedte, waarbinnen de resultaten geïnterpreteerd moeten worden, onbekend. Een nieuw ontwikkelde isotopenmethode lijkt een toegevoegde waarde te hebben in het onderzoek naar rioolvreemd water. SUR voor vergaande zuivering Dr.ir. J.H. Roorda (Grontmij) De vergaande behandeling van afvalwater is steeds meer gericht op de verwijdering van meer stoffen dan alleen N en P, zoals de prioritaire stoffen (Kaderrichtlijn Water). Daarvoor zijn een groot aantal technieken beschikbaar. Membraanfiltratie Samenvattingen voordrachten lijkt goede papieren te hebben. Maar is dat wel zo? Voordelen van de toepassing van membraanfiltratie zijn de absolute barrière voor pathogenen en zwevende stof en de mogelijkheid om technieken voor of na te schakelen voor verwijdering van specifieke stofgroepen. Een nadeel lijkt dat de kosten relatief hoog liggen. Onderzoek heeft aangetoond dat optimalisatie mogelijk is door de bepaling van specifieke membraan-gerelateerde parameters. Verschillende parameters worden toegelicht, waarbij in het bijzonder aandacht is voor de SUR in relatie tot andere parameters en tot andere optimalisatiemethoden. Met deze informatie worden de voor- en nadelen opnieuw afgewogen en kan de deelnemer zelf de vraag beantwoorden of membraanfiltratie een geschikte techniek is. Loopt de pomp nog ? Dr.ir. J.L. Korving (Witteveen+Bos) Rioolstelsels werken lang niet altijd zoals verwacht. Bijvoorbeeld een bergingstank die zo groot is dat hij nooit gevuld raakt, een pomp die dagenlang ongemerkt in storing staat of afvoerend oppervlak dat bij inventarisatie veel groter blijkt te zijn dan tot dan toe verondersteld. Gewoonlijk worden de prestaties van een rioolstelsel beoordeeld op basis van modelberekeningen en waargenomen gebreken. Met eventuele onzekerheden omtrent het functioneren wordt echter geen rekening gehouden. Dit leidt tot een veel te optimistische inschatting van het hydraulisch en milieutechnisch functioneren. Interacties binnen het afvalwatersysteem Dr.ir. J.G. Langeveld (Royal Haskoning) Samenwerking binnen de waterketen, en in het bijzonder binnen het afvalwatersysteem, is een van de speer-punten uit de Rijksvisie Waterketen. Kennis over de samenhang in het functioneren van riolering en afvalwaterzuivering is hierbij onontbeerlijk. De resultaten van het onderzoek ‘Interacties binnen het afvalwatersysteem’ aan de TU Delft laten zien dat bijvoorbeeld maatregelen aan de riolering blijken door te werken op het functioneren van de AWZI. Deze bijdrage gaat kort in op het dynamisch gedrag van de riolering en de afvalwaterzuivering en op de mogelijkheden om deze dynamiek te modelleren. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld wordt de samenhang binnen een afvalwatersysteem geïllustreerd. Aquarec Dr.ir. J. de Koning (TU Delft) In maart 2003 is het door de EU gesubsidieerde project “Aquarec - Integrated concepts for reuse of upgraded wastewater” van start gegaan. In totaal 17 partners uit Europa, Israël en Australië doen mee in dit project. Aquarec richt zich op het hergebruik van effluent van communale rwzi’s, waarbij niet alleen naar de technologie wordt gekeken, ook strategie en management krijgen aandacht. Naast de evaluatie, selectie en standaardisatie van zuiveringsschema’s zijn de doelen onder andere beschrijving van beste managementmethoden en ontwikkeling van handleidingen en richtlijnen voor toekomstige gebruikers. Gezamenlijke slotsessie Waterketenland, en wat vindt de waterklant ? Ir. L. Hendriks (Hydron Flevoland) Waterleidingbedrijven en waterschappen zorgen dagelijks voor het drinkwater- en de zuivering van afvalwater van miljoenen klanten. Het is wat wrang dat ondanks al die goede zorgen de klanten zich nauwelijks bewust zijn van de organisaties achter deze primaire voorzieningen. De vraag is dan ook of de klanten wel zitten te wachten op een samenvoeging van de diensten, laat staan op het samengaan van de organisaties. Wordt de klant beter van samenwerking in de waterketen? Is hij niet meer gebaat bij een verdere kwaliteitsverbetering en kostendaling van elk van de gescheiden waterketenonderdelen op zich? 141 57e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 24e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 142 Delft University of Technology